ECLI:NL:RBZWB:2020:5014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4634
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.M.W.A. van der Hoeven, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 25 juli 2019, dat betrekking heeft op haar aanspraken op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De rechtbank heeft op 17 januari 2020 de zaak behandeld en op 24 februari 2020 een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV werd verzocht om gebreken in het besluit te herstellen. Eiseres heeft gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts b&b en aanvullende informatie overgelegd van een gedragsdeskundige. Op 17 juni 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat er een onderzoekgebrek en een motiveringsgebrek aanwezig zijn in het bestreden besluit. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende aangetoond dat het stappenplan voor de beoordeling van het duurzame ontbreken van arbeidsvermogen is gevolgd. De rechtbank concludeert dat het UWV de geconstateerde gebreken kan herstellen door de situatie van eiseres opnieuw te beoordelen conform de eisen van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 13 oktober 2020 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4634 WAJONG T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. A.M.W.A. van der Hoeven,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraken op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het beroep is op 17 januari 2020 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 24 februari 2020 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om geconstateerde gebreken te herstellen.
In een rapportage van 13 maart 2020 heeft de verzekeringsarts b&b een nadere verduidelijking gegeven van zijn standpunt met betrekking tot werknemersvaardigheden.
Eiseres heeft op 19 mei 2020 gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts b&b. Daarbij heeft eiseres een brief overgelegd van een gedragsdeskundige van Amarant, gedateerd 30 april 2020.
Op 17 juni 2020 heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten. De uitspraaktermijn is verlengd.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen is tussen partijen niet in geschil dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft. Eiseres en het UWV verschillen van mening of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat aan het bestreden besluit een onderzoekgebrek en een motiveringsgebrek kleven, omdat uit de rapportage(s) van de verzekeringsarts b&b niet kan worden opgemaakt dat het stappenplan is gevolgd voor de beoordeling of er sprake is van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen en ook anderszins de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende concreet inzichtelijk heeft gemaakt welke (andere) behandelmogelijkheden er zijn. Evenmin is in beeld gebracht welke mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid er zijn. De stelling van de verzekeringsarts b&b dat onmogelijk gesteld kan worden dat er sprake is van een duurzaam karakter wat betreft het ontbreken van werknemersvaardigheden, kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet volgen.
De rechtbank concludeert dat het UWV de geconstateerde gebreken kan herstellen door alsnog conform het stappenplan de situatie van eiseres te beoordelen conform de eisen die daaraan door de CRvB worden gesteld.
4. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 13 maart 2020 een verduidelijking gegeven van zijn stelling over de werknemersvaardigheden. Toegelicht is dat er een analogie is tussen de behandeldoelen (zelfstandig wonen, zelfstandig naar de dagbesteding gaan en daar een volledige week aanwezig zijn) en het ontwikkelen van werknemersvaardigheden (instructies van de werkgever begrijpen, onthouden en uitvoeren).
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met deze nadere toelichting nog onvoldoende heeft gemotiveerd, conform de eisen die daaraan door de CRvB gesteld worden (onder 4.2 van de tussenuitspraak), dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.1
In de tussenuitspraak is geconstateerd dat uit de rapportage(s) van de verzekeringsarts b&b niet blijkt dat het stappenplan is gevolgd. Eiseres had in bezwaar ook reeds aangevoerd dat het oordeel van de arbeidsdeskundige ontbreekt. In (de in de tussenuitspraak aangehaalde) stap 3 van het stappenplan wordt een vaststelling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, na gezamenlijk overleg, over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen voorgeschreven. Van een gezamenlijke vaststelling op het (arbeidskundige) aspect van werknemersvaardigheden of betrokkenheid van de arbeidsdeskundige is echter nog altijd niet gebleken.
5.2
Inhoudelijk bezien, vormt de reactie van de verzekeringsarts b&b een nadere motivering op grond waarvan kan worden aangenomen dat het nastreven van de gestelde behandeldoelen ook gunstig kan uitwerken op te ontwikkelen werknemersvaardigheden.
De inschatting van de verzekeringsarts b&b dat eiseres werknemersvaardigheden kan ontwikkelen, berust aldus op de ingezette behandeling. Echter, een concrete onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat hiervan ontbreekt. Die ligt wel in de rede, mede gezien de door psychiater Modders gerapporteerde terugval van eiseres om en nabij de datum in geding. Aldus is onduidelijk gebleven of het, gegeven de aard van de ziekte van eiseres en haar problemen in sociale interactie, ook de prognose is dat de gestelde doelen haalbaar zijn.
5.3
Zoals in de tussenuitspraak ook aangegeven, is voorts niet concreet inzichtelijk welke (andere) behandelmogelijkheden er zijn. Dat inzicht is ook niet gegeven in de reactie na de tussenuitspraak. Dit inzicht is meer relevant indien, zoals hiervoor onder 5.2 overwogen, nog niet voldoende concreet is onderbouwd of het bereiken van de gestelde doelen van de ingezette behandeling te verwachten is.
6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de onderzoeksplicht en motiveringsplicht.
Omdat het UWV de gebreken niet heeft hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Verder zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1). Omdat het primaire besluit niet is herroepen, blijft een veroordeling tot het vergoeden van de proceskosten in bezwaar achterwege. De verzochte deskundigenkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet zijn onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier, op 13 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.