ECLI:NL:RBZWB:2020:4397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
02-133719-19 - 02-042285-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Toekoen
  • A. de Graaf
  • M. Scheltema Beduin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte betrokken bij meerdere gewapende overvallen; geldigheid dagvaarding en bewijsbeoordeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2020, stond een minderjarige verdachte terecht voor meerdere gewapende overvallen. De rechtbank oordeelde over de geldigheid van de dagvaarding en de bewijsvoering. De verdachte was betrokken bij een overval op een tankstation op 2 juni 2019 en twee overvallen op supermarkten op 13 en 14 februari 2020. De verdediging betwistte de geldigheid van de dagvaarding, maar de rechtbank oordeelde dat deze voldoende duidelijk was en verwierp het verweer. De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en camerabeelden als cruciaal werden beschouwd. De rechtbank achtte het medeplegen van afpersing op 2 juni 2019 wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de overval op 14 februari 2020 wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 250 dagen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en ondersteuning. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, en werd het beslag op bepaalde voorwerpen gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/133718-19 & 02/042285-20
vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2020
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboorteplaats] te [geboortedag] 2003
wonende te [adres 1]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Parketnummer 02/133719-19:
verdachte op 2 juni 2019 te Tilburg samen met een ander een tankstation heeft overvallen.
parketnummer 02/042285-20:
feit 1: verdachte op 13 februari 2020 te Tilburg een [naam supermarkt] heeft overvallen;
feit 2: verdachte op 14 februari 2020 te Goirle samen met een ander een [naam supermarkt] heeft overvallen.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding.
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding in de zaak met parketnummer 02/042285-20 nietig moet worden verklaard, omdat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman voert daartoe aan dat ten aanzien van de onder 1. en onder 2. ten laste gelegde diefstallen met geweld geldt dat de omschrijving van de gronddelicten onvoldoende geconcretiseerd is. Zo zijn de gestelde bedreigingen niet of onvoldoende beschreven. Bij de daaronder cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersingen ontbreekt telkens de pleegdatum en pleegplaats. Beide varianten zijn derhalve niet volledig ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat de tenlastelegging helder en begrijpelijk is. Daarnaast zijn er geen vaste regels die voorschrijven op welke wijze de feiten moeten worden opgeschreven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voldoende duidelijk is op welke manier de tenlastelegging gelezen moet worden, mede vanwege de genoemde wettelijke voorschriften, en de tenlastelegging recht doet aan de combinatie van diefstal met geweld en afpersing met geweld.
De rechtbank is van oordeel dat de telastlegging ten aanzien van beide feiten niet als onbegrijpelijk kan worden beschouwd. Het staat de officier van justitie vrij dezelfde feitelijke handelingen onder een andere wettelijke kwalificatie ten laste te leggen. Verdachte is door de dagvaarding geïnformeerd voor welke voorvallen hij terechtstond en wist waartegen hij zich te verdedigen had. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en beslist dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02/133719-19:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie het medeplegen van de afpersing wettig en overtuigend bewezen. Hierbij is verdachte degene die op de toonbank sprong en met het mes richting de caissière heeft gedreigd.
parketnummer 02/042285-20:
feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld heeft begaan. De camerabeelden van de winkeldiefstal zijn duidelijk. De jongeman die op de beelden het mes aan de caissière toont en de bankbiljetten uit de kassa pakt is zonder twijfel verdachte.
feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de aangetroffen vingerafdruk van verdachte op het blikje energydrank dat onder de kassa van de desbetreffende [naam supermarkt] te Goirle gevonden is. Verdachte ontkent ooit in Goirle te zijn geweest en geeft geen verklaring waarom zijn vingerafdruk daar is aangetroffen. De signalementen van getuigen komen in voldoende mate overeen met verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/133719-19 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor de twee feiten onder parketnummer 02/042285-20 is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, waardoor vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van het feit onder 1. betoogt de verdediging dat de herkenningen van verbalisanten onvoldoende betrouwbaar en overtuigend zijn en de overeenkomsten tussen de schoenen van verdachte en die van de dader op de beelden niet inhouden dat het dezelfde schoenen zijn. Deze kleding en de schoenen worden veel gedragen en specifieke kenmerken ontbreken. Voorts kan de verklaring van [medeverdachte] niet gebezigd worden als bewijs vanwege het ontbreken van de effectieve mogelijkheid om het ondervragingsrecht uit te oefenen door de verdediging. Dit is, onder verwijzing naar het Vidgenarrest van het EHRM, in strijd met artikel 6 EVRM. De verdediging concludeert dat op grond hiervan het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde (parketnummer 02/042285-20)
Aan verdachte is onder 2. ten laste gelegd dat hij op 14 februari 2020 te Goirle samen met een ander de [naam supermarkt] heeft overvallen.
