ECLI:NL:RBZWB:2020:440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
02-820534-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. van der Linden
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en poging tot doodslag tijdens gewapende ripdeal met gebruik van vuurwapens

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende ripdeal in Breda op 8 april 2018. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op [Slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [Slachtoffer 2], vergezeld van diefstal met geweld. Tijdens de ripdeal, waarbij vuurwapens werden gebruikt, is [Slachtoffer 1] dodelijk geraakt door schoten uit een automatisch vuurwapen, terwijl [Slachtoffer 2] zich in de nabijheid bevond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [Slachtoffer 1] en dat de verdachte als medepleger van de feiten kan worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf jaar op, met aftrek van voorarrest. De zaak werd behandeld op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de verklaringen van de verdachte en medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar mededaders zich bewust waren van de risico's van geweld tijdens de ripdeal en dat zij de kans op dodelijke afloop hebben aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag op [Slachtoffer 3], omdat niet kon worden vastgesteld of zij zich in de buurt van de schietpartij bevond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820534-18
vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1990 te [Geboorteplaats]
ingeschreven op de [Geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost – HvB ter Peel te Evertsoord
raadsman mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 20, 22, 26 en 29 november 2019 waarbij de officieren van justitie mr. Schreurs en mr. Gudde en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting van 15 januari 2020 is het onderzoek gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
zij op of omstreeks 8 april 2018 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [Slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk die [Slachtoffer 1] met een (automatisch) vuurwapen een kogel in de hals/nek/rug en/of het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
- een diefstal met geweld (in vereniging)
van een hoeveelheid hennep en/of hash en/of een tas (met inhoud waaronder een paspoort en/of gsm en/of een rijbewijs(strafbaar gesteld in (de) artikel(en) 312/310 van het Wetboek van strafrecht)
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 08 april 2018 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid hennep en/of hash en/of een tas (met inhoud waaronder een paspoort en/of een gsm en/of een rijbewijs), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) met dat opzet daartoe
- ( hard) tegen een deur van een woning (gelegen aan de [Straatnaam] ) geduwd, terwijl zij daarbij een of meerdere vuurwapen(s) vasthadden en/of
- daarbij die [Slachtoffer 2] naar achteren getrokken en/of
- ( daarbij en/of vervolgens) met een (automatisch) vuurwapen (meerdere) kogel(s) afgevuurd door de deur en/of langs de deur en/of door een open deur van die woning, alwaar op dat moment [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] zich bevonden (welke kogel(s) in elk geval in die woning terecht is/zijn gekomen en/of in de zeer directe nabijheid van die [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] en/of - met een (automatisch) vuurwapen een of meer kogel(s) in de hals/nek/rug
en/of het lichaam van [Slachtoffer 1] geschoten
welk feit de dood van die [Slachtoffer 1] tengevolge heeft gehad;
art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 8 april 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] van het leven te beroven, hebbende
verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet daartoe
- ( hard) tegen een deur van een woning (gelegen aan de [Straatnaam] ) geduwd, terwijl hij/zij daarbij een of meerdere vuurwapen(s) vasthad(den) en/of
- daarbij die [Slachtoffer 2] naar achteren getrokken en/of
- ( daarbij en/of vervolgens) met een (automatisch) vuurwapen (meerdere) kogel(s) afgevuurd door de deur en/of langs de deur en/of door een open deur van die woning, alwaar op dat moment [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] zich bevonden (welke kogel(s) in elk geval in die woning terecht is/zijn gekomen en/of in de zeer directe nabijheid van die [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] ,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging van een hoeveelheid hennep en/of hash en/of een tas (met inhoud waaronder een paspoort en/of een gsm en/of een rijbewijs)
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 08 april 2018 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid hennep en/of hash en/of een tas (met inhoud waaronder een paspoort en/of een gsm en/of een rijbewijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daartoe
- ( hard) tegen een deur van een woning (gelegen aan de [Straatnaam] ) geduwd, terwijl hij/zij daarbij een of meerdere vuurwapen(s) vasthadden en/of
- daarbij die [Slachtoffer 2] naar achteren getrokken en/of
- ( daarbij en/of vervolgens) met een (automatisch) vuurwapen (meerdere) kogel(s) afgevuurd door de deur en/of langs de deur en/of door een open deur van die woning, alwaar op dat moment [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] zich bevonden (welke kogel(s) in elk geval in die woning terecht is/zijn gekomen en/of in de zeer directe nabijheid van die [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] en/of
- met een (automatisch) vuurwapen een of meer kogel(s) in de hals/nek/rug en/of het lichaam van [Slachtoffer 1] geschoten
welk feit de dood van die [Slachtoffer 1] tengevolge heeft gehad;
art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie achten het primair onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit het onderzoek is gebleken dat op 8 april 2018 zes personen voor een ripdeal naar Breda zijn gegaan. Omdat er rekening werd gehouden met een gewelddadige confrontatie zijn er zwaardere wapens en kogelvrije vesten meegenomen. Bij die ripdeal zijn tassen met wiet en het tasje van [Slachtoffer 1] (verder: [Slachtoffer 1] ) weggenomen. [Slachtoffer 1] is hierbij als gevolg van opgelopen verwondingen door schoten overleden. Die schoten waren afkomstig uit de Zastava die [Medeverdachte 1] bij zich had. [Medeverdachte 1] wist, toen hij voor de voordeur stond, dat [Slachtoffer 2] (verder: [Slachtoffer 2] ) en [Slachtoffer 1] achter die voordeur stonden. De officieren van justitie achten het niet aannemelijk dat [Medeverdachte 1] vooraf de bedoeling had om iemand van het leven te beroven, maar de kans dat er wordt geschoten met een meegebracht wapen tijdens een ripdeal is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te noemen. [Medeverdachte 1] en zijn medeverdachten hebben deze kans voor lief genomen, waardoor er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [Slachtoffer 1] . Dezelfde redenering geldt ook ten aanzien van het slachtoffer [Slachtoffer 2] die geraakt had kunnen worden, waardoor ten aanzien van hem sprake is van poging tot doodslag. Van [Slachtoffer 3] (verder: [Slachtoffer 3] ) kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld waar zij zich in de woning bevond tijdens het schieten, waardoor onduidelijk is of zij geraakt had kunnen worden en ten aanzien van haar vrijspraak moet volgen. De voltooide doodslag en poging tot doodslag zijn gepleegd met het oogmerk op en ook daadwerkelijk gevolgd door de diefstal van tassen met hennep en het tasje van [Slachtoffer 1] , waarbij het niet anders kan dan dat die tas met geweld van het lichaam van het slachtoffer is getrokken, waardoor er sprake is van gekwalificeerde doodslag en poging tot gekwalificeerde doodslag. De officieren van justitie zijn van mening dat [Verdachte] als medepleger van deze feiten kan worden aangemerkt. Zij is actief bij het maken van de plannen en bij de uitvoering van de ripdeal betrokken geweest en zij wist dat er vuurwapens mee gingen en is zich bewust geweest dat de kans aanwezig was dat er geweld gebruikt zou worden. Ook heeft zij uitvoeringshandelingen verricht door tassen met hennep weg te nemen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair onder 1 en 2 tenlastegelegde en sluit zich voor wat betreft [Slachtoffer 3] aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt aangevoerd dat de verklaringen van [Verdachte] betrouwbaar zijn en als uitgangspunt moeten worden genomen, omdat zij daarin verbijsterend eerlijk is geweest, haar rol niet kleiner heeft gemaakt dan die is, en haar verantwoordelijkheid niet heeft afgeschoven. Dat geldt ook voor de onderdelen van haar verklaring die gaan over haar aanwezigheid in de woning tijdens het schieten, de aanwezigheid van [Slachtoffer 3] in de woonkamer tijdens het schieten en het tasje van [Slachtoffer 1] dat uit de woning is meegenomen. Uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het Porsche-arrest, volgt volgens de verdediging dat de aanwezigheid van [Verdachte] in de woning een contra-indicatie oplevert voor de aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dood. Wanneer immers wordt uitgegaan van aanvaarding door [Medeverdachte 1] van de aanmerkelijke kans op de dood van [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] dan zou hij dat ook hebben gedaan voor [Verdachte] . Zij was immers ook in de woning aanwezig. De evidente liefde tussen die laatste twee staat daaraan echter in de weg. Los daarvan is in ieder geval duidelijk dat [Verdachte] die kans zelf niet heeft aanvaard, waardoor het voor het medeplegen vereiste dubbele opzet ontbreekt. Tot slot kan niet worden bewezen dat [Medeverdachte 1] de doodslag heeft gepleegd met het oogmerk om de ripdeal mogelijk te maken. Hij heeft immers in paniek geschoten, omdat [Verdachte] nog in de woning aanwezig was.
