ECLI:NL:RBZWB:2020:496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
02-026233-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Sterk
  • A. de Brouwer
  • J. Fontein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van ex-echtgenote en politieagenten met vuurwapen

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 januari 2019 zijn ex-echtgenote en politieagenten heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1962, heeft via zijn dochter zijn ex-vrouw bedreigd met de dood door te dreigen haar neer te schieten met een vuurwapen. Tijdens de zitting op 22 januari 2020 heeft de officier van justitie bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van de slachtoffers en getuigen, en het proces-verbaal van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk dreigend een gasdrukpistool heeft getoond en daarbij bedreigende woorden heeft geuit. De bedreiging van de politieagenten vond plaats toen de verdachte hen met het wapen bedreigde en hen vertelde dat hij hen zou neerschieten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreigingen, maar niet aan de voorbereidingshandelingen voor moord of zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat de messen die hij bij zich had, bedoeld waren om iemand te doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder zijn ex-vrouw en de politieagenten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/026233-19
vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman: mr. De Rooij, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, via zijn dochter (te weten [naam 1] ) (zijn ex-echtgenote) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een (deel van een) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam 1] getoond en/of heeft hij die [naam 1] daarbij/vervolgens opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd “ik ga je moeder neerschieten" en/of "ze gaat er aan", althans woorden/daden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
feit 2hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Moergestel, gemeente Oisterwijk een of meer agenten van politie Eenheid Zeeland West-Brabant (in elk geval [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde agenten te richten/gericht te houden en hem/hen daarbij de woorden toe te voegen dat - hij de eerste zes of zeven agenten met zich mee zou nemen en/of - hij 32 patronen en een 9 mm pistool bij zich had althans daden/woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
feit 3hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, althans in Nederland ter voorbereiding van de/het misdrijven/misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord of doodslag of zware mishandeling, opzettelijk één of meer voorwerpen, te weten
- een hakmes en/of
- een vleesmes
(alle) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich hierbij ten aanzien van feit 1 gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] , de ex-vrouw van verdachte, de getuigenverklaringen van hun dochter [naam 1] en de vriend van laatstgenoemde, [naam 2] , het proces-verbaal bevindingen over het veiligstellen van een gasdrukwapen en de verklaring van verdachte dat hij dit wapen bij zich droeg op 31 januari 2019.
Feit 2 kan volgens de officier van justitie worden bewezen op grond van de aangiftes van de verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de door hen op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte het gasdrukwapen op de verbalisanten heeft gericht en dat hij daarbij heeft geroepen “achteruit of ik schiet jullie dood”. Dat kan worden geschaard onder de ten laste gelegde “woorden van gelijke dreigende aard of strekking”, aldus de officier van justitie.
Met betrekking tot feit 3 moet volgens de officier van justitie vastgesteld worden of met de aangetroffen messen iemand om het leven gebracht had kunnen worden én of verdachte het doel had om met die messen iemand om het leven te brengen. De officier van justitie meent dat beide vragen bevestigend beantwoord kunnen worden. Hij is ervan overtuigd dat verdachte werd geleid door woede en dat hij onder invloed van zijn posttraumatische stress stoornis de messen heeft gepakt met de bedoeling daarmee zijn ex-vrouw [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Verdachte is naar de woning gegaan, omdat hij meende dat zijn ex-vrouw daar aanwezig zou zijn. Verdachte wilde de vrouw met de messen om het leven brengen, om zich vervolgens door de politie ter plaatse te laten doodschieten. De officier van justitie heeft hierbij in het bijzonder gewezen op de verklaring van verdachte dat hij na een relatie van 38 jaar alles kwijt was en dat hij de intentie had om zich te laten doodschieten door de politie middels “suicide by cop”. Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op de Whatsapp berichten die verdachte op 31 januari 2019 heeft gestuurd aan [slachtoffer 1] en op zijn uitlatingen tegen verbalisanten na zijn arrestatie, waaronder “mijn ex-vrouw ga ik nog doodmaken”.