ECLI:NL:RBZWB:2020:4922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
02-161962-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dijkman
  • A. Prenger
  • J. Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een auto, vernielingen en diefstal van voertuigen

Op 21 juni 2020 heeft de verdachte, terwijl hij in een gestolen auto reed, geprobeerd om met hoge snelheid in te rijden op vier personen, waaronder drie politieambtenaren en een toevallige passant, op de parkeerplaats van de [bedrijf 2] te Kaatsheuvel. De verdachte negeerde een stopteken van de politie en verhoogde zijn snelheid, waardoor de betrokkenen opzij moesten springen om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van de betrokkenen heeft gecreëerd, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast heeft de verdachte ook schade veroorzaakt aan een politieauto en de toegangspoort van de supermarkt, en is hij schuldig bevonden aan meerdere diefstallen van voertuigen en brandstof. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de politieambtenaren en de supermarkt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-161962-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te PI Sittard
raadsman mr. B.J. de Jong, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: geprobeerd heeft [verbalisant 1] (hierna [verbalisant 1] ), [verbalisant 2] (hierna [verbalisant 2] ), [verbalisant 3] (hierna [verbalisant 3] ) en [naam 1] (hierna [naam 1] ) met een personenauto om het leven te brengen. Subsidiair is de verdenking dat hij geprobeerd heeft genoemde personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meer subsidiair te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: een politieauto vernield dan wel beschadigd heeft;
Feit 3: een toegangspoort en muur van de [bedrijf 2] heeft vernield dan wel beschadigd;
Feiten 4 en 5: een personenauto heeft gestolen;
Feit 6: diesel heeft gestolen van een benzinestation;
Feit 7: een slagboom heeft vernield van het bedrijf [bedrijf 1] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, primair, ten laste gelegde poging tot doodslag van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [naam 1] . Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van genoemde verbalisanten en [naam 1] alsmede van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] . De verklaring van verdachte dat hij de verbalisanten en [naam 1] niet heeft gezien, vindt de officier van justitie niet geloofwaardig.
Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie van mening dat deze ook wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangiften en (bij feit 7) de camerabeelden .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag zoals onder feit 1, primair ten laste is gelegd.
De lezing van de verdediging is dat verdachte over een afstand van ongeveer 50 meter eerst stapvoets heeft gereden om vervolgens op te trekken. Gelet op het oudere model auto waarin verdachte reed, de omstandigheden op de parkeerplaats van de [bedrijf 2] en de geringe afstand waarover verdachte is opgetrokken, kan er geen sprake zijn geweest van een snelheid van 50 kilometer per uur. De schatting van de verbalisanten kan niet worden gevolgd. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de door verdachte gereden snelheid. Dat maakt dat van een aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden geen sprake is. Vrijspraak dient dan ook te volgen voor de poging tot doodslag. Ten aanzien van de overige feiten refereert de verdediging zich aan de bewezenverklaring, met dien verstande dat bij de diefstal van de personenauto onder feit 4 geen sprake is geweest van braak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 21 juni 2020 op de parkeerplaats van de [bedrijf 2] te Kaatsheuvel aanwezig was. Hij reed op dat moment in een Peugeot 306 met kenteken [kenteken 1] . Omdat deze auto als gestolen stond gesignaleerd, was de politie met een actie bezig om verdachte aan te houden. Daartoe hadden zij de uitgang van het parkeerterrein geblokkeerd met twee opvallende dienstauto’s.
Verbalisant [verbalisant 2] was herkenbaar in uniform gekleed en liep op het parkeerterrein. Hij zag de auto de hoek om rijden en recht op hem afkomen. Hij gaf een stopteken, maar de snelheid van de auto werd juist verhoogd. Op hoge snelheid kwam deze recht op verbalisant [verbalisant 2] afgereden. Om te voorkomen dat hij werd aangereden, moest hij opzij stappen. Vervolgens zag hij hoe de auto verder reed, waarbij een oudere vrouw opzij moest springen, en tegen een hek van de [bedrijf 2] en een politieauto botste.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] moesten eveneens op korte afstand van de auto opzij springen om niet door de door verdachte bestuurde auto geraakt te worden. [verbalisant 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte reed met een snelheid van circa 50 km/uur. Verder heeft hij verklaard dat hij verdachte herkende als bestuurder van de auto. [verbalisant 3] heeft het net als [verbalisant 2] over een hoge snelheid. Mevrouw [naam 1] , de oudere dame die net het parkeerterrein bij de [bedrijf 2] op kwam gelopen, heeft verklaard dat de auto heel hard reed.