Wel kan een bewezenverklaring volgen voor het subsidiair onder 1 en 2 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststaande feiten
Op zondag 8 april 2018 om 20.21 uur kwam er een melding bij de meldkamer binnen dat er vermoedelijk zou zijn geschoten aan de [Straatnaam] te Breda. De politie trof ter plaatse een dode man aan in voornoemde woning die door een misdrijf bleek te zijn omgekomen. De man bleek na identificatie te zijn: [Slachtoffer 1] [1] .
Het forensisch onderzoek
Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat [Slachtoffer 1] als gevolg van letsel veroorzaakt door schoten om het leven is gekomen. Bij hem zijn in totaal vier huidperforaties door schotletsels geconstateerd, passend bij twee inschoten en één doorschot. Het schotkanaal van het doorschot liep van de achterzijde van de rechterschouder naar de voorzijde van het lichaam. De twee inschotopeningen bevonden zich aan de strekzijde van de linker pols en hoog aan de rug rechts. Bij het schotkanaal van het laatst genoemde inschot werden meerdere verbrijzelde borst- en halswervels en complete verbrijzeling van het ruggenmerg ter plekke geconstateerd. Als gevolg van deze beschadiging van het ruggenmerg is [Slachtoffer 1] overleden [2] .
In en bij de woning aan de [Straatnaam] te Breda zijn diverse sporen van schoten aangetroffen. De belangrijkste daarvan zijn de volgende. Op de galerij bij de voordeur van de woning zijn drie hulzen [3] met afvuursporen aangetroffen [4] . In de slaapkamerdeur zijn twee perforaties aangetroffen die zijn veroorzaakt door projectielen [5] . Tussen de fauteuil en de rechtermuur van de woonkamer is een kogelpunt aangetroffen [6] . In de bosschages onder woning nummer [Nummer] is een vierde huls aangetroffen [7] . Deze huls en de drie aangetroffen hulzen op de galerij voor woning nummer [Nummer] waren gelijksoortig [8] .
Op grond van de aangetroffen hulzen op de galerij, de gaten in de slaapkamerdeur en de beschadigingen in de slaapkamermuur en de aangetroffen kogel in de woonkamer heeft de politie geconcludeerd dat er zeer waarschijnlijk vanuit de richting van de galerij met een vuurwapen schoten zijn afgevuurd in de woning of in de richting van de woning [9] .
Op de in de woning gevonden kogelpunt is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA van [Slachtoffer 1] . [10] [11]
Uit het onderzoek is gebleken dat de vier aangetroffen hulzen zijn afgevuurd met het in de berm van de oprit naar de A58 aangetroffen vuurwapen [12] [13] . Van dat wapen [14] is gebleken dat het een centraalvuur/automatisch aanvalsgeweer van het merk Zastava betrof. De totale lengte van het wapen is 65,5 centimeter, met uitgeklapte schoudersteun 90 centimeter. De aanvoer van de patronen gebeurt door een uitneembaar magazijn. Het wapen is voorzien van een vuurregelaar met de standen “U” blokkeerstand, “R” automatisch en “J” semi-automatisch. In de “R” stand schiet het wapen bij het vasthouden van de trekker automatisch, totdat het magazijn leeg is. De lege hulzen worden naar rechts uitgeworpen. De vuurregelaar stond bij het aantreffen op deze “R” stand. Het wapen was niet doorgeladen en er zat geen patroon in de kamer. Het wapen functioneerde mechanisch naar behoren en was voor direct gebruik geschikt. Bij dit wapen werd een specifiek voor dit wapen bestemd patroonmagazijn in beslag genomen dat geladen was met 25 patronen maar geschikt was om 30 patronen te bevatten [15] .
In diezelfde berm als waar de Zastava is aangetroffen, is later, op aanwijzen van [Medeverdachte 1] , tevens een vuurwapen van het merk Beretta aangetroffen [16] . Het wapen was werkend en had een magazijn met 6 patronen. [17]
Ook heeft er DNA-onderzoek plaatsgevonden aan bemonsteringen van de aangetroffen hulzen. Op een van de hulzen is materiaal dat matcht met het DNA van [Medeverdachte 2] aangetroffen [18] .
Ripdeal
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er in de woning aan [Straatnaam] te Breda een ripdeal met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden, waarvoor verdachte en zijn mededaders van te voren plannen hebben gemaakt. Daarover blijkt uit het dossier het volgende.
De rechtbank heeft waar nodig aansluiting gezocht bij objectieve bewijsmiddelen of verklaringen van getuigen, aangezien de verklaringen van verdachten over wat er in het weekend van 6 t/m 8 april 2018 is gebeurd weliswaar grotendeels overeen komen maar op een aantal punten verschillend en tegenstrijdig zijn. Dit kan komen doordat verdachten een belang hebben om hun eigen aandeel te beperken.
Vrijdag 6 april 2018
Op vrijdag 6 april 2018 zijn [Medeverdachte 3] , [Verdachte] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] met een Mercedes die eerder al was gehuurd naar Breda gegaan. [Medeverdachte 3] en [Verdachte] zijn daar rond gaan rijden met de Mercedes om een drugsdealer aan te trekken, zodat zij daarmee een deal konden maken en vervolgens de afgesproken hoeveelheid wiet van de dealer konden stelen. Zij zijn aldaar in contact gekomen met [Slachtoffer 1] . Er is toen aan hen een monster wiet getoond, waarop [Verdachte] haar goedkeuring heeft gegeven en er vervolgens acht kilo hennep is besteld. Afgesproken werd dat de deal de volgende dag zou worden gesloten [19] [20] .
Zaterdag 7 april 2018
Naar aanleiding van de afspraak van 6 april 2018 zou de deal, en daarmee de rip, op 7 april 2018 gaan plaatsvinden. Op die dag heeft [Medeverdachte 4] wegens omstandigheden de plaats van [Medeverdachte 3] ingenomen [21] [22] . [Medeverdachte 4] wist dat het om een ripdeal ging en dat hij er voor moest zorgen dat de deal tot stand kwam en de hennep beschikbaar zou komen [23] . [Medeverdachte 4] is door [Verdachte] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] met de Mercedes opgehaald. Vervolgens hebben zij [Medeverdachte 1] bij [Medeverdachte 5] afgezet [24] . Ondertussen heeft [Medeverdachte 2] [Medeverdachte 6] benaderd om naar Breda te rijden voor € 100,- om iets weg te brengen [25] [26] . [Verdachte] , [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 2] hebben vervolgens [Medeverdachte 6] opgehaald en zijn daarna samen met haar de Opel Corsa van [Verdachte] gaan ophalen. Vanaf het moment dat de Opel Corsa is opgehaald, is [Medeverdachte 4] de Mercedes gaan besturen [27] . [Medeverdachte 6] en [Medeverdachte 2] zijn samen in de Opel Corsa gestapt waarmee zij, evenals [Medeverdachte 4] en [Verdachte] in de Mercedes, vervolgens terug naar de woning van [Medeverdachte 2] zijn gereden [28] . Daar heeft [Medeverdachte 1] een tas met vuurwapens, te weten de Zastava (verdachte [Medeverdachte 1] spreekt in zijn verklaring weliswaar over een Kalasjnikov, maar de rechtbank begrijpt uit het dossier dat hij hiermee doelt op de aangetroffen Zastava, zijnde een nabootsing van een Kalasjnikov geweer) en de Beretta, kogelwerende vesten en bivakmutsen achter in de Opel Corsa gezet [29] [30] . Vervolgens zijn [Medeverdachte 4] en [Verdachte] met de Mercedes, [Medeverdachte 6] en [Medeverdachte 2] met de Opel Corsa en [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 1] met de Toyota Yaris van de moeder van [Medeverdachte 5] naar Breda gereden [31] [32] . De Opel is ergens in Breda geparkeerd [33] . [Medeverdachte 4] en [Verdachte] zijn naar het [Naam 1] gegaan waar zij [Slachtoffer 1] zouden ontmoeten. [Verdachte] droeg daarbij een blonde pruik. [Medeverdachte 6] , [Medeverdachte 2] , [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 1] zijn achter gebleven. [Medeverdachte 4] en [Verdachte] kregen echter van [Slachtoffer 1] te horen dat de deal die dag niet door kon gaan, omdat het te laat was. Daarop zijn [Medeverdachte 4] en [Verdachte] terug naar de anderen gegaan [34] [35] . Met het oog op het risico dat werd gelopen door nog een keer met de Opel Corsa, met daarin onder meer de vuurwapens, op en neer te rijden is besloten om de Opel Corsa in Breda te laten staan [36] . Omdat de volgende dag opnieuw naar Breda afgereisd zou worden, heeft [Medeverdachte 6] bij [Medeverdachte 2] , in zijn woning, geslapen [37] .
