ECLI:NL:RBZWB:2020:4426

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5178
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na eerstejaarsbeoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen per 10 december 2019. Dit besluit volgde op een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij het UWV concludeerde dat de eiser niet meer arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de medische beoordelingen door verzekeringsartsen van het UWV.

De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat de eiser in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft daarbij de rapportages van de verzekeringsartsen in aanmerking genomen, die concludeerden dat de eiser, ondanks lichte beperkingen, weer geschikt was voor zijn oude werk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de conclusie van de verzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV rechtmatig was.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de persoonlijke voorkeuren van de eiser met betrekking tot zijn werk niet relevant zijn voor de medische beoordeling van zijn geschiktheid voor arbeid. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5178 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), na een eerstejaars ZW-beoordeling, beëindigd met ingang van 10 december 2019.
In het besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 augustus 2020.
Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is voor 32 uur per week werkzaam geweest als medewerker customer service bij [Naam onderneming] te [plaatsnaam] tot 19 oktober 2018. Het UWV heeft eiser per 22 oktober 2018 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Vanuit die situatie heeft eiser zich per 23 november 2018 ziek gemeld met psychische klachten.
Bij besluit van 23 januari 2019 heeft het UWV in verband met het bereiken van de maximale uitkeringstermijn van de WW-uitkering op 21 januari 2019 met ingang van 22 januari 2019 een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 10 december 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 10 december 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiser op 3 december 2019 op het spreekuur verschenen van verzekeringsarts H.H.M. Sistermans. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft Sistermans vastgesteld dat eiser claimt na ontslag voor zijn laatst verrichtte werk arbeidsongeschikt te zijn door lichamelijke klachten uit stress als gevolg van het ontslag en cannabisgebruik. Eiser heeft volgens de verzekeringsarts behandeling gevonden en door eigen inspanningen heel wat verbetering ervaren. Hij werkt inmiddels drie dagdelen als vrijwilliger bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Eiser wil zijn oude werk niet meer doen maar staat welwillend tegenover ander werk dat hem aanstaat.
Uit het onderzoek naar de klachten en belemmeringen is de verzekeringsarts van oordeel dat eiser zo veel is opgeknapt dat hij weer geschikt is om zijn oude werk te verrichten. In dat werk kon hij zijn rug ontzien en was hij in staat een goede prestatie te leveren. Dit ondanks lichte beperkingen op lichamelijk en mentaal vlak.
In bezwaar heeft verzekeringsarts M. Hamidzai het dossier bestudeerd en vervolgens geconcludeerd de visie van de primaire verzekeringsarts te onderschrijven. Daartoe heeft de bezwaarverzekeringsarts afgewogen dat het met betrekking tot de belasting in de laatste functie van eiser gaat om fysiek en mentaal niet te zwaar werk met afwisselende taken, zoals contacten met klanten, beeldschermwerk en werk binnen het team met steun van de teammanager.
Hamidzai meent dat terecht beperkingen zijn aangenomen voor zware fysieke en mentale belastingen als zwaar tillen, lang aaneengesloten zitten, staan of lopen, met veel deadlines werken, waarbij langdurige concentratie en veel verantwoordelijkheid dragen is vereist. Dit op basis van eisers burn-out klachten met depressieve gevoelens en cannabisverslaving, naast schouderklachten als gevolg van een blessure in 2015 en lage rugklachten als gevolg van spondylose.
De bezwaarverzekeringsarts stelt vast dat onderzoek en rapportage van de primaire verzekeringsarts voldoen aan het Schattingsbesluit en in overeenstemming met de standaard ‘Onderzoeksmethoden’ is tot stand gekomen. Daarbij is kennis genomen van de medische geschiedenis waarin anamnese en de resultaten van het medisch onderzoek zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft nog aanvullend onderzoek naar de schouderfunctie bij eiser gedaan.
5.2
Eiser heeft onder verwijzing naar het bezwaarschrift tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er sprake is van ernstigere gebreken en beperkingen en dat eiser minder belastbaar is dan in het bestreden besluit is gesteld. Op de bezwaargronden is volgens hem slechts protocollair gereageerd. Dat gebrek aan heroverweging acht hij onzorgvuldig, reden waarom het bestreden besluit zijns inziens moet worden vernietigd.
Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat namens het UWV in het kader van zijn re-integratie door Back-on-Track is gesteld dat hij niet geschikt is voor zijn oude werk, zodat het voor hem onbegrijpelijk is dat een verzekeringsarts van hetzelfde instituut (het UWV) hem dan juist voor zijn oude werk geschikt acht.
5.3
Oordeel over de beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel de mentale als de lichamelijke beperkingen, naast de cannabisverslaving met de gevolgen daarvan. Bij het aannemen van de beperkingen van eiser is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen andere informatie overgelegd dan een kopie van het bezwaarschrift. Met name heeft hij geen nieuwe medische informatie ingebracht die tot twijfel over de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen zou kunnen leiden. Eiser wenst dat de rechtbank zelf een deskundige inschakelt, maar daarvoor moet er ten minste enige twijfel zijn over de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. Die twijfel is er bij de rechtbank niet: alle door eiser aangedragen bezwaren zijn door de verzekeringsartsen in de afwegingen betrokken en uit de gedingstukken blijkt niet dat de beperkingen van eiser op de datum in geding (10 december 2019) door de verzekeringsartsen zijn onderschat.
Daarbij is in aanmerking genomen dat de kennelijke weerzin van eiser tegenover zijn laatst verrichte werk terecht niet als medische factor is aangemerkt bij de zorgvuldige afwegingen van de verzekeringsartsen.
In dat kader moet ook de ogenschijnlijke tegenstelling tussen de re-integratie en de conclusie van de verzekeringsartsen worden gezien. Immers, eiser was niet meer in dienst bij de werkgever van zijn oude werk en in het kader van de re-integratie zou werk bij die werkgever niet zijn aangewezen. De verzekeringsartsen hebben echter alleen af te wegen of eiser in staat is het werk te verrichten en niet of hij gelet op arbeidsmarkt en andere niet-medische factoren in de gelegenheid is bij de oude werkgever te gaan werken. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die door de verzekeringsartsen is beschreven.
6. Nu niet is gebleken dat de beperkingen van eiser onjuist zijn vastgesteld en hij met die beperkingen in staat moet worden geacht ‘zijn arbeid’ te verrichten heeft het UWV terecht geconcludeerd dat eiser op 10 december 2019 in staat is de maatgevende arbeid te verrichten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 10 december 2019.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.