ECLI:NL:RBZWB:2020:4976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 19 _ 4392
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

Op 14 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand. De zaak betreft een verzoek van de eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de bouw van patiowoningen en een erfafscheidingsmuur. Eiser had eerder bij het college verzocht om openbaarmaking van alle stukken uit het bouwdossier en de planologische toestemming, maar het college had dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 2 september 2020 de zaak behandeld. Eiser stelde dat het college zich niet aan gemaakte afspraken hield en dat er documenten waren die openbaar gemaakt dienden te worden. Het college betoogde echter dat er geen vergunning was verleend en dat de gevraagde documenten niet meer onder hen berustten. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden het verzoek deels had afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de documenten aanwezig waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4392 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 januari 2019 (primair besluit) heeft het college beslist op het door eiser ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
In het besluit van 11 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 september 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn partner [naam partner eiser] aanwezig. Namens het college waren aanwezig mr. drs. K. van Polanen en [naam vertegenwoordiger college]

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft het college bij brieven van 9 mei 2018 en 18 mei 2018 verzocht op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar te maken:
- alle stukken uit het bouwdossier “ [naam bouwdossier] ”, alsmede de planologische toestemming ten behoeve van het bouwen van deze woningen en
- het dossier met betrekking tot het bouwen van een erfafscheidingsmuur, bij het college bekend onder nummer 20035076.
Bij besluit van 28 mei 2018 heeft het college het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Na een daartoe stekkend verzoek van eiser heeft het college ingestemd met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft het bezwaarschrift behandeld als beroepschrift. Bij uitspraak van 3 januari 2019 (AWB 18/5550 WOB) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 mei 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 29 januari 2019 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser toegewezen voor zover het verzoek betrekking heeft op de door eiser bedoelde dossiers en documenten die daarvan onderdeel uitmaken. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de omgevingsvergunning die volgens eiser zou zijn verleend voor het realiseren van de erfafscheiding op het perceel [adres] is het verzoek afgewezen. Een dergelijke vergunning is niet verleend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser tijdig beroep ingesteld.
Standpunt van eiser
2. Eiser wijst erop dat tijdens de bouw van de patiowoningen is afgesproken dat de woningen op een afstand van minimaal 4 meter vanaf de bestaande bebouwing zouden worden gebouwd. Ondanks deze gemaakte afspraak is gebouwd op een afstand van 40 cm van eisers perceel. Dit is de reden dat eiser de achterliggende stukken bij projectontwikkelaar [naam projectontwikkelaar] heeft opgevraagd. De projectontwikkelaar verwees eiser door naar de gemeente, die opdrachtgever zou zijn. Door middel van een Wob-verzoek heeft eiser geprobeerd de achterliggende stukken te verkrijgen. De gemeente verwijst eiser echter weer terug naar de projectontwikkelaar. De gemeente is volgens eiser niet voornemens de gevraagde gegevens te verstrekken. Er zijn voor de gemeente wellicht moverende redenen om het verzoek af te wijzen om niet geconfronteerd te worden met eerdere toezeggingen.
Ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, dient zij ambtshalve te beoordelen of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen.
3.2
Op grond van het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de gronden van bezwaar of beroep.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:6, onder a, van de Awb kan een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
3.3
Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser niet heeft aangegeven waarom het bestreden besluit te kort schiet. Het beroepschrift bevat volgens het college geen beroepsgronden en hiermee voldoet eiser niet aan artikel 6:5 van de Awb. Het beroep is volgens het college niet-ontvankelijk.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen eiser in zijn beroepschrift heeft aangevoerd, is op te maken waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. Hij heeft aangegeven dat het college zich niet aan gemaakte afspraken houdt en duidelijk is dat eiser openbaarmaking van stukken wenst, waarbij het college zich op het standpunt stelt dat deze stukken er niet zijn.
Anders dan het college meent, zijn er wel beroepsgronden ingediend. Het beroep kan, anders dan het college betoogt, niet niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het ontbreken van gronden. De rechtbank gaat dan ook over tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4.1
Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden eisers verzoek op grond van de Wob deels heeft afgewezen.
4.2
Het college heeft het Wob-verzoek afgewezen, voor zover dit betrekking heeft op een omgevingsvergunning die naar gesteld zou zijn verleend voor het realiseren van de erfafscheiding op het perceel [adres] . Een dergelijke vergunning is volgens het college niet verleend, terwijl eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit document aanwezig is. De enkele overlegging van de publicatie van de aanvraag is onvoldoende.
4.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1376, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van het college ter zitting heeft toegelicht dat na onderzoek is gebleken dat er geen stukken bij de gemeente zijn terug te vinden ten aanzien van de vermeende vergunningverlening. Dit wijst er volgens het college op dat er geen vergunning is verleend. Als een vergunning zou zijn verleend, zouden daaromtrent stukken, waaronder de verleende vergunning, aanwezig moeten zijn.
Eiser heeft gesuggereerd dat dat tijdens de afbraak van het oude gemeentehuis en de verhuizing naar een andere locatie, een aanzienlijk aantal documenten verloren is gegaan. De stelling van het college dat er geen stukken ten aanzien van de vergunningverlening aanwezig zijn, komt de rechtbank gelet hierop niet ongeloofwaardig voor. Immers, ook als het gevraagde document door de verhuizing verloren zou zijn gegaan, berust dat document niet meer onder het college.
Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat het college wel over de bedoelde stukken beschikte. Hierin is hij niet geslaagd. Het feit dat er wel een publicatie van de aanvraag is geweest, betekent niet dat er een vergunning is verleend en dat de stukken hieromtrent nog bij het college aanwezig zouden zijn.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.