Zondag 8 april 2018
Op zondag zijn [Medeverdachte 4] , [Verdachte] , [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 6] in de Mercedes en [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 1] in de Toyota wederom naar Breda vertrokken [38] [39] . [Verdachte] heeft onderweg haar blonde pruik opnieuw opgezet [40] . In Breda aangekomen is [Medeverdachte 6] bij de Opel Corsa afgezet en is [Medeverdachte 2] bij [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 1] ingestapt [41] [42] . [Medeverdachte 1] heeft de tas met daarin onder meer de vuurwapens uit de Opel Corsa gehaald en in de Toyota Yaris gezet [43] . [Medeverdachte 4] en [Verdachte] zijn weer naar [Slachtoffer 1] gegaan [44] . [Medeverdachte 6] fungeerde als zogenaamde “geldauto” en zou ook naar [Medeverdachte 4] en [Verdachte] komen als de deal gesloten moest worden [45] [46] . Uiteindelijk zijn [Slachtoffer 1] samen met [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] in een auto, [Medeverdachte 4] en [Verdachte] in de Mercedes en [Medeverdachte 6] met de Opel Corsa achter elkaar aan naar de [Straatnaam] te Breda gereden [47] . Onderweg heeft [Slachtoffer 1] nog in de auto van [Medeverdachte 6] gekeken [48] . Al die tijd onderhield [Verdachte] telefonisch contact met [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 1] met [Medeverdachte 6] [49] . De bedoeling was dat [Medeverdachte 5] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] hen op afstand zouden volgen maar zij zijn op enig moment de weg kwijtgeraakt [50] . [Medeverdachte 4] en [Verdachte] hebben in de Sandenburgstraat geparkeerd [51] . [Medeverdachte 6] parkeerde op aanwijzing [52] in de Duurstedestraat [53] . In eerste instantie is alleen [Medeverdachte 4] mee de woning in gegaan. [Verdachte] en [Slachtoffer 3] moesten achter blijven [54] . [Verdachte] heeft buiten nog een sigaret met [Medeverdachte 6] gerookt en met haar gesproken [55] . Ook heeft zij telefonisch nog aan [Medeverdachte 1] het adres doorgegeven [56] [57] . [Medeverdachte 4] heeft in de woning telefonisch met de oom van [Slachtoffer 2] gesproken waarmee hij eerder gedetineerd heeft gezeten. Daarna is [Medeverdachte 4] de woning uitgegaan terug naar [Verdachte] . Aan haar heeft hij verteld over het telefoongesprek met de oom van [Slachtoffer 2] . Desondanks is besloten met het plan door te gaan. [Verdachte] en [Slachtoffer 3] mochten vervolgens ook de woning in komen [58] [59] . [Medeverdachte 4] heeft bij het terug gaan naar de woning nog een vuilniszak met hennep meegenomen die voor [Slachtoffer 1] door een onbekende persoon werd afgegeven [60] . De bedoeling was dat de rippers in actie zouden komen, maar [Medeverdachte 5] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] waren er op dat moment nog niet [61] . In de woning is de deal verder gesloten. [Verdachte] is vervolgens naar buiten gegaan, zogenaamd om het geld te gaan halen bij [Medeverdachte 6] . Op dat moment waren [Medeverdachte 5] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] net gearriveerd [62] . [Medeverdachte 5] had bij het uitstappen uit de auto zijn vuurwapen, een Sig Sauer, uit het dashboardkastje gepakt. [Medeverdachte 2] is direct bij het uitstappen weggelopen in de richting van [Naam 3] , omdat hij niet meer mee wilde doen [63] [64] . [Verdachte] heeft [Medeverdachte 6] op dat moment naar huis gestuurd [65] [66] . [Verdachte] is terug gelopen en heeft [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 5] het flatgebouw binnengelaten [67] [68] . Beiden droegen een kogelwerend vest dat ze onderweg in de auto hadden aangetrokken. In het trapportaal heeft [Medeverdachte 1] de Zastava uit de tas gehaald [69] . [Verdachte] is de woning ingegaan en vervolgens voor een telefoongesprek opnieuw naar buiten gelopen. [Slachtoffer 2] is achter haar aangelopen, omdat hij het niet vertrouwde en zag toen twee mannen aankomen, beiden met een bivakmuts op en een wapen [70] . Hij heeft de deur van de woning toen willen sluiten, maar werd door [Medeverdachte 4] achterover, naar de grond, getrokken [71] . Er ontstond een worsteling aan de deur waarbij aan de buitenzijde van de deur [Medeverdachte 1] aan de linkerkant stond en [Medeverdachte 5] meer rechts [72] en aan de binnenzijde [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] [73] . Tijdens de worsteling is het glas in de deur kapot gegaan en zijn er schoten met het automatische wapen (Zastava) dat [Medeverdachte 1] met de schoudersteun tegen zijn lichaam aan had geplaatst, gelost [74] . [Medeverdachte 5] is op enig moment tijdens die worsteling weggerend [75] . [Medeverdachte 4] is op enig moment de woning uit gerend [76] . [Medeverdachte 1] en [Verdachte] hebben vervolgens in de woonkamer de hennep gepakt en zijn ook de flat uit gerend [77] . [Medeverdachte 5] was inmiddels al weggereden in de Toyota Yaris. [Medeverdachte 4] stond met de Mercedes met draaiende motor te wachten. [Medeverdachte 1] is vervolgens achterin gestapt en [Verdachte] voorin. Vervolgens zijn zij met hoge snelheid weggereden [78] [79] . Onderweg zijn diverse goederen uit de Mercedes gegooid waaronder de Zastava [80] en de Beretta [81] , het kogelvrije vest van [Medeverdachte 1] [82] en diverse goederen uit het tasje van [Slachtoffer 1] [83] [84] . Het tasje dat [Slachtoffer 1] om had gehad op het moment van de chaos, bleek naar de auto te zijn meegenomen [85] . [Medeverdachte 5] heeft de telefoon van [Medeverdachte 1] die bij hem in de auto lag, weggegooid [86] . [Medeverdachte 4] , [Medeverdachte 1] en [Verdachte] hebben [Medeverdachte 2] opgehaald en zijn naar de woning van [Medeverdachte 2] gegaan. Iedereen behalve [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 6] heeft zich in de woning van [Medeverdachte 2] verzameld [87] . [Medeverdachte 2] heeft [Medeverdachte 6] telefonisch benaderd om ook daar naartoe te komen [88] [89] . Zij zijn die nacht bij [Medeverdachte 2] gebleven [90] . De weggenomen hennep is verkocht [91] [92] en vervolgens zijn [Medeverdachte 1] , [Verdachte] en [Medeverdachte 2] naar Spanje vertrokken [93] . Om het verblijf daar te bekostigen, is opbrengst van de hennepverkoop gebruikt. [94] Nadat zij weer terug waren hebben zij samen met de broer van [Medeverdachte 1] nog gezocht naar de weggegooide wapens [95] .
Na enkele weken onderzoek zijn de verdachten [Medeverdachte 1] , [Verdachte] , [Medeverdachte 4] , [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 6] aangehouden. Zes weken later is ook [Medeverdachte 5] als verdachte aangehouden in deze zaak.
4.3.2
Bewijsoverweging
Tussenconclusie op basis van de vaststaande feiten:
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [Medeverdachte 1] samen met anderen een van te voren geplande ripdeal heeft gepleegd, waarbij een hoeveelheid hennep en het tasje van [Slachtoffer 1] is weggenomen. Hij heeft daarbij een automatisch vuurwapen meegenomen, en vast gehad toen dat minimaal vier keer is afgegaan. [Slachtoffer 1] is door drie kogels uit dat wapen geraakt en als gevolg van één van die schotverwondingen overleden. Op het moment dat het wapen afging, bevond [Slachtoffer 2] zich in de hal van de woning.
Vast staat verder dat [Medeverdachte 1] vanaf de galerij met de Zastava de gang van de woning in heeft geschoten waarin [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Medeverdachte 4] zich bevonden.
Opzet en oogmerk
Alvorens zich uit te laten over of sprake is geweest van opzet en oogmerk bij verdachte zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of [Medeverdachte 1] , degene die heeft geschoten, opzet heeft gehad op de dood van [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] en of sprake was van oogmerk gericht op de diefstal.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat het doel was om een rip te plegen, waarbij door [Medeverdachte 1] een automatisch vuurwapen is meegenomen. Er is niet gebleken dat bij [Medeverdachte 1] het voornemen bestond om [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] of [Slachtoffer 3] te doden. Van bloot opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Een bewezenverklaring van een gekwalificeerde doodslag kan echter ook volgen als er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
[Medeverdachte 1] zelf is de enige die heeft verklaard over de wijze waarop het wapen zou zijn afgegaan. Hij heeft verklaard dat hij tegen de deur duwde, sloeg en schopte, met de Zastava in de hand. [Medeverdachte 1] had zijn vinger op de trekker en tijdens het “kloten” bij de deur is het wapen per ongeluk afgegaan. Hij moest naar binnen, omdat zijn vriendin [Verdachte] naar binnen was geglipt en hij haar uit de woning moest halen. Naar zijn zeggen was het op dat moment niet meer de bedoeling de hennep te stelen. Het was op dat moment ‘mission failed’ verklaart verdachte. Meerdere raadslieden hebben aangevoerd dat dit een contra-indicatie voor voorwaardelijk opzet op de dood van [Slachtoffer 1] oplevert, ook omdat hij nooit de kans zou hebben aanvaard om [Verdachte] te raken.