De snelheid waarmee verdachte reed
De verdediging heeft als (bewijs)verweer aangevoerd dat onjuist is dat verdachte 50 km/uur heeft gereden. Volgens verdachte reed hij eerst stapvoets over de parkeerplaats, moest toen stoppen voor een uitvoegende auto, is vervolgens met een snelheid van maximaal 25 tot 30 km/uur verder gereden waarbij hij niemand op de parkeerplaats heeft zien staan. Het enige wat hij zag waren twee politieauto’s bij de ingang van de parkeerplaats. Omdat hij in een gestolen auto reed, wilde hij weg van de parkeerplaats en stuurde de auto in de richting van een ‘gat’ tussen de poort van het parkeerterrein en een van de politieauto’s, aldus verdachte.
De rechtbank overweegt dat aangenomen mag worden dat het inschatten van de snelheid van een voertuig dat recht op iemand afrijdt, lastig is. Van een verbalisant mag echter gelet op zijn ervaring en deskundigheid worden verwacht dat hij in staat is tot het maken een reële inschatting. In dit geval heeft de rechtbank geen enkele reden om aan de inschatting van verbalisant [verbalisant 1] te twijfelen nu deze wordt ondersteund door de verklaringen van zowel de andere verbalisanten als mevrouw [naam 1] . Zij verklaren over het duidelijk verhogen van de snelheid, hoge snelheid, hard rijden, de voorzijde van de auto die omhoog kwam en het geluid van de motor dat steeds heftiger werd vanwege het hogere toerental. Daarnaast wordt deze hoge snelheid ondersteund door de vastgestelde schade aan de politieauto en de muur en het hekwerk waar verdachte tegenaan is gereden.
De lezing van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk nu deze door niets wordt bevestigd; in geen enkel proces-verbaal wordt gesproken over een uitvoegende auto of het stilstaan van de auto waarin verdachte reed.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een auto met een snelheid van circa 50 km/uur, dus met een aanzienlijke snelheid, en zonder vóór hen te remmen, op de verbalisanten en mevrouw [naam 1] is ingereden, waarbij zij net op tijd, en op korte afstand van de auto, opzij konden stappen c.q. springen.
Poging doodslag?
De vraag is of verdachte zich door zo te handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een personenauto met een snelheid van circa 50 km/uur in aanrijding komt met een voetganger, er een aanmerkelijke kans is dat die persoon dodelijk letsel oploopt. De lezing van verdachte dat hij de verbalisanten en mevrouw [naam 1] niet heeft gezien, is volstrekt onlogisch gelet op de positie van de door hem bestuurde auto ten opzichte van de verbalisanten en mevrouw [naam 1] . Deze verklaring van verdachte wordt dan ook als niet geloofwaardig terzijde geschoven. Nu verdachte met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, zonder te remmen, recht op de verbalisanten en [naam 1] is afgereden waarbij de verbalisanten en [naam 1] op korte afstand van de auto opzij moesten springen om een aanrijding te voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] alsmede mevrouw [naam 1] door zijn handelen zouden komen te overlijden. Dat verdachte het ontstaan van dit risico en de mogelijke verwezenlij-king ervan ook bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen, leidt de rechtbank af uit het handelen van verdachte zelf.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1, primair
op 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zijnde politieambtenaren van de eenheid Zeeland-West-Brabant en [naam 1] (zijnde een toevallige passant) van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto
- een stopteken gegeven door [verbalisant 2] heeft genegeerd en
- vervolgens met aanzienlijke snelheid in de richting van voorrnoemde [verbalisant 2] is gereden en is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/remmen waardoor voornoemde [verbalisant 2] opzij moest springen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en
- vervolgens met onverminderde hoge snelheid in de richting van de uitgang van de parkeerplaats is gereden en
- met aanzienlijke snelheid op [naam 1] en (de voertuigen) van [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (die een blokkade vormden) is ingereden zonder zijn snelheid te minderen/te remmen waardoor die [naam 1] en [verbalisant 1] en [verbalisant 3] opzij moesten springen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen en vervolgens op een dienstvoertuig (Mercedes [kenteken 2] ) en een aldaar aanwezige toegangspoort en stenen muur van de [bedrijf 2] is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand opzettelijk en wederrechtelijk een politie-auto (Mercedes met [kenteken 2] ), die aan de politie eenheid Zeeland-West-Brabant toebehoorde, heeft beschadigd;
3
op 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand opzettelijk en wederrechtelijk een toegangspoort en een stenen muur, die aan [bedrijf 2] BV toebehoorden, heeft vernield;
4
in de periode van 12 juni 2020 tot en met 15 juni 2020 te Loon op Zand vanaf een bedrijfsterrein gelegen aan [adres 1] , een personenauto (Peugeot 306 met kenteken [kenteken 1] )die toebehoorde aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
5
in de periode 12 juni 2020 tot en met 15 juni 2020 te Loon op Zand, een personenauto (Citroen C3 met kenteken [kenteken 3] ), die toebehoorde aan [bedrijf 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
op 27 september 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, diesel/brandstof (t.w.v. 15 euro), dat toebehoorde aan benzinestation [bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
op 25 mei 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom die aan [bedrijf 1] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden van meldplicht, ambulante hulp en meewerken aan schuldhulpverlening verbonden worden. De officier van justitie vordert verder de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden.