Op 14 februari 2020 liepen twee jongens de [naam supermarkt] binnen. Direct na het afrekenen van twee blikjes energydrank en een plastic tasje bij de kassa, trok een van de twee jongens een mes en dreigde daarmee in de richting van de kassamedewerker. Die kassamedewerker reageerde door de kassalade dicht te doen en weg te lopen richting het magazijn. Terwijl hij bij de deur van het magazijn stond werd er door een van de twee jongens een blikje energydrank in zijn richting gegooid. Vervolgens hebben die jongens geprobeerd om de kassalade open te krijgen, wat niet is gelukt. Vervolgens pakte een van de jongens ongeveer 5 pakjes Marlboro sigaretten uit de sigarettenbak en renden zij weg uit de winkel. Op het blikje energydrank dat door de politie na de overval onder de kassa is gevonden, is na onderzoek een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit en heeft verklaard dat hij nog nooit in het betreffende filiaal van de [naam supermarkt] is geweest.
De rechtbank kan in dit geval op basis van het beschikbare dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat verdachte bij dit feit betrokken is geweest.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel verdachte heeft verklaard nooit in Goirle en het betreffende filiaal van de [naam supermarkt] te zijn geweest, volgt uit de bewijsmiddelen dat een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd tussen de vingerafdruk van verdachte en een op 14 februari 2020 in de [naam supermarkt] te Goirle onder de toonbank gevonden blikje energydrank. Naar het oordeel van de rechtbank is die vingerafdruk wel van verdachte afkomstig. Hoewel verdachte geen uitleg heeft gegeven waarom zijn vingerafdruk op dat blikje is aangetroffen, is er onvoldoende ondersteunend bewijs dat verdachte daadwerkelijk bij deze overval betrokken was. De signalementen van de aangever en getuigen bevatten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende kenmerkende elementen om daarin verdachte te herkennen. Deze beoordeling van de rechtbank wordt gesterkt door de fotobewijsconfrontatie samengesteld naar aanleiding van het opgegeven signalement van de verdachte, waarbij verdachte door de getuige [naam 4] , de voornoemde kassamedewerker, niet is herkend. Camerabeelden of foto’s van de overval ontbreken. Ook de ‘modus operandi’ van deze overval is niet zodanig specifiek en bijzonder van aard te noemen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte een van de twee daders is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er in die periode, naast de onder 1. ten laste gelegde overval, diverse andere overvallen in onder andere supermarkten zijn gepleegd die gelijkenissen vertonen met de onderhavige overval en waarbij geen verdenking van betrokkenheid van verdachte bestaat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte zal dan ook van het onder 2. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Inleiding
Parketnummer 02/133719-19:
Aangezien verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 02/133719-19, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het medeplegen van dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 augustus 2020;
- de aangifte van [naam 1] .
Parketnummer 02/042285-20:
feit 1:
Op 13 februari 2020 heeft een overval plaatsgevonden in supermarkt [naam supermarkt] , gevestigd aan het [adres 2] in Tilburg. Er kwamen twee jongens de winkel binnen. Na rondgelopen te hebben in de winkel stonden zij bij de kassa om een pak kipburgers en twee blikjes energydrank af te rekenen. Op het moment dat de kassamedewerker de kassalade opende, had een van de jongens, welke links van haar stond, een mes in zijn hand en hij hield dat mes in haar richting. Deze jongen pakte het briefgeld uit de kassalade en stopte dat in de plastic tas. Daarop renden beide jongens de winkel uit.
4.3.3
De bewijsmiddelen voor het feit met parketnummer 02/133719-19 en het feit onder 1. met parketnummer 02/042285-20
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.4
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van het feit onder 1. met parketnummer 02/042285-20
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 13 februari 2020 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld in de [naam supermarkt] aan het [adres 2] te Tilburg.
Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat verdachte tijdens de zitting heeft erkend dat hij degene is die is afgebeeld op de foto’s van de politiecontrole op 8 februari 2020 van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , die de rechtbank tijdens de zitting aan de aanwezigen getoond heeft.