De rechtbank overweegt dat de uiterlijke verschijningsvorm tegenspreekt dat er sprake van is geweest dat [Medeverdachte 1] het plan om hennep te stelen heeft laten varen. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat hij, nadat hij had geschoten, de woning binnen is gegaan, langs het lichaam van [Slachtoffer 1] is gelopen en samen met [Verdachte] de hennep heeft gepakt en meegenomen. Eén van de daders heeft ook het tasje van [Slachtoffer 1] meegenomen.
Daar komt bij dat de rechtbank het onaannemelijk acht dat [Verdachte] zich ten tijde van het schieten in de woning bevond. [Medeverdachte 1] en [Verdachte] hebben hierover verklaard en ook [Medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij [Slachtoffer 2] en [Verdachte] naar binnen heeft zien gaan. Zijn verklaring wijkt in zoverre af dat [Medeverdachte 1] en [Verdachte] hebben verklaard dat [Verdachte] tijdens de worsteling om de deur kans zag naar binnen te glippen terwijl [Verdachte] volgens de verklaring van [Medeverdachte 5] naar binnen zou zijn gegaan voordat het geschreeuw en geduw begon.
Daar staan tegenover de verklaringen van [Slachtoffer 2] . Hij is meerdere malen als getuige gehoord en heeft consistent verklaard dat [Verdachte] niet in de woning was op het moment van het schieten. In zijn eerste verklaring verklaart hij dat het meisje (de rechtbank begrijpt: [Verdachte] ) ineens een telefoontje aan moest pakken en daarvoor naar buiten liep de galerij op. [Slachtoffer 2] is achter haar aan gelopen en op het moment dat hij naar links keek, zag hij jongens met wapens aan komen. Daarop wilde hij de deur dicht gooien, maar de jongen achter hem pakte hem van achteren vast waardoor hij viel. Hij was druk bezig met de deur dicht te houden [96] . Dat herhaalt hij in zijn volgende verklaring van 12 april 2018. Hij verklaart dat op het moment dat het meisje weer naar buiten loopt om te bellen, hij in de gaten had dat het niet goed was en er achter aan liep om de deur dicht te doen maar dat hij werd tegengehouden door de andere man. Omdat hij en [Slachtoffer 1] de deur dicht hielden duurde het even voordat de mannen met de bivakmutsen en wapens naar binnen konden. Het meisje was buiten op de galerij toen de Mercedesman (de rechtbank begrijpt: [Medeverdachte 4] ) hem tegenhield toen hij de deur dicht probeerde te doen. [Slachtoffer 2] verklaart dat hij gefocust was op de deur en die mannen die binnen wilden komen [97] . Op 17 mei 2018 verklaart [Slachtoffer 2] opnieuw dat het meisje op de galerij stond, ditmaal meer specifiek aan de voor hem rechterkant [98] . Tot slot herhaalt hij zijn verklaring dat het meisje buiten op de galerij was bij de rechter-commissaris op 7 maart 2019 [99] . Volgens hem liep het meisje naar buiten de galerij op en is gelijk naar rechts gegaan. Met zijn hand op de deurklink keek [Slachtoffer 2] naar links en zag toen de jongens aankomen met de wapens waarop hij probeerde de deur dicht te gooien. De rechtbank ziet niet welk belang [Slachtoffer 2] zou hebben om op dit punt een ongeloofwaardige verklaring af te leggen en acht zijn verklaring dan ook betrouwbaar.
Dit geldt temeer omdat daaruit blijkt dat [Slachtoffer 2] vanaf het moment dat [Verdachte] de woning uitliep tot het moment van de schoten niet bij de voordeur weg is geweest. Zijn hand lag zelfs op de deurklink op het moment dat hij de mannen van links zag aankomen waarna hij de deur heeft geprobeerd dicht te gooien en de worsteling bij de deur ontstond. Het betreft een zeer smalle hal, nauwelijks breder dan de deur. [100] De focus van [Slachtoffer 2] was continu op de voordeur van de woning gericht, teneinde de mannen met de bivakmutsen buiten de woning te houden. Dat de mannen met de wapens en bivakmutsen niet gelijk binnen konden komen, terwijl [Verdachte] desondanks een kans zou hebben gezien om toch opnieuw de woning in te glippen wat dan niet door [Slachtoffer 2] zou zijn gezien, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Daar komt bij dat de verklaringen van [Slachtoffer 2] steun vinden in de verklaringen van [Medeverdachte 4] . Ook hij heeft meermalen verklaard dat [Verdachte] buiten stond. Als getuige ter zitting op 22 november 2019 verklaarde hij dat [Verdachte] buiten stond op het moment dat [Medeverdachte 4] met [Slachtoffer 2] in de gang bij de voordeur aan het worstelen was. Ook als getuige bij de rechter-commissaris op 20 mei 2019 heeft hij verklaard dat, toen de deur open ging en hij naar buiten rende, [Verdachte] buiten naast de man met het grote wapen stond.
De rechtbank acht de geschetste contra-indicatie dat paniek om de deur te openen om [Verdachte] te bevrijden maakte dat het wapen is afgegaan, dan ook onaannemelijk.
Er zijn ook kanttekeningen te plaatsen bij de verklaring van [Medeverdachte 1] dat het wapen per ongeluk is afgegaan. Uit de verklaring van [Medeverdachte 1] blijkt dat dat de schoudersteun van de Zastava was uitgeklapt en dat hij deze tegen zijn lichaam had. Uit de hoogte van de in de woonkamer en de slaapkamer aangetroffen perforaties (tussen 90 cm en 1.70 m) [101] en het treffen van [Slachtoffer 1] hoog aan de rug leidt de rechtbank af dat [Medeverdachte 1] het wapen op het moment van schieten kennelijk naar voren gericht hield, hetgeen betekent dat hij, gezien de lengte van het wapen -90 centimeter met uitgeklapte schoudersteun- tenminste op een afstand van 90 centimeter van de deur moet hebben gestaan. Dat het wapen per ongeluk in het gedrang om de deur is afgegaan, zoals door de verdediging gesteld, acht de rechtbank gelet op deze omstandigheid onaannemelijk.
Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat bij verdachte en haar mededaders reeds voorafgaand aan het schieten voorwaardelijk opzet aanwezig was. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [Medeverdachte 1] en zijn mededaders een ripdeal hebben gepleegd die zij van te voren hebben gepland. [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat het de bedoeling was om boeven te pakken. Ze hebben daarvoor vuurwapens, waaronder de Zastava en kogelvrije vesten meegenomen. Daaruit blijkt dat zij er rekening mee hielden dat zij op tegenstand van de tegenpartij konden stuiten, die daarbij wellicht ook vuurwapens zou gebruiken. Anders is het gebruik van kogelvrije vesten ook niet te verklaren. Uit de verklaring van [Medeverdachte 1] blijkt ook dat hiermee rekening werd gehouden. Hij verklaart dat het link zou zijn met een handwapen, zeker als zij (rechtbank begrijpt: de tegenpartij) ook een handwapen en kogelvrije vesten zouden hebben. Daarom hebben ze de Zastava meegenomen en zijn ze zo grof te werk gegaan. [Medeverdachte 1] wist ook dat de Zastava geladen was. [102]
Gelet op het feit dat [Medeverdachte 1] er rekening mee hield dat de tegenpartij over vuurwapens zou beschikken en hij en zijn mededader zelf geladen vuurwapens hebben meegenomen en kogelwerende vesten hebben aangetrokken, kan het niet anders dan dat [Medeverdachte 1] er rekening mee heeft gehouden dat tijdens of na de overval zodanig verzet zou worden gepleegd dat moest worden geschoten in de richting van de tegenpartij en dat deze mogelijkheid deel uitmaakte van het plan. Dat [Medeverdachte 1] niet zou hebben geweten dat het wapen was doorgeladen doet niet ter zake. Hij wist dat het wapen was geladen en heeft naar eigen zeggen het wapen verder niet gecontroleerd en desondanks zijn vinger op de trekker gehouden, terwijl hij wist dat zich op dat moment personen in de hal achter de deur bevonden.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat bij [Medeverdachte 1] sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] . Ook volgt daaruit dat de doodslag ten aanzien van [Slachtoffer 1] en de poging tot doodslag ten aanzien van [Slachtoffer 2] is gepleegd met het oogmerk om de ripdeal mogelijk te maken. Het voorwaardelijk opzet ziet immers enkel op de doodslag, niet op het oogmerkvereiste voor de diefstal.
