ECLI:NL:RBZWB:2020:4433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
02-048903-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Sterk
  • A. Diepenhorst
  • J. Mullers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak na aanrijding met snorfietser tijdens prio 1-melding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2020, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval met een snorfietser. De verdachte, als bestuurder van een politievoertuig, was onderweg naar een prio 1-melding over een overval. Tijdens de rit heeft hij een aanrijding veroorzaakt met de snorfietser, die daarbij zwaar letsel opliep. De rechtbank heeft de zaak op 9 september 2020 inhoudelijk behandeld, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat de verdachte onvoorzichtig had gereden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde in het kader van zijn taak als politieagent en dat hij niet verwijtbaar had gehandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van zijn dringende taak en dat hij zich in die korte tijdspanne van 33 seconden tussen het vertrek en het ongeval adequaat heeft gedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet onvoorzichtig of onoplettend had gereden en dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Ook de overtreding van artikel 5 WVW werd niet bewezen geacht, omdat de verdachte er alles aan had gedaan om zijn taak veilig uit te voeren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en oordeelde dat hij niet strafbaar was voor het meer subsidiair ten laste gelegde feit, dat betrekking had op artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De benadeelde partij, de snorfietser, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte niet strafbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/048903-20
vonnis van de meervoudige kamer van 23 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
postadres: [adres]
raadsman mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 september 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, dan wel dat verdachte zijn voertuig niet op tijd tot stilstand heeft gebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden door te hard en door een rood verkeerslicht te rijden. Verdachte reed met een snelheid van 50 km/u het kruispunt op. Dat is, mede gelet op de Brancherichtlijn, aanzienlijk te hard. Daarnaast heeft hij de verkeersborden en een aantal wachtende personen bij het verkeerslicht niet gezien. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het ongeval letsel opgelopen waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat vrijspraak dient te volgen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat verdachte een snelheid heeft gehanteerd die hoger lag dan voor veilig verkeer ter plaatste noodzakelijk was. Er was sprake van een prio-1 melding waardoor de verbalisanten zo snel mogelijk ter plaatse moesten gaan om hulp te bieden bij een noodsituatie. Verdachte heeft aan zijn zorgplicht voldaan door op een verantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen waarbij snelheid en actie geboden waren vanwege de prio-1 melding. Dat verdachte zijn snelheid heeft opgevoerd tot ongeveer 70 km/u, afgeremd heeft en met 50 km/u de kruising is opgereden, is onvoldoende om te kunnen spreken van verwijtbaar gedrag als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De verdediging stelt dat er geen sprake was van een zekere mate van concreet gevaar scheppend gedrag of hinder, zodat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van artikel 5 WVW. Verdachte is als bestuurder van een politievoertuig vrijgesteld van de bepalingen in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Daarnaast bepaalt artikel 91 RVV dat bestuurders van voorrangsvoertuigen mogen afwijken van de voorschriften als de uitoefening van hun taak dit vereist. Verdachte dient dan ook voor het meer subsidiair ten laste gelegde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het vonnis.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 15 februari 2019 omstreeks 20:30 uur in Tilburg op de kruising tussen de Spoorlaan en de Willem II-straat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij sprake was van een aanrijding tussen een politievoertuig en een snorfiets. Verdachte was de bestuurder van het politievoertuig en [slachtoffer] de bestuurder van de snorfiets. [slachtoffer] heeft door het ongeval een hoofdwond van 19 cm en een nekfractuur opgelopen, waardoor hij langdurig een nekbrace heeft moeten dragen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW moet allereerst worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Op 15 februari 2019 om 20:29 uur kwam er via de portofoon een zogenoemde ‘prioriteit 1-melding’ binnen over een overval op de [bedrijf] aan het Verdiplein te Tilburg. Dit betreft de hoogste prioriteit die de meldkamer aan een melding kan toekennen. Op het moment dat verdachte en zijn collega [naam] naar aanleiding van deze melding naar het politievoertuig liepen, deden zij een spraakaanvraag bij de meldkamer. Verdachte en [naam] zijn in het politievoertuig gestapt om alvast gehoor te geven aan de melding. Zij zijn om 20:30:18 uur vertrokken vanaf het politiebureau aan de Stationsstraat richting de Spoorlaan. Nog voor het bereiken van de Spoorlaan hebben zij de optische signalen van het politievoertuig ingeschakeld. Verdachte en [naam] waren op dat moment nog in afwachting van toestemming van de meldkamer om geluidssignalen te voeren, reden waarom zij nog geen geluidssignalen hadden ingeschakeld. Op de Spoorlaan heeft verdachte zijn snelheid verhoogd tot 78 km/u. Bij het naderen van het kruispunt met de Willem II-straat heeft verdachte afgeremd. Het voertuig kwam om 20:30:51 uur tot stilstand op de plaats van het ongeval.
Op het moment dat verdachte het kruispunt naderde, heeft hij naar eigen zeggen afgeremd tot ongeveer 50 km/u. Ook uit de verklaring van de getuige [getuige] en het forensisch voertuigenonderzoek blijkt dat verdachte voor het kruispunt al was begonnen met afremmen. Hij heeft daarbij naar de weggebruikers om zich heen gekeken om zich ervan te vergewissen dat zij het politievoertuig zagen aankomen. Hij zag dat de gezichten van de voetgangers aan de linkerkant en de automobilisten aan de rechterkant naar hem gericht waren en ging ervan uit dat zij hem gezien hadden. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het fel blauwe licht van de optische signalen van het politievoertuig op de hoge gebouwen in de Spoorlaan weerkaatste waardoor hij ervan uit ging dat omstanders het politievoertuig gezien hadden. Verdachte maakte gebruik van de vrijstelling om door het rode verkeerslicht te rijden en beoordeelde het kruispunt als veilig genoeg om over te steken met een snelheid van ongeveer 50 km/u.
