ECLI:NL:RBZWB:2020:4772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
02-159514-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Tempel
  • A. Combee
  • J. Huiskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake straatroof en poging tot afpersing door minderjarige

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van straatroof in vereniging en poging tot afpersing in vereniging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 22 september 2020. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte heeft samen met een ander een straatroof gepleegd waarbij de aangever een geldbedrag en een portemonnee is afhandig gemaakt, en heeft geprobeerd de aangever door geweld te dwingen een geldbedrag af te geven. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie voldoende bewijs had geleverd voor beide feiten, onderbouwd door getuigenverklaringen, videomateriaal en telefoononderzoek. De verdediging betwistte de geloofwaardigheid van de aangever, maar de rechtbank achtte zijn verklaring consistent en geloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel de diefstal met geweld als de poging tot afpersing. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 201 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een totaalbedrag van € 835,14 vorderde, wat door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/159514-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2020
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in de R.J.J.I. de Hartelborgt te Spijkenisse,
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 22 september 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Feit 1:
Verdachte samen met een ander een straatroof heeft gepleegd waarbij [aangever] een geldbedrag en een portemonnee afhandig is gemaakt.
Feit 2:
Verdachte heeft gepoogd om samen met een ander [aangever] door geweld te dwingen een geldbedrag af te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zowel het medeplegen van diefstal met geweld als de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, het letsel van de aangever, de bevindingen uit de telefoon van de verdachte en de verklaring van verdachte voor zover hij heeft aangegeven het slachtoffer een klap te hebben verkocht. De officier van justitie heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangever. Alles wat de politie als gevolg van die aangifte heeft onderzocht blijkt te kloppen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen voor de poging tot afpersing in vereniging, zoals ten laste gelegd op feit 2 van de dagvaarding.
De verdediging erkent dat verdachte bij dit feit één klap heeft gegeven. Dit is niet goed te praten. Aangever zou iets over de grootmoeder van verdachte hebben gezegd en verdachte heeft hierop totaal verkeerd gereageerd. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd en met zijn telefoon is de volgende dag contact gelegd met het slachtoffer.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld. Anders dan de officier van justitie is de verdediging van mening dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de verklaring van de aangever geloofwaardig is. Deze verklaring bevat een aantal onjuistheden. Zo heeft de aangever in eerste instantie verklaard dat het geldbedrag uit zijn portemonnee zou zijn gehaald, maar geeft later aan dat dit uit zijn jaszak is gehaald. Verder verklaart de aangever dat de verdachte hem met links sloeg, terwijl uit de beelden blijkt dat verdachte hem met zijn rechterhand heeft geslagen. Daarnaast verklaart de aangever dat zijn bankpas, portemonnee en telefoon zijn afgepakt. Als verdachte en zijn medeverdachte de intentie hadden om de aangever te beroven, kan de verdediging niet begrijpen waarom al die spullen later weer zijn teruggegeven. Verder is de aangever de enige die verklaart over het geldbedrag wat zou zijn weggenomen en is er geen enkel bewijsmiddel dat die verklaring ondersteunt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in de nacht van 12 april 2020 als bijrijder op een scooter reed. Aangever [aangever] fietste in diezelfde nacht op het fietspad, gelegen aan de [adres 5] te Breda. Verdachte en de medeverdachte hebben [aangever] tot stoppen gedwongen en hem vervolgens een klap tegen zijn gezicht en een trap tegen zijn linkerbeen gegeven. Er is tegen [aangever] gezegd dat zij op de bank app van aangever wilden bekijken of hij geld had. [aangever] gaf aan geen bank app te hebben, omdat hij bij een bewindvoerder zit. [aangever] is vervolgens door zijn belagers gefouilleerd waarbij zijn telefoon en zijn portemonnee zijn afgepakt en waarbij er ook een gering geldbedrag uit zijn jaszak is gehaald.
Verder is uit de aangifte gebleken dat verdachte en de medeverdachte daarna hebben geprobeerd om [aangever] te dwingen om later die dag, omstreeks 15:00 uur geld te brengen naar diezelfde locatie (de [adres 5] ). Verdachte heeft hiertoe zijn telefoonnummer in de telefoon van [aangever] gezet en hiermee vervolgens naar zijn eigen telefoon gebeld. [aangever] heeft zijn telefoon weer teruggekregen en hem werd verteld dat, als hij het geld zou komen brengen, hij “voor het leven beschermd zou zijn”. Om hun woorden kracht bij te zetten hebben verdachte en de medeverdachte tegen het achterwiel van de fiets aangetrapt en heeft de bijrijder hem nogmaals tegen het gezicht geslagen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het telefoonnummer dat in de telefoon van de aangever is gezet. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat dit telefoonnummer in gebruik is bij verdachte. Aangever herkende de jongen op de Whatsapp-profielfoto behorende bij dat telefoonnummer als de bijrijder van de scooter en de verbalisant heeft vastgesteld dat op die profielfoto dezelfde jongen staat als de jongen op de foto uit het politiesysteem, behorende bij [verdachte] .
Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte komt naar voren dat er in de nacht van 12 april 2020 om 03.19 een filmpje is gemaakt met de telefoon van verdachte waarop te zien is dat verdachte de aangever tegen zijn gezicht slaat. Te horen is dat aangever vraagt: “Waarom slaan jullie mij?”, waarna wordt geantwoord: “Nee, je liegt tegen ons, maat”.
Verder is gebleken dat in de telefoon van verdachte op 12 april 2020 om 03.41 een contact is aangemaakt genaamd “ [naam 2] ” met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , zijnde het telefoonnummer van aangever [aangever] . Verdachte heeft vervolgens om 03.43 een Whatsapp-bericht gestuurd naar ene “ [naam 1] ” met de inhoud “heb net gevochte ouwe” en “werd kk gek”.
Uit de gebruikersgegevens van de telefoon blijkt dat er door het telefoonnummer van verdachte later die dag, omstreeks 15.00 uur, zijnde het afgesproken tijdstip voor de overdracht van het geldbedrag, drie keer is gebeld naar het telefoonnummer van de aangever.
De rechtbank acht, gezien voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte dat hij niet weet hoe het telefoonnummer van de aangever in zijn telefoon is gekomen dan wel hoe het kan dat er die dag rond 15.00 uur meerdere keren naar de aangever is gebeld niet aannemelijk. Ditzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat aangever iets over zijn grootmoeder zou hebben gezegd en hij als gevolg daarvan de aangever een klap zou hebben verkocht. Dit past niet bij wat op het filmpje te zien en te horen is.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een poging tot afpersing, in vereniging gepleegd.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de
bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 12 april 2020 tevens schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, in vereniging gepleegd. De rechtbank gaat uit van de lezing van [aangever] en heeft geen reden om aan die lezing te twijfelen. Dat hij behoorlijk in shock was na dit incident en hij bepaalde details zich in eerste instantie niet goed kan herinneren is goed voorstelbaar. Dit betreffen geen dingen die de kern van de aangifte raken. Hetgeen [aangever] in zijn aangifte verklaart, blijkt later te kloppen met de uitkomsten van het onderzoek door de politie, zoals bijvoorbeeld het op de telefoon van verdachte aangetroffen filmpje.
De rechtbank gaat er ook vanuit dat verdachte en de medeverdachte het geldbedrag uit de jaszak van verdachte hebben gehaald. Zij waren immers uit op geld. Dat de aangever de portemonnee en de telefoon korte tijd later weer heeft teruggekregen, past in het verhaal dat verdachte en zijn medeverachte de aangever hebben willen afpersen later die dag. De portemonnee bevatte immers de bankpas van de aangever en daarnaast stond het telefoonnummer van verdachte in de telefoon van de aangever.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 12 april 2020 te Breda, op of aan de openbare weg ( [adres 5] ), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
portemonnee en een geldbedrag, toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader die [aangever] (gezeten op een fiets) met behulp van een scooter tot stoppen hebben gedwongen en vervolgens die [aangever] tegen diens gezicht hebben gestompt en tegen zijn linkerbeen hebben geschopt en vervolgens heel dicht tegen die [aangever] zijn gaan staan en die [aangever] hebben gefouilleerd;
Feit 2
op 12 april 2020 te Breda, op of aan de openbare weg ( [adres 5] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van 400 euro, toebehorende aan die [aangever] , tegen die [aangever] hebben gezegd “wij willen 400 euro van jou” en vervolgens – zakelijk weergegeven – meermalen tegen die [aangever] hebben gezegd dat hij het voornoemde geldbedrag op 12 april 2020 omstreeks 15.00 uur naar verdachte en of zijn mededader moest komen brengen en hij dan voor zijn leven zou zijn
beschermd en vervolgens tegen het achterwiel van de fiets van die [aangever] hebben getrapt en tegen het gezicht van die [aangever] hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd gelet op de leeftijd en de persoon van verdachte en vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de jeugdreclassering;
  • contactverbod met de aangever, dhr. [aangever] , alsmede een locatieverbod voor de (omgeving van de) [adres 2] te Breda, dan wel een ander gebied mocht de aangever gedurende de proeftijd verhuizen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank ook verzocht om het jeugdsanctierecht toe te passen gezien de leeftijd en de persoon van verdachte. De verdediging vraagt de rechtbank om een lagere straf op te leggen aan verdachte dan gevorderd, omdat rekening moet worden gehouden met zijn school en werk/stage, alsmede het feit dat verdachte first-offender is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof en een poging tot afpersing. Uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer erg bang is geweest en uit angst heeft besloten om mee te praten met de verdachte en de medeverdachte. Verdachte was uit op snel geld en heeft gehandeld zonder rekening te houden met de gevolgen voor het slachtoffer. En die gevolgen zijn fors, zo blijkt uit het namens het slachtoffer ingediende voegingsformulier. Zelfs tot op de dag van vandaag ervaart het slachtoffer gevoelens van angst. Hij slaapt slecht en schrikt nog altijd als hij buiten een scooter hoort. Verdachte heeft bij het slachtoffer een stuk levensvreugde weggenomen, en dit allemaal voor zijn eigen financieel gewin, het schamele bedrag van € 2,50. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jong volwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De reclassering heeft op 7 september 2020 een advies opgesteld. Daarin is onder meer gerapporteerd dat verdachte functioneert conform zijn kalenderleeftijd van 19 jaar, ontvankelijk lijkt voor pedagogische beïnvloeding en actief deel uitmaakt van het gezin van herkomst. De reclassering adviseert de rechtbank om bij strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank constateert dat er twee indicaties pleiten vóór toepassing van het jeugdstrafrecht, namelijk dat betrokkene actief deelneemt aan het gezin van herkomst en dat een pedagogische aanpak haalbaar lijkt. Hier staat naar het oordeel van de rechtbank echter tegenover dat verdachte volgens de reclassering functioneert conform zijn kalenderleeftijd. Verder stelt de rechtbank vast dat niet is vastgesteld dat er bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of een verstandelijke beperking. Evenmin is enige andere vorm van psychische problematiek vastgesteld. Daar komen naar het oordeel van de rechtbank de aard en de ernst van de delicten bij. Verdachte heeft bij deze feiten een berekenende en volwassen houding geëtaleerd, die verre van puberaal is. Gelet op dit alles ziet de rechtbank geen ruimte om op basis van de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd af te wijken van het eerder aangehaalde uitgangspunt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht.