De gelijkenissen die verbalisant [verbalisant 2] waarneemt tussen de kleding van de persoon op de beelden van de overval van 13 februari 2020 op de [naam supermarkt] , gelegen aan het [adres 2] te Tilburg, en de foto’s van verdachte tijdens de politiecontrole op 8 februari 2020, bevatten voldoende specifieke en onderscheidende kenmerken van die kleding om als steunbewijs te kunnen dienen. Dit betreft het witte teken bovenop de capuchon van de jas van de jongeman en het zwarte touwtje ter hoogte van die capuchon, alsmede de witte sportschoenen met zwarte vlakken en zwarte veters. Niet is gebleken dat de verbalisant is gevoed met informatie die tot deze waarneming heeft geleid. De verbalisant herkent de jongeman op de foto’s van 8 februari 2020 als dader 2 op de beelden van 13 februari 2020 van de overval op de betreffende [naam supermarkt] . Het gaat de rechtbank hier dus niet om de herkenning van verdachte als de jongeman op de beelden en foto’s, maar om de herkenning van de jongeman op de beelden van 13 februari 2020 als dezelfde persoon als de jongeman op de foto’s van 8 februari 2020.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank de beelden van de overval van 13 februari 2020 op de [naam supermarkt] aan het [adres 2] te Tilburg getoond, alsmede screenshots van die beelden en foto’s van de controle van verdachte op 8 februari 2020. Tijdens die vertoning heeft de rechtbank als waarneming vastgesteld dat er grote gelijkenissen zijn tussen de schoenen van dader 2 die zichtbaar zijn op de beelden van de overval op de [naam supermarkt] en de schoenen van verdachte die duidelijk zichtbaar zijn op de foto’s van 8 februari 2020.
Tot slot is er de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] noemt verdachte expliciet als de dader van de overval. Daar waar de verdediging anders betoogt, is het naar het oordeel van de rechtbank niet ongebruikelijk dat een medeverdachte pas na overleg met zijn raadsman melding maakt van de identiteit van de mededader. De verklaringen van [medeverdachte] bevatten geen evidente onjuistheden, zijn niet wisselend en [medeverdachte] heeft ook over zichzelf belastend verklaard. De door [medeverdachte] beschreven gang van zaken komt overeen met de door de beelden vastgelegde gang van zaken. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende reden om aan de juistheid van zijn verklaringen te twijfelen. Zijn verklaringen vinden bovendien steun in bovengenoemde bewijsmiddelen. Zijn verklaringen zijn derhalve niet beslissend (
solely or to a decisive extent) omtrent de rol van verdachte bij de overval. Ondanks dat de verdediging [medeverdachte] niet effectief heeft kunnen ondervragen, levert het gebruik van diens verklaringen voor het bewijs in deze zaak geen schending op van artikel 6 EVRM.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/133719-19:
op 2 juni 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 560 Euro toebehorende aan [naam 3] te Tilburg, hebbende verdachte en zijn mededader
- die [naam 1] dreigend toegevoegd: "geef mij al het geld" en
- daarbij aan die [naam 1] een mes getoond en
- op de toonbank voor die [naam 1] gesprongen en
- met dat mes in de richting van die [naam 1] gedreigd en
- een taser aan die [naam 1] getoond.