Ook vordert de officier van justitie de ontzegging om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat volstaan kan worden met een deels voorwaardelijke strafoplegging waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een fors voorwaardelijk deel met een proeftijd van 3 jaar. De verdediging is het eens met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten 8, 9 en 10. Het overige ad informandum feit is buiten beschouwing gelaten nu verdachte dit feit niet heeft bekend.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weg wilde komen van de parkeerplaats van de [bedrijf 2] , omdat hij in een auto reed die hij gestolen had. In die poging om kennelijk aan de politie te ontkomen, heeft hij met aanzienlijke snelheid over genoemde parkeerplaats gereden. Dit terwijl hij een stopteken van verbalisant [verbalisant 2] negeerde. Verbalisant [verbalisant 2] moest opzij springen evenals een moment later verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] en een oudere mevrouw [naam 1] die juist het parkeerterrein van de [bedrijf 2] opliep. Dit levert een poging tot doodslag op ten aanzien van 3 verbalisanten en een burger. Door zo te handelen heeft verdachte de veiligheid en gezondheid van een burger en een drietal politieambtenaren, die juist zijn belast met de taak te zorgen voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid, in het geding gebracht. Het incident heeft grote impact gehad op de verbalisanten, zo blijkt uit de toelichting op de namens hen ingediende vorderingen tot schadevergoeding. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij enkel zijn eigen belang voorop heeft gesteld. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Door zijn handelen heeft verdachte ook materiële schade berokkend aan de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant en aan de [bedrijf 2] .
Verdachte heeft voorts een tweetal auto’s gestolen, een slagboom vernield en brandstof bij een benzinestation gestolen. Dit zijn allemaal bijzonder ergerlijke feiten die veel overlast veroorzaken bij anderen. Ook hier laat verdachte zien dat hij zich niet bekommert om de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank betrokken het strafblad van 7 september 2020. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte al een aanzienlijke hoeveelheid aan veroordelingen voor vermogensdelicten op zijn naam heeft staan. In 2017 is hij veroordeeld tot een plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (hierna ISD).
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de reclassering van 31 augustus 2020. Uit dit rapport blijkt dat verdachte binnen het Veiligheidshuis nog steeds geregistreerd staat als actieve veelpleger. Een eerder ISD-traject heeft niet tot een gewenste gedragsverandering geleid. Nu hij vader wordt, lijkt verdachte meer gemotiveerd te zijn een andere wending aan zijn leven te geven. Hij staat open voor ambulante behandeling en een voorwaardelijke straf met een strak gedwongen kader. Verdachte moet echter nog veel werk verzetten om zijn leven weer op orde te krijgen. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meewerken aan de meldplicht, aan een ambulante behandeling en aan schuldhulpverlening.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot het volgende oordeel.
Gezien de ernst en veelheid van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij is er bij zowel de feiten 1 en 2, als de feiten 1 en 3 sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op waarvan de verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Een deel van deze straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, mogelijk te maken. De rechtbank is voorts van oordeel dat hier een proeftijd van drie jaren aan gekoppeld moet worden, omdat verdachte een ISD-traject heeft afgelegd, maar toch snel en ook fors weer de fout in is gegaan. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat hij gedurende langere tijd begeleid zal worden.
