In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 februari 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiser, die als operator heeft gewerkt, is sinds augustus 2017 arbeidsongeschikt door gezondheidsklachten. Het UWV had hem eerder een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 43,68%, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 51,60%. Eiser betwistte deze vaststelling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft op 19 oktober 2020 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hebben eiser onderzocht en relevante medische informatie betrokken in hun beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 51,60% juist was en dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de bevindingen van het UWV kon weerleggen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.