ECLI:NL:RBZWB:2020:4968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
375940 KG ZA 20-451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontruiming huurwoning wegens ernstige overlast door huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de vereniging Laurentius, als verhuurder, een ontruiming van een huurwoning heeft gevorderd. De vordering is gebaseerd op ernstige en frequente overlast die door de huurders werd veroorzaakt. De eisers, Laurentius c.s., hebben herhaaldelijk klachten ontvangen van omwonenden over geluidsoverlast, vervuiling en andere vormen van overlast die door de huurders werden veroorzaakt. Ondanks meerdere waarschuwingen en gesprekken met de huurders, is er geen verbetering opgetreden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huurders in gebreke zijn gebleven in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst, die specifieke voorwaarden bevatte met betrekking tot het veroorzaken van overlast. De rechter oordeelde dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de overlast en het spoedeisend belang van de omwonenden en de verhuurder. De rechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op één maand na betekening van het vonnis, in plaats van de door Laurentius gevorderde 24 uur, om de huurders de tijd te geven een alternatieve woning te vinden. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Civiele handelszaken
Breda
zaak/rolnr.: 375940 KG ZA 20-451
vonnis in kort geding d.d. 9 oktober 2020
inzake

1.de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Laurentius,

zetelende te Breda en kantoorhoudende te Breda, Loevesteinstraat 20,
eiseres sub 1,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 2,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 3,
4.
[eiseres sub 4],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 4,
5.
[eiseres sub 5],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 5,
6.
[eiseres sub 6],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 6,
7.
[eiseres sub 7],
wonende te [adres ] ,
eiser sub 7,
8.
[eiseres sub 8],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 8,
9.
[eiseres sub 9],
wonende te [adres ] ,
eiseres sub 9,
10.
[eiser sub 10]
wonende te [adres ] ,
eiser sub 10,
11.
[eiser sub 11],
wonende te [adres ] ,
eiser sub 11,

12.[eiseres sub 12] ,

wonende te [adres ] ,
eiseres sub 12,
advocaat: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt, te Breda,
tegen
[bewindvoerder], handelend onder de naam
[naam bewindvoering], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam]en
[naam],
gevestigd te [straatnaam] ,
procederende in persoon,
als formele procespartij in de plaats van:

1.[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te [adres ] ,
gedaagden.
Eiseres sub 1 zal hierna “Laurentius” worden genoemd en eisers sub 2 tot en met 12 zullen hierna “omwonenden en eigenaren” worden genoemd. Gezamenlijk zullen eisers 1 tot en
met 12 “Laurentius c.s.” worden genoemd. [bewindvoerder] , handelend onder de naam [naam bewindvoering] zal hierna “ [bewindvoerder] .” worden genoemd. Waar relevant zullen de [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] afzonderlijk worden genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 31 augustus 2020 met producties;
de op 21 september 2020 ontvangen aanvullende producties, zijdens Laurentius c.s.;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de gehouden mondelinge behandeling van 23 september 2020;
het faxbericht van 30 september 2020 van de gemachtigde van Laurentius c.s.;
de brief van 1 oktober 2020 van [bewindvoerder] .;
het e-mailbericht van 5 oktober 2020 van [bewindvoerder] .
1.2
Tijdens de gehouden mondelinge behandeling was namens Laurentius aanwezig de heer [naam] . Mevrouw [naam] , mevrouw [naam] en mevrouw [naam] waren in persoon aanwezig, allen bijgestaan door mr. Oonk-Pallandt voornoemd. De [naam gedaagde 1] was in persoon aanwezig.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
Laurentius c.s. vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis expliciet uitvoerbaar bij voorraad [bewindvoerder] . te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans uiterlijk op 1 oktober 2020, althans binnen een bij dit vonnis bepaalde termijn, de huurwoning aan de [adres ] te ontruimen en te verlaten met al wie en al wat zich daarin van de zijde van de [gedaagden] bevindt en onder afgifte van alle sleutels aan Laurentius op te leveren en ter vrije beschikking te stellen en te laten en het gehuurde na verlating en ontruiming niet wederom te betreden en/of geheel en/of gedeeltelijk in gebruik te nemen, met veroordeling van [bewindvoerder] . in de proceskosten.