De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid uitspreken, nu zij bij deze strafoplegging de meerwaarde van de dadelijke uitvoerbaarheid niet ziet. Indien verdachte in hoger beroep gaat, zal het gerechtshof bij een eventueel schorsing van de voorlopige hechtenis ongetwijfeld schorsingsvoorwaarden opleggen. Ook op die manier zal een begeleiding van verdachte meteen van start kunnen gaan.
Verdachte heeft een personenauto als wapen gebruikt en daarmee onverantwoord gedrag achter het stuur heeft laten zien. Ook de vernieling van de slagboom op het parkeerterrein van het bedrijf [bedrijf 1] heeft verdachte toegebracht door met zijn auto door de slagboom te rijden. In dit licht acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, een passende bijkomende straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

Feit 1, primair:
Immateriële schade
De benadeelde partijen [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , hebben vergoeding gevorderd van de door hen geleden immateriële schade, die volgens hen voor ieder van hen kan worden begroot op een bedrag van € 500,00. Zij stellen schade te hebben geleden doordat verdachte met zijn auto op hen is ingereden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er bij de benadeelde partijen naar objectieve maatstaven geen sprake is van geestelijk letsel. De door de verbalisanten omschreven gevolgen die het incident voor hen heeft gehad, zijn niet als zodanig te kwalificeren. Verder ontbreekt een medische verklaring ter onderbouwing van de schade.
De rechtbank stelt voorop dat als schade, die het gevolg is van een onrechtmatige daad, een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van ‘een aantasting in zijn persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hier op beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is nodig dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld aan de hand van informatie afkomstig van een psychiater of psycholoog.
Dit is niet de enige grond op basis waarvan ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ kan komen vast te staan. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ook de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in zijn persoon op andere wijze. In beginsel zal degene die zich hierop beroept dat met concrete gegevens moeten onderbouwen. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing. Daarvoor is niet enkel beslissend of een fundamenteel recht van de benadeelde is geschonden.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij een arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:412 waarbij de Hoge Raad het oordeel van het Gerechtshof tot toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade in stand liet. Het ging daarbij om een vergoeding van psychische schade (anders dan geestelijk letsel) die een agent leed als gevolg van een incident waarbij de verdachte met een auto op hem had ingereden. Weliswaar is deze uitspraak gewezen voorafgaand aan de herformulering van de maatstaf voor het aanvaarden van een aantasting in de persoon, maar dat maakt niet dat deze uitspraak toepassing mist in vergelijkbare gevallen.
In dit geval heeft de normschending eruit bestaan dat verdachte met een personenauto is ingereden op de benadeelde partijen. Zij konden alle drie ternauwernood voorkomen dat zij door verdachte werden aangereden door opzij te springen. Hadden zij dat niet gedaan dan bestond de aanmerkelijke kans dat zij de aanrijding niet hadden overleefd. Verdachte heeft door zijn handelen de gezondheid en veiligheid van de verbalisanten ernstig in gevaar gebracht. Onder deze omstandigheden is sprake van zodanig ernstige normschending dat het voor de hand ligt dat de verbalisanten hebben gevreesd voor hun leven en dat het handelen van verdachte een zodanige impact op hen heeft gehad dat sprake is van een aantasting in hun persoon. Overigens geldt dat de benadeelde partijen de nadelige gevolgen die het handelen van verdachte voor hen heeft gehad ook nader hebben onderbouwd. Zij voeren aan gevoelens van angst, neerslachtigheid en machteloosheid te hebben ervaren tijdens en na het incident, enige tijd slecht te hebben geslapen en regelmatig last te hebben ondervonden van het incident in de uitoefening van hun dagelijkse werk.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat sprake is van door de benadeelde partijen geleden immateriële schade, die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen hiervan voor benadeelde partijen en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 500,00 per verbalisant billijk.
Dit bedrag zal telkens worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd tot aan de dag der algehele voldoening
Feit 3:
De benadeelde partij [bedrijf 2] vordert een schadevergoeding van € 6.141,- voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen-verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Feit 4:
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 1.780,- in verband met de diefstal van de Peugeot 306 die aan hem toebehoorde.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 287, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen. In eendaadse samenloop met feit 1 gepleegd;
feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. In eendaadse samenloop met feit 1 gepleegd;
feit 4:Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
feiten 5 en 6:Telkens: Diefstal;
feit 7:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland te Spoorlaan 448 Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensische polikliniek in de omgeving van Tilburg, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van
€ 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 3] van
€ 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 2] van
€ 6.141,- ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling het daarbij vermelde aantal dagen gijzeling kan worden toegepast:
- benadeelde partij [verbalisant 2] (feit 1), € 500,- en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, 10 dagen gijzeling;
- benadeelde partij [verbalisant 1] (feit 1), € 500,- en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, 10 dagen gijzeling;
- benadeelde partij [verbalisant 3] (feit1), € 500,- en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, 10 dagen gijzeling;
- benadeelde partij [bedrijf 2] (feit 3), € 6.141,- en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, 65 dagen gijzeling,
met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzitter, mr. Prenger en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2020.
De voorzitter en mr. Froger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , zijnde
politieambtenaren van de eenheid Zeeland-West-Brabant en/of [naam 1] (zijnde een toevallige passant)
van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto
- ( een) stopteken(s) gegeven door [verbalisant 2] heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) met hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van voorrnoemde [verbalisant 2] is gereden en/of is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/remmen (waardoor voornoemde [verbalisant 2] opzij moest springen om een
botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en/of
- ( vervolgens) met onverminderd(e) hoge snelheid in de richting van de uitgang van de parkeerplaats is gereden en/of
- met hoge, althans aanzienlijke snelheid op [naam 1] en/of (de voertuigen) van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] (die een blokkade vormden) is ingereden zonder zijn snelheid te minderen/te remmen (waardoor die [naam 1] en/of [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] opzij moesten springen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en/of vervolgens op een dienstvoertuig (Mercedes [kenteken 2] ) en een aldaar aanwezige toegangspoort en/of stenen muur van de [bedrijf 2] isgebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , zijnde politieambtenaren van de eenheid Zeeland-West-Brabant en/of [naam 1] (zijnde een toevallige passant)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een personenauto
- ( een) stopteken(s) gegeven door [verbalisant 2] heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) met hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van voornoemde [verbalisant 2] is gereden en/of is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/remmen (waardoor voornoemde [verbalisant 2] opzij moest springen om een
botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en/of
- ( vervolgens) met onverminderd(e) hoge snelheid in de richting van de uitgang van de parkeerplaats is gereden en/of - met hoge, althans aanzienlijke snelheid op [naam 1] en/of (de voertuigen) van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] (die een blokkade vormden) is ingereden zonder zijn snelheid te minderen/te remmen (waardoor die [naam 1] en/of [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] opzij moesten springen om een botsing met het voertuig van
verdachte te voorkomen) en/of vervolgens op een dienstvoertuig (Mercedes [kenteken 2] ) en een aldaar aanwezige toegangspoort en/of stenen muur van de [bedrijf 2] is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , zijnde politieambtenaren van de eenheid Zeeland-West-Brabant en/of [naam 1]
(zijnde een toevallige passant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een personenauto met een hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [naam 1]
te rijden en/of is blijven rijden zonder (voldoende) zijn sneldheid te minderen/te remmen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand opzettelijk en wederrechtelijk
een politie-auto (Mercedes met [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie eenheid Zeeland-West-Brabant toebehoorde, heeft vernield / beschadigd;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand opzettelijk en wederrechtelijk
een toegangspoort en/of een stenen muur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijf 2] BV toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt ;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij in of omstreeks de periode van 12 juni 2020 tot en met 15 juni 2020 te Loon op Zand vanaf een bedrijfsterrein gelegen aan [adres 1] , een personenauto (Peugeot 306 met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 12 juni 2020 tot en met 15 juni 2020 te Loon op Zand,
een personenauto (Citroen C3 met kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op of omstreeks 27 september 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, diesel/brandstof (t.w.v. 15 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan benzinestation [bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
7
hij op of omstreeks 25 mei 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijf 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020159894 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 263.