Opzet en oogmerk bij verdachte
Nu de rechtbank [Verdachte] niet volgt in haar verklaring dat zij zich op het moment van schieten in de woning bevond, en daarmee de gestelde contra-indicatie voor de aanvaarding van de aanmerkelijke kans niet aanwezig acht, komt de grondslag aan het verweer dat om die reden geen sprake was van voorwaardelijk opzet bij [Medeverdachte 1] , danwel [Verdachte] zelf, te vervallen. Ook in het verweer ten aanzien van het ontbreken van oogmerk bij [Medeverdachte 1] volgt de rechtbank, gelet op hetgeen hierover al is overwogen, niet.
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen - waaronder [Verdachte] ’ verklaring- en de overwegingen ten aanzien van het opzet en oogmerk van [Medeverdachte 1] , blijkt dat de rechtbank er vanuit gaat dat [Verdachte] samen met de anderen het doel had om een rip te plegen. Zij wist dat de rippers [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 5] kogelwerende vesten en wapens ter afdreiging zouden meenemen waaronder een automatisch vuurwapen. Met het automatisch vuurwapen is op enig moment ook geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden blijkt dat ook [Verdachte] de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat de door [Medeverdachte 1] en ook [Medeverdachte 5] de meegebrachte wapens zouden gebruiken om het verzet bij de rip van de hennep te breken en dat daarbij iemand geraakt zou kunnen worden, waarmee aan het dubbele opzet voor medeplegen is voldaan.
Gelet op de gedragingen van de [Verdachte] en de anderen voor, tijdens en na het plaatsvinden van de ripdeal, de daarbij gevolgde werkwijze, één en ander in onderling verband bezien, is er met betrekking tot het feit sprake van een zodanig hechte en intensieve samenwerking dat niet van belang is wie van hen welke rol bij of rond het plegen van het feit heeft vervuld, zodat zij afzonderlijk als medepleger van het feit en daarom als dader dienen te worden aangemerkt.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [Verdachte] en de andere verdachten en dat daarmee wettig en overtuigend is bewezen dat zij zich tezamen schuldig hebben gemaakt aan het primair tenlastegelegde onder 1 en 2.
Vrijspraak [Slachtoffer 3]
Ten aanzien van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag ten aanzien van [Slachtoffer 3] is de rechtbank met de officieren van justitie en de verdediging van oordeel dat daarvan vrijspraak dient te volgen. Niet kan worden vastgesteld of [Slachtoffer 3] zich in de buurt van de schootsbanen heeft bevonden, waardoor zij geraakt had kunnen worden en had kunnen komen te overlijden. Van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag van [Slachtoffer 3] dient verdachte daarom te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 8 april 2018 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [Slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een automatisch vuurwapen kogels in de hals/nek/rug en het lichaam van die [Slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer 1] is overleden,
welke voren omschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten
- een diefstal met geweld in vereniging van een hoeveelheid hennep en hash en een tas met inhoud waaronder een paspoort en gsm en een rijbewijs
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
2.
op 8 april 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende verdachte en een of meer van zijn mededaders met dat opzet daartoe (hard) tegen een deur van een woning (gelegen aan de [Straatnaam] ) geduwd, terwijl zij daarbij vuurwapens vasthadden en die [Slachtoffer 2] naar achteren getrokken en vervolgens met een automatisch vuurwapen kogels afgevuurd, alwaar op dat moment [Slachtoffer 2] zich bevond welke kogels in elk geval in die woning terecht zijn gekomen en in de zeer directe nabijheid van die [Slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke voren omschreven poging doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging van een hoeveelheid hennep en hash en een tas met inhoud waaronder een paspoort en een gsm en een rijbewijs
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 16 jaar met aftrek van voorarrest. Voor wat betreft de aard en ernst van de feiten houdt zij er rekening mee dat er sprake is van een professioneel voorbereide ripdeal waarbij gebruik is gemaakt van zware bewapening, kogelwerende vesten en bivakmutsen. Die ripdeal heeft aan één persoon het leven heeft gekost en een tweede persoon heeft een serieus risico daarop gelopen waarbij medeverdachte [Medeverdachte 1] de schutter is geweest. Ondanks dat het mis is gegaan is de wiet en het tasje van [Slachtoffer 1] uit de woning meegenomen, waaruit blijkt van vastberadenheid. Het openbaar ministerie zet dan ook vraagtekens bij de gestelde paniek nu er immers wel helderheid van geest was om bewijsmateriaal weg te maken. Zo ook bij de schuldbewustheid en spijt. Geen van de verdachten heeft zich immers vrijwillig bij de politie gemeld en ook na de aanhouding was er sprake van een berekenende houding. Gelet op deze omstandigheden is een langdurige gevangenisstraf gerechtvaardigd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit op grond van de gevoerde bewijsverweren een lagere strafoplegging. Daarbij dient tevens te worden betrokken dat zij geen relevant strafblad heeft, alsmede het feit dat zij openheid van zaken heeft gegeven en haar verantwoordelijkheid heeft genomen hetgeen kenmerkend is voor haar persoon. Ook in de P.I. gedraagt zij zich zeer correct en heeft alle cursussen die er zijn gevolgd. Haar berouw en schuldbewustheid zijn oprecht en doorleefd. Gevraagd wordt daarom haar over een aantal jaar de kans te geven een toekomst op te bouwen ver weg van criminaliteit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 8 april 2018 te Breda samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan doodslag ten aanzien van [Slachtoffer 1] en een poging tot doodslag ten aanzien van [Slachtoffer 2] . Deze doodslag en poging tot doodslag werden vergezeld door een diefstal van hennep en het tasje van het slachtoffer. Deze feiten zijn voortgekomen uit het plan van verdachte en zijn medeverdachten om een ripdeal te plegen. Het doel daarvan was het op een snelle manier geld verdienen door drugsdealers te beroven, omdat de drugsdealers geen aangifte zouden doen van hun weggenomen hennep. De ripdeal stuitte echter op voorzienbaar verzet aan de voordeur van de woning waarbij [Medeverdachte 1] schoten heef gelost met het automatisch wapen met als gevolg dat [Slachtoffer 1] dodelijk is geraakt. Desondanks hebben [Medeverdachte 1] en [Verdachte] de hennep en heeft één van hen danwel [Medeverdachte 4] het tasje van [Slachtoffer 1] uit de woning weggenomen en zijn ze vervolgens samen met [Medeverdachte 4] die al in de auto zat, gevlucht. Om uit handen van de politie te blijven is er bewijsmateriaal weggemaakt en van de opbrengst van de buit zijn [Medeverdachte 1] , [Verdachte] en [Medeverdachte 2] zelfs naar Spanje gereisd.
Verdachte en de medeverdachten hebben met hun gedragingen het slachtoffer [Slachtoffer 1] zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Met dit handelen hebben zij intens verdriet en onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht. Ter terechtzitting heeft [Naam 4] , de broer van het slachtoffer, gebruik gemaakt van het spreekrecht. Hij heeft gesproken over de gevolgen die het door verdachten gepleegde misdrijf bij hen teweeg heeft gebracht, waaronder het immense gemis dat hij en zijn familie nu moeten ervaren. Ook de moeder van het slachtoffer, [Naam 5] , heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht, waarin zij vanuit haar moedergevoel elke verdachte heeft aangesproken om eerlijk te zijn omwille van dat zij haar zoon van haar en haar familie hebben afgenomen, wat hen ontzettend veel pijn doet.
Daarnaast spreekt het voor zich dat deze gedragingen voor [Slachtoffer 2] , ondanks dat hij moet hebben geweten dat de handel in softdrugs het gevaar van onder meer ripdeals met zich meebrengt, zeer traumatisch moeten zijn geweest. Op het moment van de schoten bevond hij zich in de gang van de woning, waardoor hij net als zijn vriend [Slachtoffer 1] dodelijk geraakt had kunnen worden. Bovendien is hij ter plekke geconfronteerd met de onomkeerbare gevolgen hiervan voor zijn vriend. Dit alles heeft tot psychische klachten bij [Slachtoffer 2] geleid.
Dergelijke feiten zijn ook zeer schokkend voor de buurtbewoners en de maatschappij in het algemeen. Het brengt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg hetgeen ook is gebleken uit diverse getuigenverklaringen. De feiten hebben bovendien opnieuw pijnlijk duidelijk gemaakt dat de drugshandel hand in hand gaat met geweld.
Verdachte en haar medeverdachten hebben op geen enkel moment stilgestaan bij al deze gevolgen. Zij hebben enkel oog gehad voor hun eigen belang en zich daarbij laten leiden door het gemak van het snelle criminele geld.