2.2
De [naam gedaagde 1] heeft tijdens de gehouden mondelinge behandeling mondeling verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1
Met inachtneming van het faxbericht van 30 september 2020 en de brief van 1 oktober 2020 is de kantonrechter na de gehouden zitting bekend geworden met het feit dat de goederen toebehorende aan de [gedaagden] bij beschikking van 19 augustus 2020 onder bewind zijn gesteld vanaf 20 augustus 2020, waarbij [bewindvoerder] , handelend onder de naam [naam bewindvoering] te Zevenbergen tot bewindvoerder is benoemd. Als gevolg hiervan zijn de [gedaagden] processueel onbekwaam in dit geding, dat een onder bewind gesteld goed betreft. Immers vallen daaronder ook de rechten uit een huurovereenkomst. Nu [bewindvoerder] . bij brief van 1 oktober 2020 als bewindvoerder van zowel de [gedaagden] kenbaar heeft gemaakt dat zij (inmiddels) op de hoogte is gesteld van onderhavig kort geding en dat zij niets heeft toe te voegen aan het verweer dat de [naam gedaagde 1] reeds op zitting heeft gevoerd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te oordelen dat [bewindvoerder] . in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de [gedaagden] , in rechte is verschenen in de procedure. Dit heeft tot gevolg dat zij, zonder dat daarvoor bijzondere formaliteiten zijn vereist, als formele procespartij heeft te gelden. Het vonnis wordt daarom gewezen op naam van [bewindvoerder] . en niet op naam van de [gedaagden] , die in deze immers niet langer de formele procespartij zijn. De voorzieningenrechter begrijpt uit de brief van 1 oktober 2020 dat [bewindvoerder] . zich schaart achter het verweer dat ter zitting door de [naam gedaagde 1] in persoon is gevoerd.
3.2
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
de [gedaagden] huren sinds 1 juli 2019 van Laurentius de woning, staande en gelegen aan [adres ] (hierna te noemen: “de woning”);
in artikel 8 van de huurovereenkomst zijn bijzondere voorwaarden vastgelegd, onder meer te weten:
“a. Correcte bewoning
(…)
b. Huurders mogen maximaal één huisdier naar keuze in de woning houden,
zolang dit huisdier aan omwonenden geen overlast veroorzaakt.
(…)
d. Geen overlast
a. Huurders zijn zich gezien hun overlastverleden van doordrongen dat zij in, rondom en vanuit het gehuurde geen (geluids)overlast van welke aard dan ook mogen veroorzaken, zoals - maar niet daartoe beperkt - muziek en bovenmatige leefgeluiden. Huurders realiseren zich dat gezien de specifieke situatie iedere vorm van overlast direct een niet meer ongedaan te maken toerekenbare tekortkoming zal opleveren.
b. Huurders verklaren rekening te houden met hun omwonenden en de omwonenden te allen tijde correct te bejegenen.
c. Laurentius en Huurders spreken af dat indien er meldingen ter zake overlast
zijn, Huurders van Laurentius een brief ontvangen en een uitnodiging voor een persoonlijk gesprek. Huurders verplichten zich aan die uitnodiging gehoor te geven. Laurentius zal na maximaal drie meldingen (en drie daarop volgende brieven en gesprekken/gespreksuitnodigingen als vorenbedoeld) een procedure starten tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning. Laurentius behoudt zich het recht voor deze stappen reeds te ondernemen na één als ernstig aan te merken incident.
e. Huurders staan er voor in dat hun kinderen en bezoekers zich eveneens zullen houden aan de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor in artikel 8.1 tot en met 8.4 geformuleerd.
(…)”;
op de huurovereenkomst zijn de Huurvoorwaarden Laurentius van 1 januari 2017 van toepassing (hierna te noemen: “de huurvoorwaarden”);
in artikel 8.2 van de huurvoorwaarden is bepaald:
“Huurder gebruikt en onderhoudt het gehuurde zoals het een goed huurder betaamt.”In artikel 8.10 is voorts bepaald:
“Huurder is verplicht er zorg voor te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren en/of derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde en/of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.”;
vanaf november 2019 zijn er bij Laurentius van meerdere verschillende omwonenden van de [gedaagden] klachten ontvangen die zien op diverse vormen van overlast door de [gedaagden] , te weten op
5 november 2019, 28 november 2019, 31 december 2019, 23 januari 2020 en
26 januari 2020;
naar aanleiding van deze overlastklachten heeft er op 20 februari 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen Laurentius, de [gedaagden] en hun ambulant begeleider, waarvan op 4 maart 2020 een brief aan de [gedaagden] is verzonden, met daarin een samenvatting van het gehouden gesprek. Hierin staat onder meer:
“(…) Op donderdag 20 februari 2020 spraken wij met u over overlastklachten die wij ontvangen uit het flatgebouw naast uw woning. Bij dit gesprek was op uw initiatief een ambulant begeleider van Amarant aanwezig.