Ten aanzien van feit 1:
Het proces-verbaal aangifte door [verbalisant 2] , pagina 62 en 53 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 juni 2020 heeft de bestuurder van een ontvreemd voertuig, te weten een Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1]
,mij
getracht aan te rijden. Een aanrijding tussen mij en de Peugeot kon voorkomen worden doordat ik weg moest springen van de auto. Ik bevond mij op dat moment op het parkeerterrein van de winkel genaamd [bedrijf 2] gelegen aan de [adres 2] te Kaatsheuvel
.Ik maakte die dag gebruik van een opvallend politievoertuig en was in herkenbaar uniform gekleed. Op dat moment was er met meerdere heimelijke en opvallende politie-eenheden van het basisteam Langstraat een actie gaande gericht op een gestolen voertuig, Peugeot 306, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , welke op dat moment achter op het parkeerterrein geparkeerd stond. Doel van deze actie was om zodra een persoon als bestuurder in het ontvreemde voertuig zou stappen deze als verdachte aan te houden en het ontvreemde voertuig klem te rijden met twee onopvallende dienstvoertuigen. Mijn taak was om op dat moment de ingang van het parkeerterrein te blokkeren met gebruikmaking van mijn opvallende dienstvoertuig samen met het dienstvoertuig van de eenheid 4410. Ik zag dat mijn collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 3] voor mij eveneens de uitgang blokkeerden met behulp van hun opvallende dienstvoertuig. Ik heb mijn dienstvoertuig vervolgens verlaten en ben te voet het parkeerterrein opgelopen teneinde te kunnen assisteren bij een eventuele aanhouding. Ik zag echter op dat moment dat de betreffende Peugeot om de hoek gereden kwam en recht op mij afgereden kwam. Op dat moment liep mijn collega [verbalisant 1] rechts van mij. Ik gaf
met mijn hand direct een stoptekenaan de bestuurder van de Peugeot. Dit deed ik door mijn rechterhand hoog in de lucht te steken en met mijn linkerhand direct in de richting van de bestuurder te wijzen. Ik zag echter dat hij zich schrap zette door met beide handen zijn stuur stevig vast te pakken. Ik zag tevens een verwilderde blik in de ogen van de bestuurder. Ik hoorde dat het motorgeluid toenam en zag dat de voorzijde van de auto licht omhoog kwam. Ik zag dat de snelheid van Peugeot duidelijk verhoogd werd en dat deze recht op mij af gereden kwam
.Ik zag dat de bestuurder mijn gegeven stopteken in het geheel negeerde en met hoge snelheid recht op mij afgereden kwam. Om een aanrijding tussen mij en de Peugeot te voorkomen moest ik naar links opzij stappen. Ik zag dat de Peugeot mij langs rechts passeerde en met hoge snelheid richting de uitgang reed waar onze dienstvoertuigen stonden. Ik zag dat een oude vrouw op dat moment ter hoogte van deze locatie liep en opzij moest springen om niet aangereden te worden. Ik zag dat de Peugeot met hoge snelheid tegen een van de dienstvoertuigen en het aldaar gevestigde hek van de [bedrijf 2] botste teneinde te vluchten. Mocht ik niet opzij gestapt zijn dan weet ik zeker dat ik door de Peugeot aangereden was.
Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 1] , pagina 65 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stond op 21 juni 2020 nabij de ingang van een parkeerplaats van de supermarkt de [bedrijf 2] te Kaatsheuvel. Aldaar zat een man in een auto die als gestolen gesignaleerd stond. Ik was ten tijde van deze poging tot doodslag in mijn herkenbare politie-uniform gekleed toen de man mij aankeek en vol gas, met een geschatte snelheid van circa 50 kilometer per uur, op mij afreed en bleef rijden. Op zeer korte afstand lukte het mij om opzij te springen zodat de man mij niet kon raken. Als hij mij geraakt had, had ik het niet overleefd. De man keek mij aan en gaf vol gas. Mijn collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en een oudere vrouw moesten ook wegspringen om te voorkomen dat hij hen zou raken. Nadat ik weg was gesprongen voor de auto zag ik dat hij mijn dienstauto en een poort van de supermarkt vol ramde en uiteindelijk enkele meters verder tot stilstand kwam.
Beide voertuigen liepen veel schade op evenals het hekwerk en muur van de supermarkt.
Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 3] , pagina 69 en 70 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zat op 21 juni 2020 samen met collega [verbalisant 1] in een opvallende dienstauto en stonden te wachten op een signaal van een collega dat een verdachte zou gaan rijden in een ontvreemde auto. Ik stond ter hoogte van de ingang van de [bedrijf 2] aan de [adres 2] in Kaatsheuvel.
Collega [verbalisant 1] parkeerde ons dienstvoertuig voor de in/uitrit van de [bedrijf 2] . Ik zag dat collega [verbalisant 2] zijn opvallende dienstauto tot stilstand bracht achter onze dienstauto om de in/uitrit van de [bedrijf 2] te blokkeren.
