Op 7 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen FYTA Company B.V. en de minister voor Medische Zorg. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van een aanvraag om een opiumontheffing op grond van de Opiumwet. Verzoekster, FYTA Company B.V., had een opiumontheffing aangevraagd voor de teelt van cannabis voor handelsgerelateerde doeleinden, specifiek voor de levering van THC-extracten en een jaarlijkse levering van 3000 kg cannabis aan haar Duitse contractpartner Dermapharm/Remedix AG. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster de opiumontheffing niet nodig heeft, omdat de productie en verkoop van cannabis flos, die als werkzame stof wordt verkocht, onder de Geneesmiddelenwet valt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de opiumontheffing door de minister terecht was, zij het op onjuiste gronden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de uitkomst overeenkwam met de vordering van verzoekster. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 oktober 2020.