Parketnummer 02/042285-20:
feit 1
hij op 13 februari 2020 te Tilburg een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam supermarkt] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan met en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
door het zichtbaar voor die Barlas vast houden en tonen van een mes en vervolgens een hoeveelheid geld uit de open kassalade te pakken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 300 dagen, met aftrek van het voorarrest van 130 dagen en een voorwaardelijk deel van 170 dagen, met een proeftijd van 2 jaar en met voorwaarden zoals door de Raad van de Kinderbescherming (verder: Raad) benoemd. Met de Raad onderstreept de officier van justitie het belang dat verdachte de juiste begeleiding krijgt, waarbij Stichting Nieuwlander essentieel is om hem op het juiste pad te krijgen en te houden. Tevens acht de officier van justitie nog een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uur nodig, gelet op de aard en ernst van de feiten en om verdachte te doordringen van de ernst van de situatie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte enkel een deels voorwaardelijke jeugddetentie zou moeten krijgen. Ten aanzien van de daarbij op te leggen bijzondere voorwaarden refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman acht een taakstraf overbodig nu verdachte intensief wordt begeleid. Een taakstraf van 150 uur is dan teveel van het goede en zou de andere hulpverleningstrajecten teveel doorkruisen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van twee gewapende overvallen. Bij beide overvallen is door verdachte een mes gebruikt om de slachtoffers te bedreigen. De rechtbank rekent deze feiten, en in het bijzonder het geweldselement, verdachte zwaar aan. Het is algemeen bekend dat feiten zoals door de verdachte gepleegd een grote impact op slachtoffers hebben en dat slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om op deze manier snel aan geld te komen. Ook veroorzaken feiten als deze gevoelens van onveiligheid bij de betrokken omstanders en bij de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op de in het dossier aanwezige rapporten van de Raad. De Raad heeft in het meeste recente rapport van 10 augustus 2020 aangegeven dat over verdachte en zijn opgroei- en opvoedsituatie grote zorgen bestaan. Verdachte is belast met een licht verstandelijke beperking en er is sprake van een algehele ontwikkelingsachterstand. Hij heeft weinig zelfkennis en zelfreflectie, is beïnvloedbaar en kan impulsief reageren. Ook op de overige domeinen zoals gezin, school, vrije tijd en vriendenkeuze worden zorgen gezien. Vanwege de zorgen is eerder een ondertoezichtstelling uitgesproken over verdachte. Verdachte zal daarnaast nog langere tijd ondersteuning vanuit de jeugdreclassering nodig hebben. Het advies van het NIFP om de sociale vaardigheidstraining ‘So Cool’ in te zetten wordt momenteel door de Raad niet onderschreven, omdat verdachte al een weerbaarheidstraining bij Jamin te Tilburg volgt. De Raad acht het wel wenselijk dat de jeugdreclassering deze weerbaarheidstraining volgt aangezien de Raad niet bekend is met de aanbieder. De Raad is hiernaast van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie passend is bij de ernst van de delicten. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou de scholing van verdachte opnieuw doen stagneren. Ook kan er, indien gewenst, aanvullend gestraft worden middels een werkstraf.
De Raad adviseert daarom een voorwaardelijke jeugddetentie en onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden dat de minderjarige zich:
- niet onttrekt aan de weerbaarheidstraining van Trainingsbureau Jamin te Tilburg;
- niet onttrekt aan deelname aan de nog te starten opvoedingsondersteuning;
- niet onttrekt aan de schoolgang.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting in aanvulling hierop naar voren gebracht dat ten aanzien van de weerbaarheidstraining en de opvoedondersteuning het ‘niet onttrekken’ moet worden gewijzigd in ‘meewerkt aan’. Hij onderstreepte verder het belang van Stichting Nieuwlander voor het succes van de in te zetten hulpverlening, tenzij gaandeweg blijkt dat de intensievere multisysteemtherapie (verder: MST) noodzakelijk is.
Bij haar beslissing over de strafafdoening zoekt de rechtbank aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van minderjarigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Uitgangspunt bij een winkeldiefstal met geweld/afpersing is 4 maanden. Strafverzwarende omstandigheden kunnen de strafmaat naar boven wijzigen. Bij iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel een verhoging van 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. Het gebruik van wapens is een dergelijke strafverzwarende omstandigheid, waar verdachte zich ook aan schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte al op jonge leeftijd betrokken is bij strafbare feiten als diefstal met geweld en afpersing, en dat hij daarvoor weinig verantwoordelijkheid neemt. Met deze feiten heeft verdachte slechts zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad en geen respect getoond voor andermans eigendommen. Hij lijkt geen enkel inzicht te hebben gehad in de gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft er ook geen rekening mee gehouden dat deze feiten het gevoel van veiligheid bij de slachtoffers ernstig heeft aangetast. Dit alles komt ten nadele van verdachte.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank oog voor de persoon van verdachte, waaronder onder meer zijn licht verstandelijke beperking en de daarmee gepaarde gedragsproblemen, zoals uiteengezet in de rapporten van de Raad en het psychologisch onderzoek. De ouders van verdachte hebben weliswaar het beste met verdachte voor, maar beschikken over beperkte kennis en opvoedingsvaardigheden als het gaat om het opvoeden van een jongeman met een licht verstandelijke beperking in de puberteit. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De ernst en aard van de feiten rechtvaardigen in beginsel een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 250 dagen opleggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Met de officier van justitie en de raadsman gaat de rechtbank uit van een voorarrest van 130 dagen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel (120 dagen) een proeftijd verbinden van 2 jaar, waarbij naast de algemene voorwaarde als bijzondere voorwaarden zullen gelden:
- dat verdachte meewerkt aan de weerbaarheidstraining van Trainingsbureau Jamin te Tilburg;
- dat verdachte meewerkt aan deelname aan de nog te starten opvoedingsondersteuning van Stichting Nieuwlander, of, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, MST;
- dat verdachte zich niet onttrekt aan de schoolgang.