De rechtbank stelt vast dat er slechts een korte tijdspanne was tussen het vertrek vanuit het politiebureau en het ongeval, te weten 33 seconden. Zij is van oordeel dat uit de handelswijze van verdachte blijkt dat hij zich in die korte tijd bewust is geweest van zijn dringende taak en van de veiligheid van het verkeer. Bij het naderen van de kruising heeft verdachte afgeremd, en een inschatting gemaakt van de situatie door te kijken naar het gedrag van de overige weggebruikers op de kruising, gegeven de zichtbaarheid van zijn auto. Voordat verdachte de kruising opreed, had hij waargenomen dat de overige weggebruikers hem hadden gezien, en hun verkeersgedrag aan hem aanpasten door de kruising niet op te gaan, en dat hij daarom het risico kon nemen het kruispunt op te rijden met snelheid. Onder die omstandigheden is het realiseren van het risico doordat het slachtoffer de kruising opreed, niet strafrechtelijk verwijtbaar.
De officier van justitie staat (strikte) toepassing van de Brancherichtlijn voor.
De rechtbank merkt daarover allereerst op dat de Brancherichtlijn geen recht in de zin van artikel 79 Wet RO vormt. Los daarvan verhoudt strikte toepassing van de Brancherichtlijn
zich niet tot de aard van de politietaak zoals die zich in deze zaak heeft voorgedaan. De plicht van een politieagent in een zaak als deze, om zich met spoed naar een melding met de hoogste prioriteit te begeven, brengt een kans op risicovol rijgedrag mee, hetgeen de wetgever in zekere mate heeft aanvaard door politieagenten in dergelijke zaken vrij te stellen van het opvolgen van bepaalde verkeersregels. Ten slotte merkt de rechtbank in dit verband op de Brancherichtlijn als een handreiking te zien voor bestuurders van voorrangsvoertuigen dat zich leent voor interne, disciplinaire doelen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat verdachte onderweg naar de prio 1-melding niet onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd. Het gevaar scheppend gedrag moet een bepaalde minimale ernst hebben om onder het bereik van artikel 5 WVW te vallen. Uit de hiervoor opgesomde omstandigheden blijkt dat verdachte er alles aan heeft gedaan om zijn dringende taak op een zo veilig mogelijke manier te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte in het licht van de omstandigheden van het geval niet als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW kunnen worden aangemerkt. Zij zal verdachte vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Tot slot is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 19 RVV.
Uit het dossier blijkt dat verdachte niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover de weg vrij was. Verdachte is in aanrijding gekomen met een snorfiets met daarop [slachtoffer] . De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
meer subsidiair
op 15 februari 2019 te Tilburg als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Spoorlaan, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, op de weg bevindende snorfietser en diens snorfiets.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het meer subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank sluit zich daarbij aan en overweegt daartoe als volgt.
In artikel 1 van het RVV is bepaald dat een voorrangsvoertuig een motorvoertuig is dat optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29 van het RVV.
Artikel 29 van het RVV bepaalt onder meer dat bestuurders van een motorvoertuig in gebruik bij de politie een blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn voeren om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen.
Artikel 91 RVV bepaalt dat de bestuurders van voorrangsvoertuigen als bedoeld in artikel 1 RVV bevoegd zijn af te wijken van alle voorschriften van het RVV, voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist.
In artikel 2 van de Regeling is bepaald dat slechts in drie gevallen sprake kan zijn van een dringende taak als bedoeld in artikel 29 RVV:
een voor de mens levensbedreigende situatie die directe hulp van de betrokken hulpverleningsdiensten vergt;
het voorkomen van een voor de mens levensbedreigende situatie of een situatie waarin ernstige schade aan gebouwen of goederen ontstaat;
een ernstige verstoring van de openbare orde, waar een directe en snelle inzet noodzakelijk is.
Verdachte voerde tijdens de bewuste rit enkel optische signalen. Hij heeft verklaard dat bij het vertrek vanaf het politiebureau direct om toestemming is gevraagd aan de meldkamer om te worden gekoppeld aan de melding en dat het aanzetten van de sirene dus een kwestie van afwachten was. Gelet op de korte tijdspanne tussen het vertrek vanaf het politiebureau en het moment van het ongeval (33 seconden) en de drukte bij de meldkamer, is de rechtbank van oordeel dat ontbreken van de toestemming van de meldkamer niet aan verdachte kan worden tegengeworpen, nu deze zeker gegeven zou zijn geworden. Verdachte was onderweg naar een prio 1-melding betreffende een overval op een supermarkt, waardoor is voldaan aan het vereiste van een dringende taak als bedoeld in artikel 29 RVV. Hij heeft daarmee uitvoering gegeven aan een bevoegd ambtelijk bevel, waarbij hij zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van
€ 18.559,00 voor het feit.
Verdachte is voor het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken. Voor het meer subsidiair ten laste gelegde is verdachte niet strafbaar.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het vrijspreken van strafrechtelijke aansprakelijkheid niet betekent dat er geen civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de schade van het slachtoffer kan zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 19, 91 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk, voorzitter, mr. Diepenhorst en mr. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 september 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Spoorlaan
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met een snelheid die hoger lag dan
voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of zijn, verdachtes,
motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien
en deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar
lichamelijk letsel, te weten een nekfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Tilburg als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Spoorlaan, heeft gereden met een
snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was
en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover
verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, door welke gedraging(en) van
verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Tilburg als bestuurder van een voertuig
(personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Spoorlaan, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn
voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in botsing/aanrijding
gekomen met een voor hem, verdachte, op de weg bevindende snorfietser en/of
diens snorfiets;
( art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )