ECLI:NL:RBZWB:2020:4787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
02-129030-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • A. Collombon
  • J. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, mishandeling en wegmaken sleutels met verweer putatief noodweer(exces) verworpen, verdachte ontoerekeningsvatbaar, ontslag van alle rechtsvervolging en oplegging TBS-maatregel

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 1981, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, mishandeling en het wegmaken van sleutels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 mei 2019 in Breda met een mes in de hals van de aangever heeft gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. De officier van justitie beschouwde dit als poging tot doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van putatief noodweer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een reëel dreigend gevaar en verwierp het verweer van putatief noodweer. De verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging voor de bewezen feiten. De rechtbank legde een TBS-maatregel op, gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank oordeelde dat de kans op herhaling groot is en dat langdurige behandeling noodzakelijk is. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/129030-19; 02/254249-19 (GEVTTZ)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1981 te [Geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Penitentiair Psychiatrisch Centrum, te 2597 JW ’s-Gravenhage, Pompstationweg 32
raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 september 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] heeft mr. R.S.M. van der Leij, advocaat te Oosterhout, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ten aanzien van parketnummer 02/129030-19
zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
ten aanzien van parketnummer 02/254249-19
feit 1
zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling
feit 2
zich schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van sleutels.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/129030-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De officier van justitie stelt vast dat verdachte aangever met kracht met een mes in de hals heeft gestoken. Hieruit volgt dat verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever had. De verklaring van verdachte dat hij met het mes heeft gestoken, waarbij het zijn bedoeling was om in de wang van aangever te steken, maakt zijn opzet niet anders. Zelfs al zou hij in de wang van aangever hebben willen steken, dan heeft verdachte met een dergelijke uithaal met een mes het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever. Als er niet was ingegrepen, dan was aangever overleden.
Parketnummer 02/254249-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever meermalen in het gezicht heeft geslagen en dat hij de fietssleutel en huissleutel van aangever heeft weggemaakt. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, het letsel, de beelden en de getuigenverklaringen waaronder de herkenning van verdachte door zijn vader.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/129030-19
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde poging doodslag. Verdachte heeft bekend aangever met een mes te hebben gestoken, maar het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van een snijwond in de wang van aangever. Verdachte heeft zich niet gerealiseerd dat hij een kans aanvaardde dat hij met zijn handelen zwaarder letsel dan die snijwond zou kunnen veroorzaken.
Parketnummer 02/254249-19
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide feiten. Verdachte ontkent deze feiten te hebben gepleegd en er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen. Het beeldmateriaal is niet meer voorhanden en de
stillsvan de beelden in het dossier zijn dusdanig vaag dat hieruit geen herkenning kan worden gedaan. Er kan niet worden getoetst of de herkenning van verdachte door zijn vader op basis van die beelden mogelijk is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/129030-19
Verdachte heeft op 23 mei 2019 voor het station in Breda, ter hoogte van de fietsenstalling, aangever met een mes in de hals gestoken, waarbij twee gewone aders en een slagader zijn geraakt. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangever.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op de dood van aangever, in die zin dat verdachte uit was op de dood van aangever. Daarom zal beoordeeld moeten worden of sprake was van voorwaardelijk opzet. Daarbij is volgens vaste rechtspraak van belang of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, hetgeen afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Van de aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans willens en wetens hebben aanvaard. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de daarmee verbonden hals een zeer kwetsbaar en vitaal gedeelte van het menselijk lichaam is. Zoals op de camerabeelden ter terechtzitting is waargenomen, heeft verdachte met een krachtige, zwaaiende beweging gestoken in de richting van het hoofd en de hals van aangever. Door met een mes met een dergelijke uithaal naar het gebied van het hoofd en de hals van iemand te steken, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op letsel met dodelijke afloop in het leven geroepen. Verdachte heeft aangever ook daadwerkelijk in de hals gestoken en daarbij onder andere een vitale ader, een slagader, geraakt.
Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. De gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De verklaring op zitting van verdachte dat hij niet het oogmerk had om aangever te doden, maar uitsluitend om hem met het mes in de wang te steken, maar dat aangever zijn hoofd bewoog, is niet zo’n aanwijzing.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/254249-19
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank niet alleen wettig en overtuigend bewezen dat aangever op 15 september 2017 in Hoofddorp meermalen in zijn gezicht is gestompt en dat zijn fietssleutel en huissleutel zijn weggemaakt, maar ook dat verdachte dit heeft gedaan. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de herkenning van verdachte op de bewegende beelden van (een deel van) het incident door zijn vader en zijn moeder.
Het verweer van de verdediging dat bij gebreke van het beeldmateriaal in het dossier niet meer getoetst kan worden of de herkenning van verdachte door zijn vader op basis van die beelden mogelijk is geweest, wordt door de rechtbank verworpen. De verdediging had immers deze herkenning op een andere wijze kunnen toetsen door bijvoorbeeld te verzoeken de vader van verdachte hierover als getuige te horen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/129030-19
op 23 mei 2019 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [Benadeelde partij 1] met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 02/254249-19
feit 1
op 15 september 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [Benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [Benadeelde partij 2] meermalen in het gezicht te stompen;
feit 2
op 15 september 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een fietssleutel en een huissleutel, die geheel aan [Benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/129030-19Putatief noodweer(exces)
De verdediging heeft voor de poging tot doodslag in Breda bepleit dat verdachte een beroep op putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces toekomt. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat aangever een van de mannen was door wie hij een aantal maanden daarvoor in elkaar geslagen was. Feitelijk bleek achteraf, dat dit niet zo is geweest. Verdachte dacht echter letterlijk dat hij opnieuw door die man aangevallen zou worden en voelde de noodzaak zich te verdedigen tegen acuut dreigend gevaar. Voor zover verdachte daarbij te ver is gegaan door tegen de ongewapende aangever een mes te gebruiken, kwam dat door de hevige gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/129030-19Putatief noodweer(exces)
Volgens de officier van justitie komt aan verdachte geen beroep op putatief noodweer of noodweerexces toe. Op de camerabeelden is geen enkele aanwijzing te zien dat verdachte zich moest verdedigen. Zijn handelen komt voort uit de bij verdachte aanwezige psychische stoornis.
Parketnummer 02/129030-19 en 02/254249-19Toerekenbaarheid
Nu geen sprake is van een strafuitsluitingsgrond, dient te worden beoordeeld of het feit aan verdachte is toe te rekenen. Gelet op de conclusies van de deskundigen in de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat alle bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte zijn toe te rekenen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de poging doodslag en van de feiten onder parketnummer 02/254249-19 uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Strafbaarheid verdachte
Putatief noodweer(exces)
Bij de beoordeling van het beroep op putatief noodweer voor de poging tot doodslag merkt de rechtbank allereerst op dat volgens de verdediging de noodzaak tot verdediging tegen acuut dreigend gevaar door verdachte dus feitelijk niet bestond. Volgens de verdediging heeft verdachte dat echter wel zo ervaren. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of verdachte kon en redelijkerwijs mocht menen dat hij zichzelf moest verdedigen, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft ingeschat. Die verontschuldigbaarheid moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij buiten het station een mes uit zijn jaszak had gepakt. Toen verdachte aangever met zijn fiets uit de fietsenstalling bij het station naar buiten zag komen, herkende hij aangever als een van de mannen die hem een aantal maanden daarvoor in elkaar geslagen hadden. Aangever kwam volgens verdachte bij hem staan met zijn fiets en dat voelde voor verdachte provocerend en bedreigend. In de beleving van verdachte pakte aangever iets uit zijn tas. Daarop is verdachte naar hem toegelopen en heeft hij aangever gestoken.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden bekeken. Uit die beelden blijkt niet dat aangever zich op enig moment provocerend of dreigend heeft opgesteld richting verdachte. Op de getoonde beelden heeft de rechtbank gezien dat aangever met zijn fiets uit de fietsenstalling bij het station komt gelopen en zijn fiets op de standaard zet. Hij pakt zijn jas, die over zijn schoudertas hangt, en vouwt die op. Naar hij later verklaart om zijn jas onder de snelbinders te doen. Verdachte komt dan op hem afgelopen en steekt aangever, naar later blijkt, in zijn hals. Objectieve feiten en omstandigheden die verdachte hebben kunnen doen veronderstellen dat hij gevaar liep, blijken niet uit de beelden en ook niet uit de overige dossierstukken. De rechtbank kan dan ook niet anders dan concluderen dat de dreiging zich enkel in het hoofd van verdachte heeft afgespeeld. Het beroep op putatief noodweer wordt daarom verworpen.
Nu het beroep op putatief noodweer is verworpen, komt verdachte ook geen beroep op putatief noodweerexces toe. In verband met de strafbaarheid van verdachte is vervolgens de vraag naar de toerekenbaarheid aan de orde.
Toerekenbaarheid
Over verdachte is op 17 juli 2020 een rapportage opgemaakt, opgesteld door [Naam 1] [Naam 2] en [Naam 3] , allen werkzaam bij het PBC.
Uit de rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis. Verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Deze schizofrene stoornis leidt bij verdachte tot een chronische psychose, waarbij verdachte er rotsvast van overtuigd is dat er een complot tegen hem gesmeed wordt. Dit complot bestaat eruit dat verdachte met behulp van een satelliet gevolgd en gefilmd wordt via een of meerdere chips in zijn hoofd. De beelden zouden door iedereen ter wereld kunnen worden bekeken via het internet. Vanuit de waan dat hij door iedereen gevolgd kan worden en daardoor geen enkele privacy heeft, voelt verdachte zich voortdurend op ernstige wijze bespot, gepest en gekleineerd. Dit leidt bij verdachte tot chronische opgekropte woede en frustratie naast hoogoplopende spanning. In het dagelijkse leven “ziet” verdachte voortdurend aanwijzingen of (in zijn beleving) bewijzen dat zijn overtuigingen kloppen. Zijn frustratie viert hij bot op wie er ook maar (min of meer toevallig) voor in aanmerking komt. Verdachte heeft volgens de rapportage geen enkel besef dat er bij hem sprake zou kunnen zijn van een stoornis.
Tijdens het plegen van de poging doodslag in Breda en in aanloop daarvan was de psychose floride (bloeiend) bij verdachte aanwezig. Gezien het chronische karakter van de bij verdachte gediagnosticeerde stoornis is het volgens de deskundigen aannemelijk dat de stoornis ook tijdens het plegen van de mishandeling en kwijtmaking in Hoofddorp aanwezig was en verdachte op soortgelijke wijze in zijn functioneren zal hebben beïnvloed.
De deskundigen zien bij verdachte een patroon van woede, frustratie en angst, waar plotselinge verdichtingen in ontstaan door triggers, psychotische betrekkingsideeën, herinneringen of herbelevingen. Dat leidt tot een situatie dat verdachte volledig overspoeld raakt door emoties en gedachten die zodanig door elkaar heen lopen dat de toestand van verdachte kan worden omschreven als “totale verwarring”, waarbij geen gezonde of normale gedachtegang meer overblijft.
Bovenstaande leidt volgens de deskundigen tot het advies om verdachte de tenlastegelegde poging tot doodslag niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en is op die basis met de officier van justitie van oordeel dat alle bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, conform het advies van de deskundigen, gevorderd verdachte te veroordelen tot een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging volgt de conclusie van de deskundigen niet dat een TBS-maatregel met dwangverpleging het enige passende kader is. Verdachte herkent zich in het geheel niet in de omschreven forensische analyse van de deskundigen. Volgens verdachte is geen sprake van een schizofrenie of een stoornis, maar zijn bij hem daadwerkelijk zenders in zijn hoofd geplaatst. Verdachte is bereid zich te houden aan eventuele voorwaarden binnen een behandelkader, waarbij de rechtbank op grond van de Wet forensische zorg ambtshalve een zorgmachtiging kan afgeven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor is overwogen, zijn verdachte de bewezenverklaarde feiten niet toe te rekenen, omdat hij verkeerde onder invloed van een ernstige psychische stoornis. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd.
Wel kan de rechtbank een maatregel opleggen. Bij de vraag welke maatregel dat zou moeten zijn, heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die begaan zijn en de persoon van verdachte, waarbij waarde is gehecht aan het advies van de deskundigen en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 23 mei 2019 in Breda gepoogd de betreffende aangever opzettelijk van het leven te beroven door hem uit het niets met een mes in de hals te steken. Hij heeft aangever daardoor groot leed toegebracht, niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Dit komt duidelijk naar voren in de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever en blijkt eveneens uit de vordering waarmee de betreffende aangever zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces. Verdachte heeft ten gevolge van zijn psychische stoornis een ernstig feit gepleegd. Het voorkomen van herhaling van een dergelijke geweldsuitbarsting is dan ook van groot belang. Temeer nu verdachte eerder, in september 2017, een willekeurige voorbijganger in Hoofddorp heeft mishandeld. Bovendien blijkt uit zijn strafblad dat hij in augustus 2017 grof geweld tegen een persoon heeft gepleegd in België.
Het advies van de deskundigen
In de eerder genoemde rapportage adviseren de deskundigen aan verdachte een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
De kans dat verdachte zich wederom schuldig maakt aan geweld wordt door de deskundigen als zeer hoog ingeschat. Volgens de deskundigen is het niet de vraag of, maar wanneer een volgend ernstig incident zal plaatsvinden wanneer niet zou worden ingegrepen.
Langdurige behandeling in een hoog beveiligde, intramurale voorziening voor ernstige psychiatrische problematiek is volgens de deskundigen noodzakelijk. Deze behandeling dient in de eerste plaats te bestaan uit het bestrijden van de psychose. Daarvoor zal hoogstwaarschijnlijk - vroeg of laat - medicamenteuze dwangbehandeling moeten worden ingezet en dergelijke procedures zijn tijdrovend. Zelfs wanneer in het meest gunstige scenario de psychose snel zou opknappen, dan is er, getuige de psychiatrische voorgeschiedenis, een grote kans dat verdachte zich snel zal onttrekken aan de zorg en de behandeling zal staken. Langdurig volgehouden toezicht en beveiliging zullen daarom nodig zijn. Deze randvoorwaarden zijn volgens de deskundigen alleen te realiseren binnen de TBS-maatregel met dwangverpleging. Aan voorwaarden zal verdachte zich onmogelijk kunnen houden. Een zorgmachtiging is volstrekt ontoereikend als kader om het beschreven behandeltraject vorm te kunnen geven. Zowel het benodigde hoge zorgniveau als een hoog beveiligingsniveau zullen dan ontbreken.
Maatregel
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde poging doodslag een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, lid 1 onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege mogelijk is. Gelet op het advies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege een passende afdoening van deze zaak is. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat een ander behandelkader met voorwaarden volstrekt ontoereikend is om herhaling te voorkomen. De veiligheid van anderen eist de oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Deze maatregel zal de rechtbank dan ook opleggen.
De TBS-maatregel wordt opgelegd wegens poging tot doodslag, een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De benadeelde partijen

7.1
Vorderingen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
Parketnummer 02/129030-19
[Benadeelde partij 1] vordert € 20.034,05, bestaande uit:
materiële schade€ 5.034,05, zijnde:
- schade bij voorval € 441,07
- verblijf ziekenhuis € 161,65
- kosten vervoer naar behandelende sector € 370,23
- diverse medische kosten € 1.465,99
- kosten verzorging/begeleiding € 2.105,--
- diversen € 490,11
immateriële schade€ 15.000,--,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en onder het voorbehoud om de overige resterende en nog te lijden schade voor te leggen aan de burgerlijke rechter.
Ter onderbouwing van de immateriële schade stelt [Benadeelde partij 1] dat hij is terugverwezen naar het ziekenhuis, omdat het vermoeden bestaat dat er zenuwen zijn geraakt in de hals. Voorts is aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken.
Parketnummer 02/254249-19
[Benadeelde partij 2] vordert € 1.169,--, bestaande uit:
materiële schade€ 169,--, zijnde:
- zonnebril € 149,--
- fietsslot € 20,--
immateriële schade€ 1.000,--,
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
Parketnummer 02/129030-19
aan [Benadeelde partij 1] de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd;
Parketnummer 02/254249-19
aan [Benadeelde partij 2] aan materiële schade een bedrag van € 169,-- kan worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de toegewezen vergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/129030-19
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van [Benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade, met uitzondering van de kosten die door de ouders van [Benadeelde partij 1] zijn gemaakt, kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzoekt de verdediging deze te matigen tot een bedrag van € 5.000,-- en deze vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze erg hoog is en er nog geen sprake is van een eindtoestand voor wat betreft het (fysieke) letsel.
Parketnummer 02/254249-19
De verdediging heeft primair verzocht de gevorderde schade af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen, nu deze erg hoog is voor een droge klap.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenissen van 23 mei 2019 en 15 september 2017 een enorme impact hebben gehad op respectievelijk [Benadeelde partij 1] en [Benadeelde partij 2] . Uit de schriftelijke slachtoffer-verklaringen die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, blijkt dat [Benadeelde partij 1] en [Benadeelde partij 2] nog steeds kampen met de gevolgen van de daden van verdachte.
Parketnummer 02/129030-19
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat de schade van € 5.034,05 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, inclusief de door de ouders van [Benadeelde partij 1] gemaakte kosten, zijnde verplaatste schade. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de gevorderde materiële schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan [Benadeelde partij 1] door dit bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid waarderen op € 10.000,--. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de ernst en omstandigheden waaronder het feit is begaan en de gevolgen daarvan voor [Benadeelde partij 1] , alsook naar bedragen die in – voor zover mogelijk – vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Parketnummer 02/254249-19
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat de schade van € 169,-- een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de gevorderde materiële schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat de schade van € 1.000,-- geheel kan worden toegewezen. De schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en de rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente toekennen, vanaf de door de benadeelde partijen gevorderde data en zal de schadevergoedingsmaatregel over de toegekende vergoedingen, vermeerderd met de wettelijke rente, aan verdachte opleggen.

8.Het beslag ten aanzien van parketnummer 02/129030-19

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit mes en het ongecontroleerde bezit van een mes waarmee een poging doodslag is gepleegd, is in strijd met het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
onder parketnummer 02/129030-19
poging tot doodslag
onder parketnummer 02/254249-19
feit 1:mishandeling
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, wegmaken
ten aanzien van parketnummer 02/129030-19 en parketnummer 02/254249-19
-
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
ten aanzien van parketnummer 02/129030-19
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
ten aanzien van parketnummer 02/254249-19
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes, goednummer G2059887;
Benadeelde partijen
ten aanzien van parketnummer 02/129030-19
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Benadeelde partij 1]van
€ 15.034,05, waarvan € 5.034,05 ter zake van materiële schade en € 10.000,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het
overige gedeeltevan de vordering ter zake van de
immateriële schade niet-ontvankelijken bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Benadeelde partij 1] € 15.034,05te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
110 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van parketnummer 02/254249-19
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Benadeelde partij 2]van
€ 1.169,--, waarvan € 169,-- ter zake van materiële schade en € 1.000,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Benadeelde partij 2] € 1.169,--te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
20 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Collombon en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2020.
