Op 12 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoekers tegen de rechters die betrokken waren bij hun zaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 21 september 2020 en was gericht tegen mrs. de Jager, van der Lende-Mulder Smit en Raaijmaakers-Rottier. Verzoekers voerden aan dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door opmerkingen te maken die hun onpartijdigheid in twijfel trokken. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen.
Tijdens de zitting op 9 oktober 2020, waar de verzoekers en twee van de gewraakte rechters aanwezig waren, is het verzoek besproken. De rechters hebben betoogd dat de opmerkingen van de voorzitter van de wrakingskamer niet als vooringenomenheid kunnen worden opgevat, maar eerder als empathie voor de situatie van de verzoekers. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid en dat de vrees van de verzoekers niet objectief gerechtvaardigd is. Daarom is het wrakingsverzoek afgewezen.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de aanhangige zaken niet meer in behandeling zal worden genomen, omdat verzoekers blijk hebben gegeven van misbruik van het wrakingsmiddel. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.