Ik ben aan de passagierszijde uit het voertuig gestapt en richting de parkeerplaats gelopen van de [bedrijf 2] . . Ik zag vervolgens een blauwe Peugeot met hoge snelheid naar de uit/inrit van de [bedrijf 2] rijden. Ik zag en hoorde dat deze auto zijn snelheid verhoogde.
Ik zag dat collega [verbalisant 2] de blauwe auto een stopteken gaf. Ik zag dat de bestuurder hier niet aan voldeed. Ik zag dat collega [verbalisant 2] en [verbalisant 1] opzij moesten springen
om niet door de personenauto geraakt te worden. Ik stond op dat moment voor de twee opvallende dienstauto's. Ik zag en hoorde dat de bestuurder snelheid maakte. Ik zag
dat de voorzijde van het voertuig omhoog kwam en het geluid van de motor van de personenauto werd steeds heftiger, dus meer toeren. Ik zag dat de personenauto recht
op mij af kwam rijden. Ik moest wegspringen en ik zag de bestuurder zijn voertuig naar links bestuurde en met vol gas tegen de dienstauto aanreed. Ik zag dat er een
oudere dame met een boodschappenkarretje vanaf de openbare weg het parkeerterrein op
wilde lopen. Ik zag dat de bestuurder met hoge snelheid de dienstauto aan de kant
duwde en vervolgens de openbare weg opreed. Ik zag dat de bestuurder rakelings langs de oudere vrouw reed. Ik zag de oudere vrouw schrikken. Het is mij gelukt om opzij te springen toen ik voor de dienstauto stond anders was ik zeker geraakt door de
personenauto.
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , pagina 71 en 72 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vandaag zondag 21 juni 2020 ging ik rond 11.30 uur boodschappen doen bij de [bedrijf 2] in Kaatsheuvel. Ik liep de parkeerplaats van de [bedrijf 2] op. Ik liep door de poort heen en tegelijkertijd kwamen er twee politieauto’s aan die hun auto dwars in de poort zetten. Ik keek wat er gebeurde, waarom die politieauto’s zo gingen staan. Mee dat de politieauto’s daar stonden en dat ze uitgestapt waren en de dam in kwamen gelopen kwam er een auto vanaf de parkeerplaats om de hoek gereden. Deze auto reed heel hard. Ineens was hij er. Ik bedoel de hoek waar de fietsen en winkelwagens staan. Hij kwam zo hard aangereden en toen kwam het besef bij mij dat ik weg moest springen en ik sprong terug naar de muur.
Ik zag dat de auto op een politieauto en de poort kwam afgereden en daar stond ik. Ik was net voorbij de poort en ik kon naar achteren springen tegen de muur. Ik zag dat hij tussen de politieauto en de poort doorheen wilde rijden.
V: Wat ging er door u heen toen die auto op u af kwam gereden?
A: Dat ik weg moest springen. Als ik dat niet had gedaan had hij mij gepakt
De geschriften, te weten foto’s van de situatie bij de [bedrijf 2] Kaatsheuvel, pagina’s 91 en 111 van voornoemd eindproces-verbaal.
Het geschrift, te weten een situatieschets, opgenomen op pagina 89 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende een overzichtsfoto van de situatie ter plaatse op het parkeerterrein van de [bedrijf 2] te Kaatsheuvel, waarbij de positie van de verbalisanten en [naam 1] is ingetekend
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 30 september 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 21 juni 2020 op het parkeerterrein van de [bedrijf 2] te Kaatsheuvel. Ik was daar met een gestolen auto. Ik ben in het voertuig gestapt. Ik ben weggereden. Ik kwam om de hoek en reed richting de poort. Ik zag 2 politievoertuigen staan. Ik zag een opening tussen de poort en de politievoertuigen. Daar wilde ik doorheen rijden. .
Omdat ik een gestolen voertuig had, wilde ik weg. Ik wilde zo snel mogelijk weg komen. Ik was niet onder invloed van drugs. Ik was in paniek.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 7:
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en door de verdediging is geen vrijspraak bepleit. Daarom kan op grond van de wet worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, inhoudende:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 september 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] op 21 juni 2020, pagina 74 (feit 2);
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 4] op 21 juni 2020, pagina 76 (feit 3);
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] op 15 juni 2020, pagina 121 (feit 4);
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 5] op 15 juni 2020, pagina 124 (feit 5);
- Het proces-verbaal aangifte door [naam 6] op 8 november 2019, pagina 181 (feit 6);
- Het proces-verbaal aangifte door [naam 7] op 26 mei 2020, pagina 247 (feit 7).