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in algemene zin betoogd dat verdachte van meet af aan een alternatief scenario heeft gegeven: door zijn ellendige geestelijke conditie had verdachte de intentie om zelf om het leven gebracht te worden middels “suicide by cop”. Dit scenario is niet in strijd met bewezen te achten feitelijkheden, maar wél met een bewezenverklaring van de feiten 1 en 3. De acties van verdachte op 31 januari 2019 zijn enkel een grote schreeuw om hulp, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging verder aangevoerd dat de dochter van verdachte mogelijk wel een deel van het gasdrukwapen heeft gezien bij verdachte, maar dit kan niet worden aangemerkt als “het opzettelijk dreigend tonen van een vuurwapen”. Voor de tenlastegelegde verbale bedreiging door verdachte ontbreekt wettig bewijs, omdat alleen de dochter van verdachte daarover heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
Met betrekking tot feit 3 klopt het volgens de verdediging dat verdachte een hakmes en vleesmes bij zich droeg, maar daarmee heeft hij niet een ander van het leven willen beroven of zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen. Dit past volgens de verdediging ook niet bij het aangedragen alternatieve scenario, waarvoor wel ankerpunten zijn te vinden in het Psychologisch onderzoek Pro Justitia van 28 maart 2019. Daar komt nog bij dat verdachte [slachtoffer 1] en [naam 1] nooit met één haar heeft gekrenkt en dat tot slot de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen als amateuristisch zijn aan te merken, wat niet past bij de persoon van verdachte als voormalig lid van een arrestatieteam.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 31 januari 2019 is verdachte in de avond naar de woning gegaan gelegen aan de [adres 2] in Moergestel, gemeente Oisterwijk. De bewoners van die woning waren [slachtoffer 1] , de ex-echtgenote van verdachte, en hun dochter [naam 1] . Die bewuste avond was hun dochter alleen thuis. Zij heeft de voordeur opengedaan voor verdachte, waarna zij kort met elkaar in gesprek raakten. Zijn dochter zag toen dat er een handvat van een wapen uit de broek van verdachte stak. Zij hoorde dat verdachte zijn stem verhief en dat hij zei dat hij haar moeder zou gaan neerschieten. Ook hoorde zijn dochter verdachte zeggen “ze gaat er aan”. [naam 1] heeft de voordeur gesloten en heeft vervolgens haar vriend [naam 2] gebeld. [1]
[naam 2] heeft verklaard dat hij op 31 januari 2019 omstreeks 19:00 uur werd gebeld door [naam 1] , welke oproep hij heeft beantwoord. Hij hoorde haar zeggen “papa is dronken en hij staat voor de deur met een pistool”. [2]
Verdachte is diezelfde dag aangehouden. Tijdens het transport van verdachte naar het politiebureau hoorden verbalisanten dat verdachte zei “mijn ex-vrouw ga ik nog dood maken. [3]
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij op 31 januari 2019 naar de woning van [slachtoffer 1] is gegaan. Daar aangekomen deed hun dochter de voordeur open. Verdachte had op dat moment een gasdrukpistool in zijn broekzak zitten. [4]
Kort na het incident werd op de trap richting de hierboven genoemde woning een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen, welk voorwerp is veiliggesteld. [5] Nader onderzoek daaraan wees uit dat het een op een pistool gelijkend voorwerp betrof, zijnde een gasdrukwapen. [6]
[slachtoffer 1] is op 1 februari 2019 gehoord over wat er op 31 januari 2019 is gebeurd. Zij verklaarde dat zij die dag verschillende WhatsApp berichten had gekregen van verdachte. Zij heeft de volgende berichten ontvangen van verdachte: [7]
17:41 uur: “ik haal je er af. Gij verdient het leven nie”.
17:44 uur: “Ge gaat eraan”
19:02 uur: “Ben bij jou thuis”.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de dochter van verdachte op essentiële onderdelen wordt ondersteund door diverse bewijsmiddelen. De rechtbank heeft dan ook geen redenen om te twijfelen aan de waarnemingen van de dochter van verdachte en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit en op dat moment zijn gasdrukwapen deels zichtbaar bij zich droeg in zijn broekzak. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geuite bewoordingen zonder meer als bedreigend kunnen worden aangemerkt voor [slachtoffer 1] . Verdachte heeft haar immers – via hun dochter [naam 1] – bedreigd met de dood. Door het gasdrukwapen mee te nemen in zijn broekzak heeft verdachte willens en wetens het risico genomen dat het voor – in dit geval - zijn dochter zichtbaar zou zijn toen verdachte bij haar en zijn ex-vrouw aan de deur ging. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van “het opzettelijk tonen” van het gasdrukwapen. Daarvoor is niet vereist dat verdachte het wapen in de hand neemt of houdt. Dat het bedreigend is geweest, zeker in combinatie met wat verdachte heeft gezegd, staat voor de rechtbank niet ter discussie.
Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen en wat daarover is overwogen, treffen de door de verdediging gevoerde bewijsverweren geen doel en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 2
Op 31 januari 2019 kwam bij de meldkamer van de politie omstreeks 18:58 uur de melding binnen dat verdachte met een vuurwapen voor een woning zou staan aan de [adres 2] in Moergestel. [8]
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn naar aanleiding van genoemde melding ter plaatse gegaan. Daar aangekomen zagen zij in de portiek van de betreffende woning een man zitten. Verbalisant [slachtoffer 3] richtte zijn zaklamp op de man en toen zagen verbalisanten dat de man een vuurwapen op hen richtte. De man riep hierbij “achteruit of ik schiet jullie dood”. Verbalisanten hebben zich toen teruggetrokken, waarna meerdere eenheden ter plaatse zijn gekomen. De man met het vuurwapen is diezelfde dag aangehouden. Het bleek om verdachte te gaan. [9]
Zoals eerder al genoemd, werd kort na het incident op de trap richting de hierboven genoemde woning een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aangetroffen, welk wapen is veiliggesteld. [10] Nader onderzoek daaraan wees uit dat het een op een pistool gelijkend voorwerp betrof, zijnde een gasdrukwapen. [11]
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben aangifte gedaan tegen verdachte van bedreiging met de dood. [12]
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood door een vuurwapen op hen te richten en daaraan de woorden toe te voegen “achteruit of ik schiet jullie dood”. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van feit 2 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 3
Aan verdachte is onder feit 3 ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor moord, doodslag of zware mishandeling. Verdachte zou daartoe een hakmes en een vleesmes voorhanden hebben gehad. Om te bepalen of die voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf, zijn de volgende criteria van belang:
a. de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen;
b. het gebruik daarvan;
c. het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen welk specifiek doel verdachte voor ogen heeft gehad met de door hem in een boodschappentas meegenomen messen. Het door de officier van justitie aangenomen scenario dat verdachte zijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] wilde vermoorden is een mogelijkheid. Andere scenario’s, die niet zien op het voorbereiden van een moord, doodslag of zware mishandeling van zijn ex-vrouw, zijn naar het oordeel van de rechtbank echter zeker niet uit te sluiten. Te denken valt bijvoorbeeld aan het bedreigen van agenten met de bedoeling door hen te worden neergeschoten. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op 31 januari 2019 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, via zijn dochter (te weten [naam 1] ) zijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een deel van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam 1] getoond en heeft hij die [naam 1] vervolgens opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd “ik ga je moeder neerschieten" en "ze gaat er aan";
feit 2op 31 januari 2019 te Moergestel, gemeente Oisterwijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde agenten te richten en hen daarbij de woorden toe te voegen dat - hij de eerste zes of zeven agenten met zich mee zou nemen en/of - hij 32 patronen en een 9 mm pistool bij zich had, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het elektronisch toezicht. De officier van justitie heeft voorts verzocht om gedurende drie jaar het contactverbod en het locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen en om daarbij te bepalen dat verdachte bij iedere overtreding 1 week vervangende hechtenis moet ondergaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het elektronisch toezicht. In geval de rechtbank dit niet afdoende vindt, heeft de verdediging de rechtbank verzocht om tevens een taakstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 31 januari 2019 schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vrouw [slachtoffer 1] . Die dag is verdachte met een gasdrukpistool naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan, waar op dat moment alleen hun volwassen dochter aanwezig was. Hun dochter zag dat verdachte een pistool bij zich droeg en hoorde hem vervolgens roepen dat hij haar moeder neer zou gaan schieten en dat haar moeder eraan zou gaan.