Tevens acht de rechtbank het van belang dat verdachte gedurende de proeftijd wordt begeleid door de jeugdreclassering.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat, in het licht van de ernst van de feiten daarnaast een taakstraf in vorm van een werkstraf van 100 uur passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert in de zaak met parketnummer 02/133719-19 een schadevergoeding van € 2.639.92, waarvan € 89,92 materiële schade en € 2550,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Tevens verzoekt zij de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij zowel voor wat betreft de materiële, als de immateriële schade voldoende is onderbouwd en verzoekt hij de rechtbank die toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede de hoofdelijkheid te bepalen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade dient te worden gematigd. De door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak betreft een overval waarin het slachtoffer bedreigd werd met een vuurwapen, hetgeen in onderhavige zaak niet het geval is. Het materiële deel kan geheel worden toegewezen.
Nu de vordering van de materiële schade van € 89,92 voldoende aannemelijk is gemaakt, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. Voor wat betreft de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding de vordering enigszins te matigen en zal zij die toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank zal derhalve in totaal een bedrag van € 2.089,92 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Zij zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juni 2019.

8.Het beslag

Voor wat betreft het beslag is de officier van justitie van mening dat de voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
Voor wat betreft het beslag onderschrijft de verdediging het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen masker en een rugzak met goederen van de overval, waaronder een wapen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar het onder parketnummer 02/133719-19 ten laste gelegde feit is aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte, aangezien die voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/042285-20 onder 2. ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/133719-19:
Medeplegen van afpersing;
parketnummer 02/042285-20:
feit 1:diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 250 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan de weerbaarheidstraining van Trainingsbureau Jamin te Tilburg;
* dat verdachte meewerkt aan deelname aan de nog te starten opvoedingsondersteuning van Stichting Nieuwlander, of, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, MST;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan de schoolgang;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht en de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdracht om toe te zien op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd: G2044574 en G2043062;
- gelast de teruggave aan verdachte van de overige voorwerpen die op de beslaglijst staan;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 2.089,92, waarvan € 89,92 ter zake van materiële schade en € 2.000.00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 2 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
schademaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 2.089,92 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 2 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Scheltema Beduin, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 augustus 2020.
Mr. Scheltema Beduin is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
Parketnummer 02/133719-19:
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van
ongeveer 560 Euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam 3] te Tilburg, in
elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte en/of zijn
mededader(s),
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [naam 1] dreigend toegevoegd: "Geef mij al het geld", althans
woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) aan die [naam 1] een mes getoond en/of
- op de toonbank voor die [naam 1] gesprongen en/of
- met dat mes in de richting van die [naam 1] gedreigd en/of
- een taser aan die [naam 1] getoond;
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek
van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 02/042285-20:
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Tilburg
een hoeveelheid geld, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 2]
en/of die Barlas heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [naam supermarkt] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s)
door het zichtbaar voor die Barlas vast te houden en/of te tonen van
een mes, althans een voorwerp geschikt voor dreiging, en/of
(vervolgens) een hoeveelheid geld uit de (open) kassa(lade) te pakken
en/of grissen;
(art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van
Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Goirle
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
enig geldbedrag en/of vijf, althans een, pakje(s) sigaretten (Marlboro), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] , heeft
weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 4] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tegen S. van
Hees en/of die [naam 4] heeft gedwongen tot de afgifte van enig
geldbedrag en/of vijf, althans een pakje(s) sigaretten (Marlboro), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [naam supermarkt] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s)
welk geweld en/of bedreiging hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of
zijn mededader(s)
- een mes, althans een voorwerp geschikt voor dreiging, zichtbaar en/of
in de richting van die [naam 4] heeft/hebben getoond en/of gewezen
en/of
- ( vervolgens en/of daarbij) geroepen/gezeggen “la open, ik wil geld“
en/of “kassa open, schiet op” en/of “doe open, do open die la van de
kassa” en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, op de kassalade te
geslagen/gestompt en/of
- ( vervolgens) een blikje, althans een voorwerp, naar/in de richting van
die [naam 4] gegooid;
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)

12.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019055 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 110 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R020024 van de regionale politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 228 (hierna te noemen proces-verbaal 2).