Klachten
De klachten die wij ontvangen zijn als volgt:
- Geluidsoverlast door blaffende honden.
- Geluidsoverlast door ruzie en schelden.
- Verwaarlozing van uw hond.
- Afval en rommel in uw achtertuin.
(…)”;
door Laurentius zijn na het gehouden gesprek op 20 februari 2020 opnieuw overlastklachten ontvangen van meerdere verschillende omwonenden, te weten op 25 april 2020 (tweemaal), 29 april 2020 (tweemaal), 4 mei 2020, 25 mei 2020 (tweemaal) en 16 juni 2020 (achtmaal);
op 18 juni 2020 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen Laurentius en de [gedaagden] . Van dat gesprek is op 26 juni 2020 een brief met een verslaglegging aan de [gedaagden] verzonden. In die brief staat onder meer:
“Daarom geven wij u hierbij aan dat er toch nog steeds overlastmeldingen bij ons zijn binnengekomen. Het is de bedoeling dat u de klachten serieus neemt en stopt met het veroorzaken van overlast.
U gaf aan geen hulp nodig te helpen en dat u er voor zal zorgen dat u uw partner volledig op de hoogte is van bovenstaande, gemaakte afspraken.
Ondanks dat er afspraken zijn gemaakt hebben wij weer overlastmeldingen ontvangen.
(…)
In de huurovereenkomst staat dat u of uw bezoek geen overlast mag veroorzaken. Tot op heden bent u in gebreke gebleven de overlast te doen stoppen. Bij het niet meewerken aan verbetering van de huidige situatie overwegen wij juridische stappen te ondernemen. Hierbij delen wij u mede dat wij de overlast niet langer willen en kunnen tolereren. (…)”;
i. gedurende de maand augustus 2020 zijn door Laurentius diverse overlastklachten ontvangen van diverse verschillende omwonenden van de [gedaagden] , te weten op 2 augustus 2020, 3 augustus 2020, 4 augustus 2020,
9 augustus 2020, 10 augustus 2020, 11 augustus 2020, 16 augustus 2020 (driemaal), 17 augustus 2020 (zesmaal), 19 augustus 2020 (viermaal), 20 augustus 2020,
21 augustus 2020, 23 augustus 2020, 24 augustus 2020 (driemaal), 28 augustus 2020 en 31 augustus 2020. Deze klachten betreffen geluidsoverlast door blaffende honden en kwetterende vogels in de tuin van de [gedaagden] , geluidsoverlast door ruzie en het gebruik van scheldwoorden en het afval in en rondom de tuin van de [gedaagden] ;
per brief van 17 augustus 2020 is door de gemachtigde van Laurentius c.s. aan de [gedaagden] gecommuniceerd:
“(…) Daarnaast ontvangt cliënte vanaf oktober vorig jaar bij voortduring klachten over ernstige overlast over u van meerdere omwonenden. Daarbij gaat het onder meer om vervuiling (grote hoeveelheden afval in uw tuin en het over de schutting gooien van spullen), geruzie, geschreeuw, muziek, herrie afkomstig van uw (verwaarloosde) dieren etcetera. Op 20 februari 2020 en 18 juni 2020 hebben er met u gesprekken plaatsgevonden over deze door u veroorzaakte ernstige overlast. Bij brieven d.d. 4 maart 2020 en 26 juni 2020 bent u reeds hierover aangeschreven. U heeft tot 1 augustus 2020 de tijd gekregen om aan de overlast een einde te maken. Dat is niet gebeurd.
U krijgt tot 1 oktober 2020 de tijd om een andere woning te zoeken. Parallel daaraan zal in kort geding uiterlijk per die datum ontbinding van uw huurovereenkomst en ontruiming van uw woning worden gevorderd. (…)”;
bij beschikkingen van 19 augustus 2020 zijn de goederen van de [gedaagden] vanaf 20 augustus 2020 onder bewind gesteld.