Het spreekt voor zich dat dit een traumatische ervaring moet zijn geweest voor de dochter van verdachte en dat verdachte zowel haar als zijn ex-vrouw grote angst heeft aangejaagd met zijn gedrag. Dit blijkt ook uit hun schriftelijke slachtofferverklaringen. Zijn ex-vrouw [slachtoffer 1] schrijft in haar verklaring van 7 januari 2020 dat verdachte het leven van haar en hun dochter op zijn kop heeft gezet en dat het onvergeeflijk is wat hij heeft gedaan. Hun dochter schrijft in haar verklaring van 14 januari 2020 dat ze die bewuste dag doodsbang was en dat ze nu in het dagelijks leven nog steeds achterom kijkt. Op haar werk kan ze zich nauwelijks concentreren en de rust in haar leven is verdwenen. Het vertrouwen in haar vader is weg en ze wil op dit moment geen contact met hem. De goede herinneringen aan haar vader worden overheerst door de slechte. De rechtbank acht deze bedreiging bijzonder ernstig. Juist in je eigen huis moet een ieder zich veilig kunnen voelen, maar verdachte heeft daar ernstig inbreuk op gemaakt.
Verdachte heeft diezelfde dag de ter plaatse gekomen verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bedreigd door zijn gasdrukpistool op hen te richten en daarbij te roepen “achteruit of ik schiet jullie dood”. Met het vorenstaande heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verbalisanten en hun angst aangejaagd. In hun gezamenlijke slachtofferverklaring wordt helder verwoord wat 31 januari 2019 voor hen heeft betekend. [slachtoffer 3] heeft die dag gevreesd voor haar leven en het incident met verdachte heeft nog steeds nadelige invloed op haar dagelijks functioneren, zowel in de werk- als in de privésfeer. Ook [slachtoffer 2] ondervindt nog altijd dagelijks last. Hij is voortdurend alert waardoor hij last heeft van moeheid. Zijn gezin is angstig wanneer hij naar zijn werk gaat en [slachtoffer 2] is sterk gaan twijfelen aan de zin van zijn politiewerk. Hij is niet meer – zo schrijft hij – de man die hij was.
De rechtbank vindt ook deze bedreiging van de verbalisanten zeer ernstig van aard. Zij deden slechts hun werk en hadden het beste voor met alle betrokkenen. Verdachte had als voormalig politieman als geen ander moeten weten wat het met iemand doet als je hem of haar verbaal met de dood bedreigt en dit kracht bijzet door een (nep)wapen op die persoon te richten. Het is enkel aan het uitermate professionele optreden van de agenten te danken dat verdachte niet is neergeschoten zoals hij zegt gewild te hebben. Daarmee hebben zij zelf gezorgd dat zij niet ook nog eens met het trauma moeten leven dat zij iemand wellicht dodelijk zouden hebben neergeschoten, die hun achteraf gezien slechts zou hebben misbruikt als zelfdodingsmogelijkheid.
De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder in december 2016 is veroordeeld voor (onder andere) bedreiging, waarbij aan verdachte een proeftijd is opgelegd die is gestart op 29 december 2016 en is verstreken op 15 mei 2019. Dat wil zeggen dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd kort nadat de proeftijd was verlopen, wat de rechtbank zorgen baart.
De rechtbank heeft voorts rekening te houden met de persoon van verdachte en slaat in dit verband acht op rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. In het Psychologisch onderzoek Pro Justitia van 28 maart 2019 is geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stress stoornis, een aanpassingsstoornis en een gemengde persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog schat het risico op recidive in als laag tot matig en adviseert een intensieve begeleiding en behandeling onder regie van de reclassering.