Voor de strafmaat in de zaak van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij vanaf het begin betrokken is geweest bij het plan en daarmee tot de harde kern van de groep behoorde. Zij had zowel binnen de groep als in het plan een belangrijke rol. In de groep was haar rol organiserend en sturend en in het plan had zij de taak om met [Medeverdachte 4] de zogenaamde deal met de verkopers te sluiten. Verdachte is echter niet degene geweest die geweld heeft gebruikt. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte op enig moment openheid van zaken heeft gegeven. Zij merkt daarbij wel op dat die openheid niet volledig was gelet op haar medewerking aan een verzonnen verhaal teneinde verzachtende omstandigheden voor het dodelijke resultaat van de schoten voor haar partner en zichzelf te creëren.
Op dit samenstel van feiten past geen andere sanctie dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking geweest voor een Opiumwetfeit. Ook heeft zij zich eerder schuldig gemaakt aan diefstallen, waarbij ook is opgemerkt dat de veroordelingen daarvoor langer dan vijf jaar geleden hebben plaats gevonden.
Straf
Een gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Dat is door de wetgever tot uitdrukking gebracht in het strafmaximum van een levenslange gevangenisstraf. Daarmee is een gekwalificeerde doodslag qua strafmaat gelijkgesteld aan moord. Voor feiten als deze bestaan binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten. Bestudering van de jurisprudentie in soortgelijke zaken leert dat er straffen worden opgelegd binnen een bandbreedte van twaalf en achttien jaar.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat verdachte op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De Hoge Raad heeft hierover in zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) bepaald dat wat betreft de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting van een verdachte die zijn berechting in vrijheid afwacht dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Voor een verdachte die zijn berechting in voorlopige hechtenis afwacht, is die termijn op zestien maanden gesteld. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden zijn waardoor van deze termijnen afgeweken kan worden. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens de Hoge Raad gelegen in:
a. a) De ingewikkeldheid van de zaak: Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of andere zaken tegen de verdachte;
b) De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop;
c) De (voortvarendheid van de) wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Voor de aanvang van de redelijke termijn dient te worden gerekend vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte dient onder meer als een dergelijke handeling te worden aangemerkt, hetgeen de rechtbank ook hier als uitgangspunt zal nemen.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de redelijke termijn op 29 mei 2018 is aangevangen en in beginsel op 29 september 2019 zou verstrijken waardoor er sprake zou zijn van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting met vier maanden. In deze zaak is echter sprake geweest van een omvangrijk onderzoek, waarin zes personen als verdachte zijn aangemerkt, waarbij (op verzoek van de verdediging) veel getuigen bij de rechter-commissaris zijn gehoord en een onderzoek door het Pieter Baan Centrum heeft plaats gevonden. Die omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onder de onder a) genoemde bijzondere omstandigheid te brengen, waardoor zij de langere duur tot het moment van berechting niet als overschrijding van de redelijke termijn beoordeelt.
Gelet op de bandbreedte die eerder is genoemd en de rol van verdachte in het geheel is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
7.1.1
[Naam 6]
De benadeelde partij [Naam 6] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 31.977,81. Deze vordering bestaat uit de volgende posten:
  • Immateriële schade: € 15.000,-
  • Materiële schade: € 16.977,81
Bestaande uit:
 Kosten uitvaart: € 7.763,17
 Medische kosten: € 770,-
 Huishoudelijke hulp: € 876,80
 Zelfredzaamheid: € 34,67
 Reiskosten: € 33,17
 Lening: € 7.500,-
Gevorderd wordt deze schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens worden kosten voor rechtsbijstand gevorderd voor een bedrag van € 3.793,02.
7.1.2
[Naam 5]
De benadeelde partij [Naam 5] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 18.498,13. Deze vordering bestaat uit de volgende posten:
  • Immateriële schade: € 15.000,-
  • Materiële schade: € 3.498,13
Bestaande uit:
 Schade interieur: € 150,-
 Rekeningen: € 1.422,20
 Medische kosten: € 770,-
 Huishoudelijke hulp: € 1.028,30
 Zelfredzaamheid: € 104,18
 Reiskosten: € 23,45
Gevorderd wordt deze schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens worden kosten voor rechtsbijstand gevorderd voor een bedrag van € 4.184,19.
7.1.3
[Slachtoffer 2]
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert voor feit 2 een schadevergoeding van € 14.975,-. Deze vordering bestaat uit de volgende posten:
  • Materiële schade bestaande uit kleding: € 1.000,-
  • Immateriële schade
Bestaande uit:
 Immateriële schade: € 3.975,-
 Schokschade: € 10.000,-
Gevorderd wordt deze schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht de vorderingen van de benadeelde partijen redelijk en billijk en ook voldoende onderbouwd. Dit met uitzondering van de door [Naam 5] gevorderde interieurkosten van € 150,- waarvoor het causaal verband met het feit ontbreekt. Voor deze post dient [Naam 5] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Voor het overige dienen de vorderingen hoofdelijk te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de vordering van [Slachtoffer 2] integraal moet worden afgewezen. De schade aan de kleding is onvoldoende onderbouwd evenals psychische schade, waarvoor hij zich pas enkele maanden geleden bij de GGZ zou hebben gemeld. Een enkele journaalregel, waarin zonder enige toelichting als mogelijke diagnose PTSS en rouw wordt geformuleerd, is onvoldoende om te voldoen aan het geldende criteria voor shockschade.
Ten aanzien van de vordering van [Naam 5] stelt de verdediging dat de materiële schadepost bestaande uit schade aan het interieur en de openstaande nota’s van [Slachtoffer 1] moet worden afgewezen, omdat deze geen of onvoldoende verband houdt met het delict.
Over de vordering van [Naam 6] stelt de verdediging dat de post uitvaartkosten, waaronder vliegtickets zijn ondergebracht, onvoldoende is onderbouwd. Verder komt de post lening niet voor vergoeding in aanmerking, omdat elk reëel verband met het delict ontbreekt en daarover bovendien de nodige onduidelijkheid bestaat.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Algemene overwegingen
Bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen zijn de volgende overwegingen van belang over wie zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen voor het doen van een vordering tot schadevergoeding, wat zij kunnen vorderen en wat er wordt verstaan onder shockschade en affectieschade.
Allereest is van belang wie zich als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding. Op grond van artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) zijn dat personen die rechtstreekse schade hebben geleden door een strafbaar feit.
Verder kunnen op grond van het tweede lid van voornoemd artikel erfgenamen van de in lid 1 bedoelde persoon die als gevolg van het strafbare feit is overleden zich voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vorderingen. Daarmee worden bedoeld de vorderingen die de overledene zelf had kunnen doen wanneer hij niet was komen te overlijden.
Vanaf 1 januari 2019 kunnen tevens personen als bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) terzake de daar bedoelde vorderingen zich als benadeelde partij in het strafproces voegen.
Voor de vraag of sprake is van rechtstreekse schade is van belang of er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde geleden schade. Daarbij zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
Sinds het Taxibus-arrest van de Hoge Raad, bekend onder ECLI:NL:HR:2002:AD5356, is het ook mogelijk om shockschade te vorderen. In datzelfde arrest heeft de Hoge Raad daarvoor de volgende criteria geformuleerd. Het moet gaan om schade die is ontstaan:
- door het waarnemen van een ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan (het confrontatievereiste) waardoor;
- een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht bij de naaste/nabestaande;
- waaruit geestelijk letsel (in de zin van een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit.
Wanneer aan alle drie de vereisten is voldaan, heeft de dader ook een onrechtmatige daad gepleegd tegen de naaste/nabestaande die hierdoor recht heeft op vergoeding van zijn schade.
Tot slot zijn per 1 januari 2019 de artikelen 6:107 en 6:108 van het BW gewijzigd, waardoor het aanspraak maken op smartengeld door naasten van iemand die door andermans toedoen (zeer) ernstig blijvend letsel heeft opgelopen, respectievelijk door nabestaanden van iemand die door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, is overleden, mogelijk is. De aanspraak is een naar omvang beperkte vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen, hetgeen ook wel affectieschade wordt genoemd. Tot 1 januari 2019 konden zij op grond van artikel 6:107 BW slechts aanspraak maken op vergoeding van door derden ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten en op grond van 6:108 BW de derving van levensonderhoud en kosten van lijkbezorging. Degenen die door kwetsing van een ander schade lijden, hebben dus geen recht op volledige vergoeding van al hun schade. Verlies van eigen arbeidsvermogen en kosten van eigen behandeling komen als zodanig – dat wil zeggen behalve wanneer en voor zover zij als ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten kunnen worden gepresenteerd, niet voor vergoeding in aanmerking; ander nadeel evenmin ‘volledig’, maar tot de bij wettelijk besluit vastgestelde bedragen. Met de wetswijziging is niet in overgangsrecht voorzien.