Mr. Collombon en mr. Diepenhorst en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
onder parketnummer 02/129030-19
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans om aan die [Benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet: die [Benadeelde partij 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
de nek en/of de keel en/of de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
onder parketnummer 02/254249-19
feit 1
hij op of omstreeks 15 september 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, [Benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [Benadeelde partij 2] meermalen althans eenmaal op/tegen/in het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op of omstreeks 15 september 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een fietssleutel en/of een huissleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2019118946 van de eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 362.
ten aanzien van parketnummer 02/129030-19
1.1
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor aangever [Benadeelde partij 1] op pagina 320 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
p 321 Er zat een hele diepe wond en er zijn drie aders geraakt, ook een slagader.
Op 23 mei 2019 was ik om kwart voor zeven op het station in Breda. Ik wilde
weggaan met de fiets.
p 322 Uit het niks kreeg ik een klap in mijn nek. Het was een harde klap. Het was een kort mes met een metalen handvat.
p 323 Het was een zilver mes, de punt liep spits en het lemmet was 5 tot 10 cm lang en
het handvat van het mes ook 5 tot 10 cm lang. De man loopt vanuit de richting van waar de brommers staan naar mij toe en steekt mij dan.
p 324 Ik voelde een klap en dacht dat het gewoon een klap was maar toen ik mijn hand
weghaalde zag ik bloed en deed mijn hand gelijk terug in mijn hals. In het ziekenhuis werd één steek geconstateerd en ik heb ook maar één klap gevoeld.
1.2
De geneeskundige verklaring van arts [Naam 4] van 6 juni 2019, als los stuk gevoegd bij voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 23 mei 2019 waargenomen uitwendig letsel bij [Benadeelde partij 1] : steekwond hals. Er is sprake van ernstig uitwendig bloedverlies en operatie voor letsel / bloeding hals.
1.3
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 23 september 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 23 mei 2019 in Breda bij het station aangever met een mes gestoken. Toen ik naar hem toe liep, hield ik het mes in mijn rechterhand achter mij, zodat hij het niet zou zien. Het mes op de foto op p. 227 van het eindproces-verbaal dat u mij toont, is het mes waarmee ik in Breda aangever heb gestoken.
1.4
De foto van een mes op p. 227 waarbij een centimeter langs het mes is gelegd, waarop de rechtbank afleest dat het lemmet bijna 7 centimeter lang is.
1.5
De waarneming ter zitting door de rechtbank van bij het eindproces-verbaal gevoegde camerabeelden van 23 mei 2019, waarbij de rechtbank heeft gezien:
- dat verdachte buiten het station Breda, ter hoogte van de fietsenstalling, op aangever afloopt met een voorwerp in zijn rechterhand, waarbij hij dat voorwerp achter zijn rug houdt en vervolgens met zijn rechterhand een krachtige, zwaaiende beweging richting het hoofd en de hals van aangever maakt;
- dat aangever aan zijn hals voelt en terug naar binnen loopt
.
ten aanzien van parketnummer 02/254249-19
2.1
Het proces-verbaal van aangifte van [Benadeelde partij 2] op pagina 341 en volgende, inhoudende, zakelijk weergegeven:
p 341 Op vrijdag 15 september 2017, omstreeks 12.59 uur, fietste ik over het fietspad
gelegen op de Geniedijk te Hoofddorp. Op dat moment kwam mij een man tegemoet lopen, die zonder enige aanleiding een middelvinger naar mij opstak. Ik stopte met fietsen en keek om. Vervolgens zag ik dat de man weer naar mij toe gelopen kwam. Hierop kreeg ik, uit het niets, direct en zonder enige aanleiding, twee klappen in mijn gezicht. Ik zag op het allerlaatste moment dat de man zijn rechterarm met kracht naar voren bracht en ik zag nog dat zijn hand tot een vuist gebald was. Ik voelde dat zijn rechtervuist mij op mijn linkeroog raakte. Ik voelde dat hierbij ook mijn neus werd geraakt. Ik voelde direct een stekende pijn opkomen.
p 342 Na de eerste klap kon ik nog net zien dat er opnieuw een tot vuist gebalde hand van
dezelfde man op mijn andere oog af kwam. Ik voelde dat ik op mijn rechteroog werd geraakt. Ook hierbij werd tevens mijn neus geraakt. Ik voelde ook dit oog direct een stekende pijn opkomen. Ik rende weg.