3.2
Laurentius legt aan haar vordering ten grondslag dat de [gedaagden] ernstig tekort zijn geschoten in de nakoming van de voor hen uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en bijzondere voorwaarden. Zij veroorzaken samen met de andere gezinsleden een aanhoudende en ernstige overlast aan omwonenden. Ondanks diverse waarschuwingen en gesprekken blijven de [gedaagden] overlast veroorzaken. Deze tekortkomingen rechtvaardigen ontbinding van de huurovereenkomst en de gevolgen daarvan in een bodemprocedure. Vooruitlopend daarop heeft Laurentius een gerechtvaardigd belang bij ontruiming van de woning. Het spoedeisend belang van de vordering is er voor Laurentius in gelegen dat zij een verplichting heeft om het woongenot van omwonenden te herstellen en dat zij moet zorgdragen voor een acceptabele leefomgeving van omwonenden. De omwonenden en eigenaren leggen aan hun vordering ten grondslag dat de [gedaagden] onrechtmatig jegens hen handelen door een ernstige overlast te veroorzaken, waardoor zij in hun woongenot en hun belangen worden geschaad. Aangezien de omwonenden en eigenaren veel stress en een aantasting van hun woongenot ervaren, is ook voor hen een spoedeisend belang gegeven. Daarbij geldt dat de eigenaren (en verhuurders) van omliggende appartementen eveneens een verplichting hebben om hun huurders een rustig woongenot te verschaffen.
3.3
[bewindvoerder] . betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. De huurovereenkomst is destijds tegen de zin van de [naam gedaagde 1] ondertekend, nu de woning waar hij thans met zijn gezin woonachtig is, te klein is voor de grootte van het gezin. Voor wat betreft de genomen (en bij dagvaarding overgelegde) foto’s voert [bewindvoerder] . aan dat deze onrechtmatig zijn genomen, nu voor het nemen ervan geen toestemming is verleend. Voorts voert [bewindvoerder] . aan dat de door de wederpartij gestelde overlast niet zodanig ernstig is dan hoe het nu door de wederpartij wordt voorgespiegeld. De gehele omgeving en de andere buren veroorzaken ook overlast, zodat derhalve niet het gezin als de (algehele) veroorzaker kan worden aangemerkt. Er wordt door de [naam gedaagde 1] ook overlast ervaren van de trein die voorbij rijdt, de auto’s die voorbij rijden met luide muziek en het afval dat door de hele buurt verspreid ligt. Het betreft aldus geen overlast die slechts van het gezin van de [gedaagden] afkomstig is, hoewel dat door alle omwonenden wel zo wordt ervaren. [bewindvoerder] . doet tevens een beroep op artikel 8 van de Europese regelgeving, en voert in dat kader aan dat huisdieren onder een gezin vallen, zodat er niet te discussiëren valt over de hoeveelheid huisdieren binnen een gezin. Erkend is door de [naam gedaagde 1] dat er thans twee honden en diverse vogels aanwezig zijn in de woning (c.q. tuin). Tot slot voert [bewindvoerder] . aan dat de [gedaagden] willen verhuizen, maar dat er (nog) geen beschikbare passende woningen zijn voor een groot gezin, zodat er thans geen alternatieven bestaan. De verhoudingen zijn inmiddels zodanig verstoord dat blijven wonen in de huidige woning geen mogelijkheid meer is.
3.4
Het spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig, zodat Laurentius c.s. in haar vordering kan worden ontvangen. Laurentius dient als verhuurder het rustig woongenot van haar huurders te waarborgen en de omwonenden en eigenaren hebben een spoedeisend belang bij het herstellen van hun woongenot. Daarmee is het spoedeisend belang een gegeven.
3.5
Vervolgens dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat de vordering van
Laurentius c.s. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing vooruit te lopen door het treffen van de voorziening zoals gevorderd. Ontruiming van woonruimte is een vergaande, ingrijpende maatregel in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van een huurder, die in de praktijk vaak een definitief karakter heeft. Om die reden zal een vordering tot ontruiming in een voorlopige voorziening slechts gerechtvaardigd zijn als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden.
