ECLI:NL:RBZWB:2020:4702
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Rekestprocedure
- M. Weerkamp
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Klacht over verplichte zorg en verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een klachtzaak ex artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die onderworpen was aan verplichte zorg, diende een klacht in tegen de toediening van depotmedicatie die hem op 25 juli 2020 was gegeven en sindsdien elke veertien dagen werd herhaald. Hij stelde dat deze toediening in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de klacht ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat de beslissing tot depotmedicatie gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de situatie van verzoeker en zijn eerdere weigering van orale medicatie. De rechtbank concludeerde dat er geen minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren en dat de toediening van depotmedicatie noodzakelijk was voor de stabilisatie van verzoekers toestandsbeeld. Het verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 10:11 lid 2 Wvggz werd eveneens afgewezen, omdat de klacht ongegrond was verklaard. De rechtbank benadrukte dat de beslissing tot depotmedicatie voldeed aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.