7.4.2
[Naam 6]
Immateriële schade
Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank ten aanzien van de door [Naam 6] gevorderde immateriële schade dat die is opgevoerd als shockschade. Met de verdediging is zij echter van oordeel dat de daarvoor in de vordering gegeven onderbouwing, gezien de daarvoor geldende criteria, niet ziet op shockschade, maar op het leed dat bij hem is veroorzaakt, vanwege het gemis van zijn zoon, waardoor er sprake is van affectieschade. Zoals hiervoor reeds overwogen is het vorderen van affectieschade pas sinds 1 januari 2019 mogelijk en wel voor strafbare feiten die op of na die datum zijn begaan en is in overgangsrecht niet voorzien. Wettelijk gezien is er daardoor geen mogelijkheid voor [Naam 6] om affectieschade te vorderen en dient hij voor deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Kosten van de uitvaart
Deze opgegeven schadepost bestaat uit twee bedragen namelijk de kosten van de uitvaart voor een bedrag van € 3.263,17 en kosten van vliegtickets voor een bedrag van € 4.500,-.
De rechtbank overweegt over de kosten van de uitvaart dat die zijn onderbouwd met diverse nota’s die volgens de raadsvrouw zouden zien op eten en drinken voor de bijeenkomst alsmede de laatste kleding voor het slachtoffer. Dit betreffen echter in de Turkse taal opgestelde nota’s zonder vertaling. Op grond daarvan is er geen controle mogelijk, waardoor het totale bedrag van de geleden schade onvoldoende is onderbouwd. Omdat de rechtbank er wel van uitgaat dat er kosten voor eten en drinken bij de uitvaart zijn gemaakt, zal zij deze kosten schatten en hiervoor een bedrag van € 1.000,- toewijzen.
De kosten van de vliegtickets zien volgens de vordering op tien tickets voor onder andere de moeder van het slachtoffer, zijn broer en zusje, peetoom en peettante en [Naam 6] zelf voor het bijwonen van de uitvaart in Turkije. De overige vier personen waarvoor de benadeelde partij tickets zou hebben gekocht zijn niet genoemd. Gelet op de ticketprijzen die volgen uit algemeen toegankelijke bronnen is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag gematigd moet worden, nu enig bewijs omtrent de aanschaf van de tickets ontbreekt. Op grond daarvan stelt de rechtbank het bedrag per ticket vast op € 300,-, hetgeen zij zal toekennen voor de zes in de vordering genoemde personen. Dat maakt dat de rechtbank voor de kosten van de vliegtickets een bedrag van € 1.800,- zal toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade onder deze post tot voornoemde bedragen een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Medische kosten
Over de gevorderde medische kosten bestaande uit tweemaal het eigen risico van de zorgverzekering overweegt de rechtbank dat deze kosten niet zijn onderbouwd met een overzicht of nota’s van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Bovendien kan daardoor de vraag of sprake is van een rechtstreeks verband tussen die gemaakte kosten en het feit niet worden beantwoord. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom voor deze post niet-ontvankelijk.
Huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid
Over deze gevorderde posten overweegt de rechtbank dat deze schadeposten kennelijk voortkomen uit de omstandigheden die de benadeelde partij in de vordering heeft aangeduid als shockschade. Nu de rechtbank de benadeelde partij om eerder genoemde redenen in die post niet-ontvankelijk heeft geacht, geldt dat ook ten aanzien van deze posten en verklaart de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk.
Lening
Over de gevorderde schade betreffende de lening die de benadeelde partij samen met zijn zoon is aangegaan, is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet in rechtstreeks verband staat met het feit. De benadeelde partij zal daarom voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Reiskosten
Als reiskosten zijn gevorderd kosten van bezoeken aan de huisarts, de rechtbank, de psycholoog, het politiebureau, de gemeente en de raadsvrouw. Op grond van hetgeen nabestaanden op grond van artikel 6:107 en 6:108 BW (oud) aan schadevergoeding kunnen vorderen is de rechtbank van oordeel dat slechts de reiskosten van de bezoeken aan de rechtbank en de advocaat in de zin van proceskosten voor toewijzing in aanmerking komen, te weten een bedrag van € 17,94. De overige kosten betreffen vermogensschade waarvoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Kosten van rechtsbijstand
Over de gevorderde kosten van rechtsbijstand is de rechtbank tot slot van oordeel dat deze afgewezen moeten worden. Gebleken is dat er thans wordt geprocedeerd op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand. Op de vraag of deze gesubsidieerde rechtsbijstand achteraf al dan niet wordt afgewezen kan bij de beoordeling van deze kostenpost niet worden vooruitgelopen.
7.4.3
[Naam 5]
Immateriële schade
Evenals bij de vordering van [Naam 6] is de rechtbank over de gevorderde immateriële schade van oordeel dat het geen shockschade betreft, maar affectieschade. Op grond van dezelfde overwegingen als voor [Naam 6] komt de rechtbank tot een niet-ontvankelijk verklaring van [Naam 5] voor deze schadepost.
Materiële schade bestaande uit interieurkosten en nota’s slachtoffer
Over de gevorderde schade aan het interieur en de betaalde nota’s van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet in rechtstreeks verband staat met het feit. De benadeelde partij zal daarom voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Medische kosten
Evenals bij [Naam 6] overweegt de rechtbank dat de gevorderde medische kosten bestaande uit tweemaal het eigen risico van de zorgverzekering niet zijn onderbouwd met een overzicht of nota’s van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Bovendien kan daardoor de vraag of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen die gemaakte kosten en het feit niet worden beantwoord. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom voor deze post niet-ontvankelijk.
Huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid
Evenals bij de vordering van [Naam 6] geldt voor deze gevorderde posten dat deze voortkomen uit de omstandigheden die de benadeelde partij in de vordering heeft aangeduid als shockschade. Nu de rechtbank om eerder genoemde redenen de benadeelde partij in die post niet-ontvankelijk heeft geacht, geldt dat ook ten aanzien van deze posten en verklaart de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk.
Proceskosten: reiskosten en kosten van rechtsbijstand
Nu de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard, bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen.
7.4.4
[Slachtoffer 2]
Materiële schade
[Slachtoffer 2] heeft onder materiële schade opgegeven de door afgevuurde kogels onherstelbaar beschadigde kleding van hem. Het zou om ongeveer 30 stuks met name dure merkkleding gaan van onder meer Philipp Plein en DSquared. De hierdoor ontstane schade zou een bedrag van € 1.000,- betreffen. De beschadigde kleding is reeds door [Slachtoffer 2] weggegooid.
De rechtbank heeft op de foto’s in het dossier weliswaar geconstateerd dat in de woning van [Slachtoffer 2] kledingstukken aan een rek in de slaapkamer hingen die door kogels beschadigd zijn geraakt. Het merk van deze kledingstukken is op de foto’s echter niet te achterhalen en ook is niet duidelijk hoe oud de kleding is. Enkel het in de vordering noemen dat het met name beschadigde merkkleding zou betreffen met de daarbij gevoegde foto’s van een website, acht de rechtbank, gezien het standpunt van de verdediging, onvoldoende onderbouwing voor het gevorderde bedrag. Aangezien wel aannemelijk is dat schade is geleden zal de rechtbank de hoogte daarvan schatten en wel op een bedrag van € 300,-. Zij acht de schade tot dit bedrag een rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten, acht verdachte aansprakelijk voor die schade en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Nu benadeelde heeft aangegeven niet over meer informatie te beschikken zal de rechtbank de vordering voor het overige afwijzen.
Immateriële schade: psychische schade en shockschade
[Slachtoffer 2] heeft onder immateriële schade twee posten opgegeven te weten psychische schade
(€ 3.975,00) en shockschade (€ 10.000,-). Beide posten komen voort uit de feiten die in zijn woning hebben plaatsgevonden waarbij de psychische schade ziet op zijn eigen slachtofferschap en de shockschade op het feit dat hij is geconfronteerd met het overlijden van zijn vriend in zijn woning.
Shockschade
De rechtbank stelt voorop dat uit de eerder genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat in het algemeen voor het bewijs van het bestaan van shockschade noodzakelijk is dat vast staat dat bij de benadeelde sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld door de rechtstreekse confrontatie met de gruwelijke gevolgen van de schadeveroorzakende gebeurtenis. De rechtbank kan, gelet op deze jurisprudentie en de gemotiveerde betwisting namens verdachte, op basis van de thans aan de vordering gegeven onderbouwing niet vaststellen dat het bewezenverklaarde op de hiervoor bedoelde wijze bij de benadeelde partij heeft geleid tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat (louter) het gevolg is van het bewezenverklaarde. Daarbij betrekt de rechtbank dat over het algemeen in civiele procedures over soortgelijke schades bij onenigheid over de vraag of van (zuivere) shockschade sprake is een onafhankelijke (door de beide partijen gezamenlijk of door de rechter te benoemen) deskundige (een psychiater) wordt geraadpleegd en niet (zonder meer) wordt afgegaan op informatie van behandelaren van de benadeelde. Nader partijdebat ter vaststelling van eventuele shockschade in de hiervoor bedoelde zin zou een onevenredige belasting vormen voor het strafproces. Voor zover de gevraagde schadevergoeding (smartengeld, gederfde inkomsten, medische kosten en een deel van de reiskosten) verband houdt met shockschade, kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Psychische schade
Met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat sprake is geweest van een poging tot gekwalificeerde doodslag ten aanzien van benadeelde. Benadeelde slaapt sindsdien slecht en heeft ‘s nachts last gehad van angst en paniek, voelde zich somber en had nergens energie voor.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van “aantasting in de persoon op andere wijze” van de benadeelde partij zoals bedoeld in art. 6:106, eerste lid aanhef en onder b BW, omdat het feit een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke integriteit heeft meegebracht. In een dergelijk geval is niet vereist dat geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) is aangetoond (daargelaten of uit het overgelegde journaal fragment al dan niet kan worden afgeleid dat sprake is van PTSS ten gevolge van het jegens benadeelde gepleegde feit.) Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld acht de rechtbank onvoldoende duidelijk of de psychische gevolgen in de uit de smartengids aangehaalde uitspraak, vergelijkbaar zijn met de gevolgen die benadeelde heeft ondervonden. Dat maakt dat de rechtbank over de post immateriële schade van oordeel is dat, gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de (nog steeds voortdurende) gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en gelet op de aard van de aansprakelijkheid, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag van € 1500,- billijk is. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de toegekende bedragen van de vorderingen van de benadeelde partijen [Slachtoffer 1] , [Naam 5] en [Slachtoffer 2] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 288 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van doodslag, vergezeld door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:Medeplegen van een poging tot doodslag, vergezeld door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[Naam 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 6] van € 2.800,-, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van proceskosten heeft gemaakt, te weten € 17,94;
- wijst de gevorderde proceskosten voor het overige af en bepaalt dat voor die overige kosten, de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 6] (feit 1), € 2.800,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 38 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[Naam 5]
- verklaart de benadeelde partij [Naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen;
[Slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 2] van € 1.800, waarvan € 300,- ter zake van materiële schade en € 1.500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 2] (feit 2), € 1.800,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 28 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Van der Linden en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, Team Grootschalige Opsporing met onderzoeksnummer ZB3R018037 en onderzoeksnaam Black Jack , opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 3544 en het Forensisch Onderzoek in voornoemde zaak, pagina 1 tot en met 462 en het Bob-dossier.
2.Het pathologisch onderzoek van 30 april 2018, FO, p. 219 onder 4, p. 220 onder 6, 1e alinea, p. 221 onder conclusie.
3.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 22, 1e alinea.
4.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 25 onderaan.
5.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 23 3e alinea en onderaan.
6.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 24 onderaan.
7.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 30 onderaan.
8.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 31 onder conclusie.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO p. 26 alinea 3 en 4.
10.De aanvraag extern onderzoek, FO p. 207.
11.Het rapport van het NFI van 28 september 2018, FO p. 275-277.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, onderdeel E2 p. 967.
13.Het rapport van het NFI van 14 juni 2018, FO p. 6 en conclusie p. 259 en 260.
14.De kennisgeving in beslag neming, FO, p. 457.
15.Het proces-verbaal wapens munitie en explosieven, FO p. 77.
16.Het proces-verbaal bevindingen aantreffen Beretta, aanvullende documenten I, pv nummer 1132.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2018, aanvullend forensisch dossier, pagina 8-9.
18.Het rapport van het TMFI van 24 april 2018, FO p. 239.
19.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2701 alinea 4, 2711 de op 1 en 2 na laatste alinea’s, p. 2717 alinea’s 3 en 4, p. 2720 alinea 14 en p. 2732 alinea 8 t/m 12.
20.Het proces-verbaal verhoor [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3029, 3033 en 3034.
21.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] van 20 en 22 november 2019.
22.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2716.
23.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] van 20 en 22 november 2019.
24.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] van 20 en 22 november 2019.
25.Het proces-verbaal chat [Medeverdachte 6] en [Naam 2] , onderdeel H, p. 2465 en 2467.
26.Het proces-verbaal verhoor [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3352.
27.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] van 20 en 22 november 2019.
28.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] van 20 en 22 november 2019
29.Het proces-verbaal van verhoor bij de RC van [Medeverdachte 1] d.d. 23 mei 2019, het proces-verbaal verhoor [Medeverdachte 1] 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3029 laatste 3 regels, p. 3030, p. 3049, 3052 en 3053.
30.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2019, onderdeel I, p. 2728.
31.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2019, onderdeel I, p. 2733.
32.Het proces-verbaal verhoor [Medeverdachte 6] d.d. 4 juni 2018, onderdeel I p. 3359.
33.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2733 laatste alinea.
34.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] van 20 en 22 november 2019.
35.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2734.
36.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2734.
37.Het proces-verbaal verhoor [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3357.
38.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3064.
39.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3365.
40.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3368.
41.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3361.
42.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3064.
43.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3064.
44.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3064.
45.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3361.
46.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Slachtoffer 2] d.d. 9 april 2018, onderdeel D, p. 506.
47.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2749 alinea 6 en 12.
48.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3371.
49.Het proces-verbaal van bevindingen, onderdeel G, p. 1796.
50.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2750 alinea 6.
51.Het proces-verbaal van bevindingen mbt opname [Naam 8] , onderdeel D, p. 458.
52.Het proces-verbaal verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3376.
53.Het proces-verbaal van bevindingen [Medeverdachte 6] in geparkeerde Opel Corsa, onderdeel F, p. 1408.
54.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2703 2e alinea, p. 2757 alinea 5 en 6.
55.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2703 2e alinea, p. 2761 alinea 7.
56.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, 3377.
57.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2762 alinea 1 en 7.
58.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 7] d.d. 20 en 22 november 2019.
59.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2703 2e alinea.
60.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 7] d.d. 20 en 22 november 2019.
61.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2703 3e alinea.
62.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2703 4e alinea, p. 2704 1e alinea.
63.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2745 alinea 9 en 10, p. 2746 alinea 1, 4 en 8, p. 2769 alinea 11.
64.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3068.
65.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 6] d.d. 4 juli 2018, onderdeel I, p. 3377.
66.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2703 3e alinea.
67.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2704 3e alinea.
68.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3067 onderaan.
69.Het proces-verbaal verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3066-3068.
70.Het proces-verbaal verhoor getuige [Slachtoffer 2] d.d. 9 april 2018, onderdeel D, p. 494, 506.
71.Het proces-verbaal verhoor getuige [Slachtoffer 2] d.d. 9 april 2018, onderdeel D, p. 494, 506.
72.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3073.
73.Het proces-verbaal verhoor getuige [Slachtoffer 2] d.d. 9 april 2018, onderdeel D, p. 494 en 506.
74.De ter terechtzitting van 22 november 2019 afgelegde verklaring van [Medeverdachte 1] . Het proces-verbaal verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2019, onderdeel I, p. 3027 en 3090.
75.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2019, onderdeel I, p. 3073.
76.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] d.d. 20 en 22 november 2019.
77.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2705.
78.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2705, 2706, p. 2787 alinea 1-3.
79.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] d.d. 20 en 22 november 2019.
80.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3078.
81.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2707.
82.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, p. 3056 onderste 6 regels en p. 3057.
83.Het proces-verbaal verhoor woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018 onderdeel I, p. 2705.
84.Het proces-verbaal van bevindingen, onderdeel E, p. 693.
85.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 7] d.d. 20 en 22 november 2019 p. 8 en 10.
86.Het proces-verbaal verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3080.
87.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2797 alinea 12 en 2798 alinea 10.
88.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2706, 2798 alinea 1, 2799 alinea 6.
89.Het proces-verbaal van telefoon [Medeverdachte 6] , onderdeel H, p. 2489.
90.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2800 alinea 13-15.
91.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2706.
92.Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 7] d.d. 20 en 22 november 2019.
93.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2706, 2802 alinea 9.
94.Het proces-verbaal verhoor [Verdachte] d.d. 25 oktober 2018, onderdeel I, pv no 1276 p. 3 alinea 10.
95.Het proces-verbaal woordelijke uitwerking verhoor [Verdachte] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 2806 alinea 5, 8-13, p. 2807 alinea 6-9.
96.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] d.d. 9 april 2018, onderdeel D, p. 506 laatste alinea en p. 509 alinea 6.
97.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] d.d. 12 april 2018, onderdeel D, p. 560 alinea 7, 8, 11-13.
98.Het proces-verbaal van verhoor [Slachtoffer 2] d.d. 17 mei 2018, onderdeel D, p. 572 alinea 2.
99.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Slachtoffer 2] door de rechter-commissaris d.d. 7 maart 2019.
100.Het proces-verbaal, fotomap, FO deel 2, foto 10 p. 300.
101.Het proces-verbaal sporenonderzoek, FO deel 1, p. 53 en 54.
102.Het proces-verbaal van verhoor van [Medeverdachte 1] d.d. 11 oktober 2018, onderdeel I, p. 3036-3037.