De rechtbank stelt vast dat voor onderhavige feiten in beginsel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, waarbij rekening kan worden gehouden met de strafvermeerderende factoren, zoals het toebrengen van letsel. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en de ernst van de feiten geen andere mogelijkheid dan inderdaad de oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank, naast de ernst van de feiten, ook rekening houden met de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het advies zoals genoemd in de reclasseringsrapportage van 7 september 2020. Uit deze rapportage blijkt onder meer dat er op alle leefgebieden geen risicoverhogende factoren aanwezig zijn en verdachte zich goed houdt aan de afspraken binnen zijn preventieve hechtenis. Verder komt uit de rapportage naar voren dat verdachte nog altijd welkom is op zijn school en zijn stageadres, hij graag voetbalt en ook het voetbalelftal van zijn broertje traint. Er zijn dus geen zorgen over zijn dagbesteding.
De reclassering acht, ondanks het feit dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat, toezicht wenselijk en adviseert, bij veroordeling, verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de (jeugd)reclassering.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte weer in staat wordt gesteld deel te nemen aan zijn opleiding en stage. Dit moet, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden doorkruist door een (nog) langere periode van detentie. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, met een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dus dat verdachte na de uitspraak in vrijheid kan worden gesteld. Ook zal de rechtbank daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals de officier van justitie die tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft geformuleerd, met dien verstande dat verdachte daarin begeleid zal worden door de Reclassering Nederland in plaats van de jeugdreclassering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 835,14, bestaande uit
€ 435,14 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiele schade stelt de rechtbank vast dat er geen verweer is gevoerd op de posten ten aanzien van de bril, het geldbedrag en de OV-vergoeding. Deze bedragen liggen dan ook voor toewijzing gereed. De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen het gevorderde bedrag ten aanzien van de dagwaarde van de fiets van de fiets (€ 100,08). De rechtbank overweegt op dat punt dat door de trap tegen het achterwiel van de fiets schade aan de fiets is ontstaan. Deze trap tegen het achterwiel volgt uit de aangifte. Het is daarbij niet van belang dat dit niet als vernieling of onderdeel van het geweld ten laste is gelegd. Uit de toelichting namens de benadeelde partij is gebleken dat, gelet op de leeftijd en de staat van de fiets, een reparatie van het achterwiel duurder zou uitpakken dan de thans gevorderde dagwaarde. De rechtbank is ten aanzien van alle gevorderde materiële posten van oordeel dat deze moet worden aangemerkt als schade die als een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten zijn aan te merken. Deze posten zullen integraal worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat er zijdens de verdediging geen bezwaren zijn geuit tegen de hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade, zodat ook deze gevorderde schadepost in zijn geheel zal worden toegewezen.
Toewijzing:
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van
€ 835,14een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan
€ 435,14ter zake van materiële schade en
€ 400, -ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 47, 57, 36f en 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 201 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij deze reclasseringsinstelling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat het verdachte gedurende de proeftijd verboden is zich te bevinden in de [adres 2] te Breda, dan wel een andere straat waar aangever [aangever] woonachtig is in het geval dat de aangever [aangever] gedurende de proeftijd mocht verhuizen, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contact- en locatieverbod;
- draagt Reclassering Nederland op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 835,14, waarvan € 435,14 ter zake van materiële schade en € 400,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 835,14 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 16 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip, waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Combee en mr. Huiskamp, rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 oktober 2020.
