ECLI:NL:RBZWB:2020:5049

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en loonsanctie bij eigenrisicodrager

Op 19 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV. De eiseres, een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW), had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV dat de ZW-uitkering van een werkneemster met ingang van 15 februari 2019 had beëindigd. Dit besluit was genomen omdat de maximale uitkeringsperiode van 104 weken was verstreken. Het UWV had echter het bezwaar van de werkneemster tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster zich op 18 februari 2017 ziek had gemeld en dat de eiseres niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen, wat leidde tot een loonsanctie. De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 21 november 2018, waarin de loonsanctie was opgelegd, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht het besluit tot beëindiging van de ZW-uitkering had ingetrokken en verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2018 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.P.M.J. Prop,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV)
,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] (de werkneemster)
gemachtigde: mr. D.E. de Hoop.

Procesverloop

In het besluit van 23 januari 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van de werkneemster op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 16 februari 2019 beëindigd, omdat de maximale uitkeringsperiode van 104 weken is verstreken.
In het besluit van 25 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de werkneemster tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit herroepen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De werkneemster heeft geen toestemming gegeven voor inzage door eiseres in de medische stukken. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat in het dossier geen stukken zijn aangetroffen die (leesbare) medische gegevens bevatten. Er geldt daarom geen beperking in de kennisneming door eiseres.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 29 september 2020. Hierbij waren aanwezig gemachtigde van eiseres, [naam vertegenwoordiger eiseres 1] en [naam vertegenwoordiger eiseres 2] namens eiseres, mr. N. Regragui namens het UWV en de werkneemster en haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
De werkneemster heeft zich op 18 februari 2017 ziek gemeld. Eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat hij de ziekmelding van de werkneemster heeft overgenomen, omdat zij de ziekmelding niet heeft opgestart, dat er met ingang van 8 januari 2018 ZW-uitkering aan de werkneemster wordt betaald en dat die wordt verhaald op eiseres.
Bij besluiten van 21 november 2018 heeft het UWV de verplichte periode van betaling van ZW-uitkering door eiseres verlengd tot 15 februari 2020, vanwege het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen (een zogenaamde loonsanctie), en de behandeling van de aanvraag van de werkneemster om een WIA-uitkering uitgesteld.
Met het primaire besluit heeft het UWV de ZW-uitkering van de werkneemster met ingang van 15 februari 2019 beëindigd, omdat de maximale uitkeringsperiode van 104 weken is verstreken.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van de werkneemster tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV stelt dat niet is gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 november 2018 (de loonsanctie), waardoor deze in rechte vaststaat. Daarmee staat ook vast dat eiseres de ZW-uitkering van de werkneemster dient door te betalen tot 15 februari 2020. Het UWV trekt het primaire besluit daarom in (lees: herroept).
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat de werkneemster uit eigen beweging ontslag heeft genomen. Het was de bedoeling dat de arbeidsovereenkomst met de werkneemster voor bepaalde tijd, die was aangegaan tot 7 januari 2018, daarna om te zetten in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Dat is niet gebeurd, omdat de werkneemster dat niet wilde. De werkneemster wilde ook niet re-integreren via eiseres of de bedrijfsarts, maar alleen via het UWV. Zij heeft zich dan ook na haar ontslagname gemeld bij het UWV. Het was voor eiseres daarom niet mogelijk om alle gevraagde stukken over de re-integratie van de werkneemster aan te leveren. Wat beschikbaar was heeft eiseres overgelegd. Bovendien stelt eiseres dat zij niet langer de verplichting had tot re-integratie van de werkneemster, nu het dienstverband op initiatief van de werkneemster is beëindigd.
4.
Standpunt van de werkneemster
De werkneemster betwist ontslag te hebben genomen. De werkneemster was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, van 12 januari 2016 tot 7 januari 2018, werkzaam bij eiseres. Die arbeidsovereenkomst is van rechtswege op 7 januari 2018 geëindigd, terwijl zij ziek was. Het UWV heeft volgens de werkneemster dan ook terecht bepaald dat zij recht heeft op een ZW-uitkering en, omdat eiseres een eigenrisicodrager is, dat eiseres de uitkering dient te betalen. De einddatum van die uitkering is, vanwege de loonsanctie, 15 februari 2020.
5.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 29, vijfde lid, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken.
Op grond van het tiende lid van dit artikel wordt het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vijfde lid, verlengd met de duur van het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft vastgesteld.
Op grond van artikel 26, tweede lid, van de WIA verlengt het UWV het tijdvak waarover recht bestaat op ziekengeld als de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond de re-integratieverplichtingen niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zodat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of inspanningen kan herstellen. (loonsanctie)
6.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV op goede gronden het besluit, waarbij hij de ZW-uitkering van de werkneemster met ingang van 15 februari 2019 heeft beëindigd, heeft ingetrokken.
Het UWV heeft dat besluit ingetrokken, omdat eiseres de ZW-uitkering vanwege een loonsanctie dient door te betalen tot 15 februari 2020. Volgens het UWV staat die loonsanctie, en daarmee de verlengde periode van ZW-uitkering vast, omdat eiseres tegen het besluit van 21 november 2018, waarbij aan haar de loonsanctie is opgelegd, geen bezwaar heeft gemaakt.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij daartegen wel bezwaar heeft gemaakt en gewezen op haar brief van 29 november 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank kan die brief echter niet worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen de loonsanctie. Behalve dat in die brief niet met zoveel woorden vermeld is dat bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 21 november 2018/de loonsanctie, mist deze brief ook andere elementen die het als bezwaarschrift daartegen zou kunnen kwalificeren. Nu eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van
21 november 2018 tot oplegging van de loonsanctie staat dat in rechte vast. Daarmee staat ook vast dat de werkneemster tot 15 februari 2020 recht heeft op een ZW-uitkering. Gelet daarop heeft het UWV terecht het besluit tot de beëindiging van de ZW-uitkering van de werkneemster met ingang van 15 februari 2019, ingetrokken.
De overige door eiseres aangevoerde gronden leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu die gronden betrekking hebben op het besluit tot oplegging van de loonsanctie en hadden kunnen en moeten worden aangevoerd in een bezwaarprocedure tegen de loonsanctie. Dat besluit ligt in deze procedure echter niet voor.
7.
Conclusie
Het beroep is dan ook ongegrond. Als gevolg daarvan is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 19 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.