De reclassering schrijft in haar Reclasseringsadvies van 18 juli 2019 dat verdachte zichzelf meer als slachtoffer dan als dader ziet en dat stress en krenking kunnen leiden tot impulsief geweld door verdachte. Het hebben van een baan en een relatie worden genoemd als beschermende factoren. Geadviseerd wordt om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf onder oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, een alcoholverbod, een contactverbod en een locatieverbod met elektronische controle. In het Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van
7 oktober 2019 schrijft de reclassering, dat zij sinds 11 februari 2019 contact heeft met verdachte en dat hij is gestart met een ambulante forensische behandeling bij GGZ Breburg. Op 5 september 2019 heeft een behandelevaluatie plaatsgevonden, waaruit naar voren kwam dat de behandelaars zeer positief gestemd zijn over het verloop van de behandeling tot nu toe. Het is verdachte gelukt om zich gemotiveerd en kwetsbaar op te stellen en daardoor meer bij zijn gevoel te komen, aldus de reclassering.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 22 januari 2020 is mevrouw [naam 3] (reclasseringswerker) als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van de rapportages van de reclassering onderschreven en bevestigd dat verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt. Volgens de getuige-deskundige ziet verdachte zichzelf niet langer als slachtoffer, maar als dader. Op de vraag van de rechtbank of de gedragsverandering voldoende is verinnerlijkt bij verdachte, heeft de getuige-deskundige aangegeven dat de behandeling bij GGZ-Breburg nog niet is afgerond en dat niet duidelijk is hoe lang de behandeling nog duurt voordat zij het gewenste resultaat oplevert. Zij heeft verder aangegeven dat verdachte ook is gestart met EMDR therapie.
De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de conclusies en de adviezen van de psycholoog en reclassering en neemt deze dan ook over.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de voor haar geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Alles afwegende, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te wijken nu verdachte in positieve zin een gedragsverandering doormaakt, die echter nog niet is voltooid. Verdachte heeft ook zelf ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij wil veranderen door zich open en kwetsbaar op te stellen. Hij lijkt daarin oprecht te zijn en heeft de daad bij het woord gevoegd door van woon- en werkomgeving te veranderen om te voorkomen dat hij opnieuw ‘getriggerd’ wordt. De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve gedragsontwikkeling van verdachte doorkruisen wat voor de langere termijn niet in het belang is van zijn ex-echtgenote en hun dochter of (politieagenten in) de maatschappij. En ook niet in het belang van verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een maximale taakstraf voor de duur van 240 uur en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. Deze voorwaardelijke straf maakt oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het elektronisch toezicht kan komen te vervallen. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om het contactverbod en het locatiegebod als vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten, de recidive en het gegeven dat de ingezette gedragsverandering van verdachte nog pril van aard is, zal de rechtbank de proeftijd in dit geval vaststellen op drie jaar. Om diezelfde redenen moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 971,21 voor feit 1. De vordering is door of namens verdachte niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 850,00 voor feit 2.
De vordering is door of namens verdachte niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 850,00 voor feit 2. De vordering is door of namens verdachte niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toe te kennen vorderingen zal de rechtbank tevens telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal telkens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het betreffende feit werd gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhouderstraat 25 te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ Brebrug of een soortgelijke zorgverlener (te bepalen door de reclassering), op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven, waarbij verdachte zich dient te houden aan de huisregels en aanwijzingen van de zorgverlener. Het innemen van medicijnen en een kortdurende klinische opname van maximaal 7 weken kunnen onderdeel van de behandeling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 1] , geboren op [geboortedag naam 1] 1994 en wonende te Moergestel aan de [adres 2] ,
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 1965 en wonende te Moergestel aan de [adres 3] ,
zo lang het openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht (de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod);
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in Moergestel, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht (de politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod);
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek (blaastest) of urineonderzoek;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van
€ 971,21, waarvan € 471,21 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente de berekenen vanaf
31 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] € 971,21 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 19 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 3]van € 850,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente de berekenen vanaf 31 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] € 850,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]van € 850,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente de berekenen vanaf 31 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] € 850,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk, voorzitter, mr. De Brouwer en mr. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
5 februari 2020.
Mr. Sterk, mr. Fontein en mr. Hoezen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019010 van politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 82.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 59.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 40.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 23.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 39; de kennisgeving van inbeslagneming (goednummer 1991126), niet genummerd.
6.Het proces-verbaal categorisering gasdrukpistool, p. 78.
7.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 63 en 64; de printscreens van Whatsapp berichten, p. 68 en 69.
8.Het proces-verbaal van relaas, p. 3.
9.De processen-verbaal van bevindingen, p. 26 en 29; het proces-verbaal van aanhouding, p. 10 en 11.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 39; de kennisgeving van inbeslagneming (goednummer 1991126), niet genummerd.
11.Het proces-verbaal categorisering gasdrukpistool, p. 78.
12.De processen-verbaal van aangifte, p. 32 tot en met 35.