Mr. Combee is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Breda, althans in Nederland, op of aan de
openbare weg ( [adres 5] ), tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
portemonnee en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader die [aangever] (gezeten op een fiets) met behulp van een scooter de weg heeft/hebben afgesneden en/of tot stoppen heeft/hebben gedwongen en/of (vervolgens) die [aangever] in/tegen diens gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of tegen zijn (linker)been heeft /hebben geschopt en/of (vervolgens) heel dicht tegen die [aangever]
is/zijn gaan staan en/of die [aangever] heeft/hebben gefouilleerd en/of die [aangever] daarbij
een/zijn portemonnee en/of om geld heeft/hebben gevraagd en/of daarbij een
portemonnee uit de broekzak van die [aangever] heeft/hebben gepakt;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Breda, althans in Nederland, op of aan de
openbare weg ( [adres 5] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van 400 euro,
althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader,
tegen die [aangever] heeft/hebben gezegd “wij willen 400 euro van jou” en/of vervolgens
– zakelijk weergegeven – (meermalen) tegen die [aangever] heeft/hebben gezegd dat hij
het voornoemde geldbedrag op 12 april 2020 omstreeks 15.00 uur naar verdachte
en of zijn mededader moest komen brengen en hij dan voor zijn leven zou zijn
beschermd en/of vervolgens tegen het achterwiel van de fiets van die [aangever]
heeft/hebben getrapt en/of in/tegen het gezicht/hoofd van die [aangever] heeft/hebben
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020155762 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, District De Baronie, Basisteam Weerijs, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 91.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , pagina 31-33 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op zondag 12 april 2020 omstreeks 02:45 uur, was ik onderweg naar huis. Ik zag op dat moment twee jongens op een scooter dit was op de Westerhagenlaan. Ik draaide mij om en de jongens zagen dit en dachten dat ik naar hen keek. De jongens kwamen achter mij aan gereden. Ik ben op dat moment de Paradijslaan ingeslagen, daarna ben ik de [adres 5] ingereden. De jongens sneden mij af, de bestuurder stapte van zijn scooter af. Ik stopte en stapte van mijn fiets af, ik stond naast mijn fiets. De bestuurder gaf mij een vuistslag met zijn rechter hand, dit zag ik op het laatste moment aankomen. Ik kon mij niet verdedigen, mijn bril viel op de grond, ik heb een bril op sterkte. Ik kreeg een vuistslag op mijn linker oog. Hierdoor ben ik met mijn fiets gevallen. Ik stond op en ik zei: "Wat is hier aan de hand". Ik zei: "Waarom doe je dit”. Ik zocht mijn bril, dit
ging volgens de jongen niet snel genoeg. Ik kreeg een trap tegen mijn linker
achterbeen dit was ter hoogte van mijn scheenbeen en mijn knie holte. Ik praatte met
de jongens mee, ik hoopte dat ze hierdoor zouden kalmeren. De jongens zetten druk op
mij, doordat ze heel dicht tegen mij aan kwamen staan. Ze fouilleerden mij, en
vroegen mij om geld te geven. De bestuurder van de scooter pakte mijn portemonnee,
die zat in mijn rechter kont zak. De jongen pakte mijn identiteitspas en zag mijn
bankpas zitten. De jongen noemde mij bij mij naam. De jongen zei tegen mij: "Laat mij
op jou bank app kijken of je geld hebt". Ik antwoord: "Ik zit bij een bewindvoerder
en ik heb geen bank app". De jongen geloofde mij niet en pakte mijn telefoon uit mijn
rechter steekzak van mijn vest. De jongen liep met mijn telefoon naar zijn scooter en
daar deed hij mijn telefoon op de USB oplader. Zodat hij mijn telefoon kon gebruiken.
In de tussen tijd dat de jongen met mijn telefoon naar de scooter liep, was ik met de
andere jongen mijn bril aan het zoeken. De andere jongen had mijn bril in de struiken
gevonden. Ik wilde mijn bril opzetten, ik zag toen dat hij kapot was, het linker
pootje was kapot. Het andere pootje was krom. Ik probeerde mijn bril op te zetten,
deze bleef niet zitten. Hierdoor werden de jongens boos, de jongen die de scooter
bestuurde vroeg aan om mijn telefoon te ontgrendelen. Ik heb dit gedaan omdat ik bang
was om nog meer klappen te krijgen. De jongens keken in mijn telefoon. Ik kreeg mijn portemonnee terug. De jongens zeiden tegen mij: "Wij willen 400 euro van jou". Ik moest het geld op
zondag 12 april omstreeks 15:00 uur brengen naar de locatie waar wij nu stonden, dit
is de [adres 5] . Dit was ter hoogte van [Naam 3] . De jongen
die achter op de scooter zat had zijn telefoonnummer: [telefoonnummer 1] in mijn telefoon
gezet. De jongen liet de telefoon één keer overgaan zodat hij mijn telefoonnummer ook
had. Ik kreeg mijn telefoon terug.