Ik zag dat de man bij mijn fiets stond, bukte en mijn fiets op slot deed. Ik zag dat
de man mijn fietssleutel uit mijn fiets haalde en er mee weg liep. Bij mijn fietssleutel zat ook mijn huissleutel, dus die nam de man ook weg.
De man was ongeveer 30 jaar, had een bleke huid en droeg een blauw t-shirt en had een zwart petje op.
2.2
Het proces-verbaal van bevindingen op pagina 344, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 17 september 2017 heeft aangever foto's gemaakt van zijn gezicht. Aangever stuurde mij een drietal foto’s. Op de foto's zag ik dat een rode streep onder het rechteroog van aangever liep. Ik zag dat deze rode streep qua hoogte ongeveer halverwege zijn neus begon en richting zijn rechter oor liep.
2.3
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 5] van 1 oktober 2017 op pagina 356, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 15 september 2017 omstreeks 13:00 uur bevond ik mij in de klas van de
school genaamd [Naam 6] te Hoofddorp. [Naam 7] , mijn klasgenoot, riep dat iemand op z’n bek wordt geslagen. Ik keek direct naar buiten en zag op het fietspad een jongeman naar z’n gezicht grijpen. De jongeman had een zwarte fiets bij zich. Tegenover deze jongeman stond een iets oudere man. De man was blank. Deze man had een blauwe sportshirt aan en een pet die zwart van kleur was. Ik heb toen mijn mobiele telefoon gepakt en het voorval gefilmd. Ik zag vervolgens dat de jonge man zijn fiets neerlegde en wegrende. Ik zag dat de man de sleutel van het fietsslot haalde en deze in het water gooide.
2.4
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 8] en [Naam 9] op pagina 358 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 1 oktober 2017 is getuige [Naam 5] verhoord. Hieruit bleek dat er
door de getuige een beeldopname gemaakt is van het incident tussen de aangever,
[Benadeelde partij 2] , en de verdachte. Van beide personen is een duidelijk signalement zichtbaar. Deze opnamen zijn vrijwillig op 2 november 2017 door de aangever via Whatsapp aan mij, verbalisant [Naam 8] , verstrekt.
Op vrijdag 1 december 2017 omstreeks 16.00 uur toonden wij de opname, op de
door dienstwege verstrekte mobiele telefoon van mij, verbalisant [Naam 8] , aan de
ouders van verdachte [Verdachte] . Ik hoorde dat beide ouders, zowel [Vader van verdachte] als
mevrouw [Moeder van verdachte] , hun zoon [Verdachte] herkenden. Zij herkenden hun zoon onder
andere aan:
- de manier van lopen, een stoere loop;
- de combinatie van de kleding hebben zij vaker gezien. Broek/shirt/pet;
- postuur komt overeen.
2.5
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Vader van verdachte] op pagina 360 en 361 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
p 360 U vraagt mij om een beeldopname te bekijken die op 15 september 2017 is gemaakt naar aanleiding van een mishandeling, gepleegd in Hoofddorp. Op 16 september 2017 heb ik mij aan het politiebureau gemeld, omdat ik aan de hand van het signalement dat op social media genoemd werd, mijn zoon herken. Mijn zoon is [Verdachte] , geboren op [Geboortedag] 1981.
p 361 U toont mijn vrouw en mij een beeldopname tijdens of na het geweldincident op
15 september 2017. Wij kunnen zeggen dat dit onze zoon [Verdachte] is. Wij herkennen hem onder andere aan:
- manier van lopen, stoer;
- de kledingcombinatie hebben wij vaker gezien, broek/shirt/pet;
- postuur.