3.6
Ingevolge artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
3.7
Vast staat dat de [gedaagden] een huurovereenkomst hebben getekend waarin in artikel 8 meerdere bijzondere voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van het veroorzaken van overlast. Daarmee moet het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor hen volstrekt duidelijk zijn geweest dat het opnieuw veroorzaken van overlast tot gedwongen ontruiming van de woning zou kunnen leiden. Het verweer dat de [naam gedaagde 1] nooit in die woning heeft willen wonen en zodoende tegen zijn zin die huurovereenkomst heeft getekend, maakt het voorgaande niet anders en ontslaat hem niet van de verplichtingen waarvoor hij wel degelijk een handtekening heeft geplaatst. Eveneens staat vast dat de [gedaagden] meerdere gesprekken en waarschuwingen hebben gehad over de overlastklachten die Laurentius ontving van omwonenden van de [gedaagden] .
3.8
Voorts is niet in geschil dat de door Laurentius c.s. overgelegde overlastklachten afkomstig zijn uit het naastgelegen appartementencomplex en de achterliggende straat. Tevens is ter zitting onweersproken gebleken dat er ook een anonieme klacht is ontvangen van buren uit de naast de woning van de [gedaagden] gelegen (en aansluitende) rijtjeswoningen. De klachten betreffen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aldus een groot bereik in de omgeving, welke klachten reeds zijn begonnen in november 2019, aldus enkele maanden nadat de [gedaagden] in de woning zijn getrokken. Uit deze klachten blijkt dat het gaat om vele gedetailleerde, frequente en over een langere periode steeds terugkerende klachten over geluidsoverlast door de aanwezige dieren in de woning van [gedaagden] ., geluidsoverlast door de ruzies, geschreeuw en het gebruik van scheldwoorden door de [gedaagden] , alsmede overlast door het afval en de rommel in de tuin. Hoewel als gevolg daarvan tot tweemaal toe gesprekken met de [gedaagden] hebben plaatsgevonden, blijkt uit het tijdsverloop van de klachten dat daarna de overlast onverminderd is doorgegaan. Vrijwel wekelijks en vanaf augustus 2020 zelfs vrijwel dagelijks zijn er meldingen ontvangen over het geschreeuw en gescheld door de [gedaagden] (en hun gezin), het geblaf van de honden, het hard schel gefluit van de vogels en het dumpen van afval in de achtertuin en op de daarnaast gelegen parkeerplaats. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de omvang en ernst van de diverse door omwonenden geuite klachten te twijfelen, temeer nu de inhoud ervan door [bewindvoerder] . als zodanig ook niet is betwist. Daarnaast staat als erkend vast dat de [gedaagden] meer huisdieren in de woning hebben dan op grond van de huurovereenkomst is toegestaan. Hoewel [bewindvoerder] . voor wat betreft het aantal huisdieren een beroep doet op artikel 8 EVRM (zo begrijpt de voorzieningenrechter), doet dit artikel niets af aan de specifieke tussen Laurentius en de [gedaagden] overeengekomen afspraken. Die afspraken zijn immers noodzakelijk ter bescherming van het leef- en woongenot van de omwonenden en daarbij geldt tevens dat de [gedaagden] geen algeheel verbod tot het hebben van huisdieren hebben gehad, zodat er geen inbreuk is gemaakt op hun rechten.
3.9
Op grond van de veelvuldig overgelegde klachten, in samenhang bezien met de ter zitting beluisterde geluidsfragmenten en het overtreden van het toegestane aantal dieren in de woning, is voorshands voldoende komen vast te staan dat de [gedaagden] de grenzen van wat buren aan geluid, lawaai en afval moeten accepteren, stelselmatig te buiten zijn gegaan, hetgeen als een objectief geconstateerde overlast moet worden aangemerkt en derhalve als een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dit geldt temeer nu in die huurovereenkomst reeds een duidelijke waarschuwing aan de [gedaagden] was gegeven. De vraag is vervolgens of er een zodanige ernstige tekortkoming is dat deze in de gegeven omstandigheden dient te leiden tot ontruiming van de woning. Het woonrecht is immers een essentieel recht en aantasting van dat recht dient evenredig te zijn aan het beoogde doel daarvan. De gevorderde ontruiming dient dus proportioneel te zijn.
