ECLI:NL:RBZWB:2020:4992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4875
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 18 februari 2020, waarin haar Ziektewet-uitkering (ZW) per 29 november 2019 werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het griffierecht niet had betaald, maar dat zij niet in verzuim was, waardoor het beroep ontvankelijk was. De zitting vond plaats op 23 juli 2020, waar eiseres werd bijgestaan door haar partner en het UWV vertegenwoordigd was door mr. M. van Grinsven.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de arbeidsongeschiktheid van eiseres onderzocht. Eiseres was sinds 17 augustus 2018 ziek en ontving een WW-uitkering voordat zij een ZW-uitkering kreeg. Het UWV beëindigde de ZW-uitkering na een eerstejaarsbeoordeling, wat leidde tot het indienen van bezwaar door eiseres. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst en vastgesteld dat de artsen op de hoogte waren van de klachten van eiseres, waaronder psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van eiseres correct waren vastgesteld.

De rechtbank concludeerde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat zij geen recht had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 6 augustus 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4875 ZW

uitspraak van 6 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank stelt vast dat eiseres het griffierecht niet heeft betaald. Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht. Gelet op de overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet in verzuim is, zodat het beroep ontvankelijk is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Grinsven.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft zich met ingang van 17 augustus 2018 ziekgemeld vanuit de situatie dat zij een Werkloosheidsuitkering (WW) ontving. Voorafgaand aan haar WW-uitkering was zij werkzaam als productiemedewerker.
Het UWV heeft met ingang van 18 september 2018 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 28 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 29 november 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 29 november 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Hoorzitting
Eiseres heeft opgemerkt dat ze wel naar een hoorzitting heeft willen komen, maar dat het UWV had gezegd dat dat niet nodig was.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat met de partner van eiseres is gesproken over de mogelijkheid van een hoorzitting. Daarbij is namens eiseres doorgegeven dat zij wel een uitleg wil geven als dat nodig is, maar als de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) voldoende informatie heeft, eiseres de beslissing op bezwaar afwacht. Uit deze gespreksweergave blijkt niet dat het UWV ten onrechte heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Overigens betekent de opmerking in het bestreden besluit dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van een hoorzitting, ook niet dat er een verwijt wordt gemaakt dat zij niet op een hoorzitting is gekomen. Deze opmerking is uitsluitend een feitelijke constatering dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Voor zover er al sprake is van een beroepsgrond dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, kan deze grond niet slagen.
6.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
6.1
De arts heeft eiseres gezien op 3 september 2019. De arts heeft gerapporteerd dat eiseres bekend is met een mentale aandoening. Hierdoor is zij aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige deadlines/productiepieken, storingen en onderbrekingen, zonder te veel conflicten en zonder intensief patiënt en/of klantcontact. Verder is eiseres aangewezen op regelmatige werktijden zonder nachtdiensten. Uit het dagverhaal blijkt geen verhoogde recuperatie overdag, zodat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. De meerdere interne aandoeningen waar eiseres mee bekend is, zijn met de behandeling stabiel te achten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 september 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de beperkingen zoals deze zijn aangenomen door de arts. Daaraan heeft de verzekeringsarts b&b toegevoegd waarom geen urenbeperking wordt aangenomen. Met betrekking tot het medicatiegebruik heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat de medicatie valt onder categorie I ten aanzien van rijvaardigheid zodat geen reden bestaat voor een aanvullende beperking.
6.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat haar beperkingen onjuist zijn weergegeven door het UWV. Na het onderzoek door de arts is haar medicatie verdubbeld en is ze naar een specialistische psycholoog doorgestuurd. Sinds januari 2020 heeft ze traumatherapie. De medicijnen maken haar suf en vergeetachtig. Ze heeft slaapproblemen waardoor ze vermoeid is. Haar huisarts en EMDR-therapeute vinden beiden dat eiseres eerst aan zichzelf moet werken voor ze weer aan het werk kan. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres informatie van haar therapeut overgelegd.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar psychische klachten. Het feit dat zij in november 2019 is doorverwezen naar een specialistisch psycholoog bevestigt het bestaan van haar klachten, maar betekent nog niet dat haar ziekte verergerd is en dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Verder blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b dat hij op de hoogte was van de verdubbeling van de medicatie. Van deze medicatie is bekend dat dit de eerste dagen bij gebruik bijwerkingen geeft, maar dat daarna gewenning optreedt. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij door de medicatie suf en vergeetachtig is, maar deze stelling wordt niet onderbouwd door medische gegevens. De rechtbank kan het UWV dan ook wel volgen in zijn stelling dat de medicatie geen aanleiding geeft om eiseres meer te beperken.
De stelling van eiseres dat zij (nu nog) niet kan werken komt er feitelijk op neer dat zij vindt dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Er is pas sprake van geen benutbare mogelijkheden als de belanghebbende is opgenomen in een ziekenhuis of een instelling, bedlegerig is, of (psychisch) niet zelfredzaam is. Uit de stukken blijkt niet dat hiervan sprake is. De (verzekerings)artsen hebben dan ook op goede gronden een FML opgesteld. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat daaruit geen andere informatie blijkt dan al bekend was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en de verzekeringsartsen daarmee ook rekening hebben gehouden. Verder is van belang dat een deel van de overgelegde informatie geen betrekking heeft op de datum 29 november 2019.
Niet gebleken is dat in de FML van 5 september 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
7.
Geschiktheid voor de functies
7.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (Sbc-code 111172) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010).
7.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de aantekeningen van de arbeidsdeskundige op de resultaat functiebeoordeling. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen in de FML, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Anders dan in het eigen werk van eiseres komen in deze productiefuncties geen veelvuldige storingen, onderbrekingen, deadlines of conflicthantering voor. Tevens worden deze functies in regelmatige werktijden verricht.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de eerder genoemde functies gebruikt mochten worden voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
8.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 29 november 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
9.
Proceskosten
Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 6 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.