Parketnummer 02/042285-20:
12.1
Het proces-verbaal van aangifte [naam 2] , pagina 49 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij de [naam supermarkt] [adres 2] Tilburg. Ik stond vandaag achter kassa 1. Op 13 februari 2020 omstreeks 20.00 uur zag ik twee jongens in de winkel, ze stonden bij de energydrank afdeling. Een paar minuten later kwamen de twee jongens bij mijn kassa. Ik scande de goederen en de totale prijs was 3.25 euro. Ze hadden maar 1 euro bij en konden het dus niet afrekenen. Ik haalde de kipburgers van de bon af en legde de kipburgers achter me. Toen ik me weer omdraaide had de jongen die links naast me stond een mes in zijn hand en hield die in mijn richting, ik schrok hier hevig van en voelde mij ernstig bedreigd. De kassa was nog open en de jongen links van mij pakte een wit plastic tasje uit zijn zak en pakte briefgeld uit de kassa. Dit was een paar tientjes aan euro's. Hij stopte dit in de tas en toen renden ze beiden hard de winkel uit via de hoofdingang.
12.2
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 71 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 13 februari 2020 bekeek ik, verbalisant, camerabeelden met betrekking
tot een gepleegde overval op de supermarkt [naam supermarkt] , gelegen aan het [adres 2] te
Tilburg. Op de camerabeelden was te zien was dat de twee mannen, voorafgaand aan de overval, door de winkel liepen. Ik zag toen dat Man 2 witte sportschoenen droeg met zwarte vlakken en zwarte veters. Tevens kon ik op deze camerabeelden het gelaat van Man 2 goed zien. Ik zag dat Man 2 lichte beharing had boven zijn lippen. Ik zag ook dat op de bovenzijde van capuchon van de jas van de man een wit teken zat en dat er een zwart touwtje zichtbaar was ter hoogte van de capuchon. Ik, verbalisant, kreeg vervolgens via een app een drie tal foto's te zien. Ik zag dat op twee van deze foto's een man stond afgebeeld welke geboeid in een politievoertuig zat. Ik zag dat op de derde foto het schoeisel van deze man zichtbaar was. Toen ik deze foto's zag herkende ik direct de man van de foto's als zijnde Man 2 welke betrokken was bij de overval op de [naam supermarkt] . Ik herkende de man aan zijn kleding. Ik zag dat de man dezelfde jas en dezelfde rode hoodie droeg als Man 2. Ik zag dat er boven op de capuchon van de jas van de man een wit teken zat en ik zag dat er een zwart touwtje zichtbaar was ter hoogte van de capuchon. Verder zag ik dat het schoeisel van de man en Man 2 ook overeen kwam. Ik zag dat het witte sportschoenen betrof met zwarte vlakken en zwarte veters. Het bleek mij dat de genoemde foto's van de man, op 8 februari 2020 waren genomen.
12.3
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 140 en 141 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De dag van de overval ging ik met [verdachte] naar de [naam supermarkt] . Ik betaalde voor hem een energydrank en voor mezelf sportdrank. Toen gebeurde er iets. Hij deed iets met een mes bij die vrouw. Hij hield het mes vast en zei ‘geld, geld’ of zo. Ik schrok en die vrouw schrok ook. Die vrouw staat op en rent weg. Ik zag dat hij met zijn handen er in ging en toen rende ik weg.
12.4
De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 12 augustus 2020 van de cd-rom met beelden van de overval van 13 februari 2020 op de [naam supermarkt] aan het [adres 2] te Tilburg en van de screenshots van die beelden, alsmede de foto’s van de politiecontrole van verdachte op 8 februari 2020.
De rechtbank heeft de hiervoor genoemde beelden bekeken ter terechtzitting van 12 augustus 2020, alsmede de screenshots van die beelden en de foto’s van de politiecontrole van verdachte op 8 februari 2020. De rechtbank heeft daarbij als waarneming vastgesteld dat er grote gelijkenissen zijn tussen de schoenen van dader 2 die zichtbaar zijn op de (screenshots van de) beelden van de overval op de [naam supermarkt] en de schoenen van verdachte die duidelijk zichtbaar zijn op de foto’s van de politiecontrole van 8 februari 2020.
12.5
De herkenning van verdachte ter terechtzitting van 12 augustus 2020 van zichzelf op de foto’s van de politiecontrole op 8 februari 2020.