3.1
Tegenover de inhoud van het grote aantal frequente en van diverse omwonenden afkomstige klachten is door [bewindvoerder] . – niet onderbouwd – aangevoerd dat andere personen eveneens geluidsoverlast en overlast door dumpen van afval veroorzaken. Zo is aangevoerd dat de [naam gedaagde 1] ook overlast ervaart van het verkeer, van omwonenden die in het huis klussen, in de tuin geluid maken of brood gooien op de daken voor vogels. [bewindvoerder] . bestrijdt daarmee – zo begrijpt de voorzieningenrechter – dat het gezin van de [gedaagden] de (enige) veroorzaker van al die overlast is, zodat daarin geen rechtvaardiging van een ontruiming kan worden gevonden. Dit betoog faalt, nu de overgelegde klachten eerst zijn begonnen sinds de komst van de [gedaagden] . Dat is op zichzelf ook niet weersproken door [bewindvoerder] . Eveneens is het standpunt dat ook anderen overlast (zouden) veroorzaken geen rechtvaardiging voor de [gedaagden] om zich zodanig te gedragen dat omwonenden er overlast van ervaren, temeer nu zij bij het aangaan van deze huurovereenkomst erop gewezen zijn dat dit hun laatste kans was. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter ook dat de [naam gedaagde 1] heeft erkend dat hij overdag vaak niet thuis is vanwege zijn baan, zodat dit met zich brengt dat hij niet alles mee krijgt van wat er gedurende de dag gebeurt.
3.11
Het verweer van [bewindvoerder] . dat de overgelegde foto’s onrechtmatig zijn genomen, nu hij daarvoor geen toestemming heeft gegeven, wordt door de voorzieningenrechter verworpen, nu dit verweer aan de hiervoor vastgestelde tekortkomingen niets afdoet en derhalve geen omstandigheden betreffen om de ontruiming af te wijzen.
3.12
Concluderend heeft te gelden dat het door [bewindvoerder] . gevoerde verweer onvoldoende is gebleken om te oordelen dat de ontruiming niet gerechtvaardigd is. Ook niet als de (ernstige) consequenties van een ontruiming voor de [gedaagden] en hun inwonende kinderen in ogenschouw worden genomen. De overlast is zodanig ernstig dat niet gesproken kan worden van een geringe tekortkoming. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vordering van Laurentius c.s. in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat de gevorderde ontruiming van de woning in dit kort geding toewijsbaar is.
3.13
Voor wat betreft de vorderingen van de omwonenden en eigenaren heeft te gelden dat uit het voorgaande reeds is gebleken dat er een zodanige ernstige overlast is veroorzaakt door de [gedaagden] dat daarin het onrechtmatig handelen jegens die omwonenden en eigenaren is gelegen. Deze grondslag tot toewijzing van de ontruimingsvordering slaagt derhalve.
3.14
Voor wat betreft de ontruimingstermijn overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Laurentius c.s. vordert een ontruimingstermijn van 24 uur na betekening van dit vonnis, althans uiterlijk op 1 oktober 2020, althans een door de voorzieningenrechter bepaalde termijn. Ter zitting is door zowel Laurentius c.s. als de [naam gedaagde 1] erkend dat er thans geen concrete alternatieve woningen voorhanden zijn. Daarmee staat vast dat deze gevonden dient te worden en dat behoeft enige tijd. Om die reden acht de voorzieningenrechter een termijn van 24 uur na betekening van dit vonnis niet redelijk. De gevorderde ontruimingstermijn van
1 oktober 2020 is gezien het tijdsverloop evenmin aan de orde. De voorzieningenrechter acht de belangen van partijen in overweging nemende, enerzijds het woonbelang van de [gedaagden] , anderzijds het woongenot van de omwonenden, een ontruimingstermijn van één maand na betekening van het vonnis noodzakelijk en redelijk.
3.15
Al hetgeen verder door partijen is aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten, leidt niet tot een andersluidende beslissing.
3.16
[gedaagden] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Laurentius c.s. worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 105,03
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 633,00
Totaal € 1.394,03

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
veroordeelt [bewindvoerder] . om binnen één maand na betekening van dit vonnis de woning aan [adres ] te ontruimen en te verlaten met al wie en al wat zich daarin van de zijde van de [gedaagden] bevindt en onder afgifte van alle sleutels aan Laurentius op te leveren en ter vrije beschikking te stellen en te laten en het gehuurde na verlating en ontruiming niet wederom te betreden en/of geheel en/of gedeeltelijk in gebruik te nemen;
veroordeelt [bewindvoerder] . in de proceskosten, aan de zijde van de Laurentius c.s. tot op heden begroot op € 1.394,03;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.