De jongens bedreigden mij met dat ik het geld moest brengen, als ik dat zou doen dan
was ik voor mijn leven beschermd. Ze zeiden tegen mij: "Je komt echt straks de 400
euro brengen". Dit bleef zo'n 5 minuten aan
de gang. De bestuurder van de scooter liep naar mijn fiets en trapte tegen mijn
achterwiel aan. De jongen die de
scooter bestuurde liep terug naar zijn scooter en startte de scooter. De andere
jongen was mij nog aan het treiteren en vroeg steeds om dat geld en dat ik het moest
komen brengen. De jongen begon mij uit het niets te slaan. Ik kreeg een vuistslag(…). Deze kwam op mijn rechteroor en oog. Mijn bril viel weer op de
grond. De jongen die mij een vuistslag had gegeven liep naar
de scooter. De jongens
zijn toen weg gereden richting Heksenwiel. …
Ik heb aan een aantal vrienden geappt met de Whats App foto van de jongen die
achterop op de scooter zat. Later kreeg ik te horen, dat iemand de jongen had
herkend. Ik kreeg een foto van de Facebook van de jongen die achter op de scooter zat. De naam die bij zijn Facebook staat is [verdachte] . Dezelfde Whats app
profiel foto staat ook op zijn Facebook vandaar dat ik wist dat het dezelfde jongen
is.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , pagina 39 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik zag in de aangifte staan dat er kleingeld uit mijn portemonnee was gehaald. Dat is
niet het geval. Het geld is uit mijn jaszak gehaald. Ze hebben in mijn jaszakken
gezeten en toen het kleingeld gepakt.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 39 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag in het politiesysteem dat op 17 februari 2019 een
foto is gemaakt van [verdachte] (BSN: [BSN] ) op het politiebureau. Ik heb een
foto van de foto van [verdachte] gemaakt en bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] aan mijn contacten
in mijn telefoon toegevoegd. Ik heb de applicatie WhatsApp geopend en het contact
+ [telefoonnummer 1] geopend. Ik zag dat de jongen op de profielfoto dezelfde jongen was als
op de foto uit het politiesysteem met de naam [verdachte] met BSN [BSN] . Ik
heb een foto van de WhatsApp profielfoto bij dit proces-verbaal gevoegd.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 49 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Een van de verdachten heeft naar zijn eigen mobiele telefoon gebeld met
de telefoon van de aangever. Het mobiele telefoonnummer van een van de verdachten is
+ [telefoonnummer 1] . Het telefoonnummer van de aangever is + [telefoonnummer 2] .
Middels een vordering CIOT vordering verstrekking gebruikersgegevens op het
telefoonnummer + [telefoonnummer 1] bleek het telefoonnummer in gebruik te zijn bij:
[verdachte] wonende aan de [adres 1] te Breda. Het betreft een telefoonabonnement
bij [provider] .
Middels een vordering 126n Wetboek van Strafvordering een onderzoek ingesteld naar de
historische gegevens telefonie van het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] op 12 april 2020.
Op 12 april 2020 tussen 02:45 uur en 03:15 uur heeft, volgens aangever, het incident
plaatsgevonden aan de [adres 5] in Breda.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ontving op 24 april 2020 de gegevens van de 126n Wetboek
van Strafvordering vordering.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb gekeken in de lijst hoeveel keer het telefoonnummer
van aangever voorkomt bij de vordering van de telefoon van de verdachte.
Ik zag dat er in totaal vijf keer contact is geweest tussen de verdachte en aangever.
1. Op 12 april 2020 om 03:06:21 uur werd door + [telefoonnummer 1] (verdachte) het
telefoonnummer + [telefoonnummer 2] (aangever) gebeld. Dit gesprek had een duur van 0 seconde.
De locatie van het gesprek was de [adres 3] te Breda.
