In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 18 februari 2020, waarin haar Ziektewet-uitkering (ZW) per 29 november 2019 werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het griffierecht niet had betaald, maar dat zij niet in verzuim was, waardoor het beroep ontvankelijk was. De zitting vond plaats op 23 juli 2020, waar eiseres werd bijgestaan door haar partner en het UWV vertegenwoordigd was door mr. M. van Grinsven.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de arbeidsongeschiktheid van eiseres onderzocht. Eiseres was sinds 17 augustus 2018 ziek en ontving een WW-uitkering voordat zij een ZW-uitkering kreeg. Het UWV beëindigde de ZW-uitkering na een eerstejaarsbeoordeling, wat leidde tot het indienen van bezwaar door eiseres. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst en vastgesteld dat de artsen op de hoogte waren van de klachten van eiseres, waaronder psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van eiseres correct waren vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat zij geen recht had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 6 augustus 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.