2. Op 12 april 2020 om 15:04:59 uur belde verdachte + [telefoonnummer 1] naar de aangever
+ [telefoonnummer 2] . Dit gesprek duurde 7 seconde. De locatie van het gesprek is de
[adres 4] te Breda.
3. Op 12 april 2020 om 15:05:13 uur belde verdachte + [telefoonnummer 1] naar de aangever
+ [telefoonnummer 2] . Dit gesprek had een duur van 4 seconde. De locatie van het gesprek was
[adres 4] te Breda.
4 en 5. Op 12 april 2020 om 15:04:59 uur en 14:05:13 uur werd de oproep
doorgeschakeld(waarschijnlijk niet opgenomen door aangever). Dit is ook vastgelegd m
het gesprek en is geen aparte oproep geweest.
Opvallend aan oproep 2 en 3 is dat de verdachten tegen de aangever hadden gezegd dat
hij om 15:00 uur op de plek van het incident terug moest komen met vierhonderd euro.
Kort na 15:00 uur belt verdachte wederom met aangever.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 57 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Met toestemming van Officier van Justitie A. Galjaard heb ik, verbalisant [verbalisant 1]
, de mobiele telefoon van [verdachte] onderzocht.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat het telefoonnummer van [verdachte] + [telefoonnummer 1]
betrof.
Ik heb in de lijst van de contacten van [verdachte] gezocht naar het
telefoonnummer van het slachtoffer + [telefoonnummer 2] . Ik zag dat er een bestaande contact
onder het telefoonnummer + [telefoonnummer 2] stond geregistreerd. Ik zag dat de naam bij het
telefoonnummer " [naam 2] " betrof.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben naar de foto's en video's op de mobiele telefoon
gegaan. Ik heb gezocht naar datum van het incident, 12 april 2020. Ik, verbalisant
[verbalisant 1] , zag een videobestand gemaakt op 12 april om 03:19 uur. Ik zie op de
camerabeelden twee jongens staan tegenover elkaar. Ik herken de rechtse jongen op de
camerabeelden als het slachtoffer. Ik zie dat het slachtoffer naast zijn fiets staat.
Ik zie dat een jongen met een groenkleurig vest tegenover het slachtoffer staat. Ik
hoor en zie vervolgens het volgende:
"Moet ik nog filmen, moet ik nog filmen dan? Geef hem een kanker hoek." Vervolgens
zie ik dat jij hem een vuistslag met je rechterarm geeft op het hoofd van het
slachtoffer. Vervolgens hoor ik je zeggen: "Ga liggen dan. Wat ga je liggen? Sta op,
nu! Vervolgens zegt het slachtoffer: "Waarom slaan jullie mij?" Nee, je liegt tegen
ons maat”.
Ik zie dat het slachtoffer na de vuistslag op de grond valt in het gras.
De filmer is een ander persoon dan de persoon die het slachtoffer slaat.
Het proces-verbaal van onderzoek gsm/simkaart(en)/geheugenkaart(en) van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 78-79 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op vrijdag 19 juni 2020, stelde ik een onderzoek in naar de inhoud van de
inbeslaggenomen telefoonHieruit kwamen de volgende bijzonderheden:
12-04-2020, 3.19 uur:
Video waarop te zien is dat verdachte [verdachte] een man op zijn gezicht slaat. Deze
man blijkt aangever [aangever] te zijn. Aangever [aangever] vraagt: "waarom slaan jullie mij".
Hierop zegt verdachte [verdachte] : "je liegt tegen ons maat".
Deze video is gefilmd met de telefoon van verdachte [verdachte] .
12-04-2020, 3.41 uur:
Contact aangemaakt: " [naam 2] " onder telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Dit betreft het
telefoonnummer van aangever [aangever] .
12-04-2020, 3.43 uur:
Uitgaande Whatsapp berichten naar " [naam 1] " [telefoonnummer 3] :
- Heb net gevochten ouwe
- Werd kk gek