ECLI:NL:RBZWB:2020:5101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5813
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 februari 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiser, die als operator heeft gewerkt, is sinds augustus 2017 arbeidsongeschikt door gezondheidsklachten. Het UWV had hem eerder een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 43,68%, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 51,60%. Eiser betwistte deze vaststelling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft op 19 oktober 2020 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. H.M. van Gent.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hebben eiser onderzocht en relevante medische informatie betrokken in hun beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 51,60% juist was en dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de bevindingen van het UWV kon weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5813 WIA

uitspraak van 19 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 september 2020.
Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als operator. Voor dat werk is hij augustus 2017 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
Bij besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser met ingang van 26 augustus 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,68%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Aan eiser wordt met ingang van 26 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering (een uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,60%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 augustus 2019 heeft vastgesteld op 51,60%.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 12 juli 2019 gezien. Hij heeft een lichamelijk en een psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geen medische informatie bij derden opgevraagd omdat voldoende informatie aanwezig was. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser uitviel wegens coronair lijden. Daarmee is hij in het verleden ook al bekend. In 2017 is eiser opgenomen wegens een hartdecompensatie. Er was ook sprake van een acceptatieproblematiek waarvoor behandeling bij de psycholoog is afgerond. Eiser krijgt op dit moment geen therapie meer. De verzekeringsarts concludeert dat het medisch beeld niet anders is dan bij de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling in juli 2018. De belastbaarheid die toen is opgesteld is volgens de verzekeringsarts nog steeds actueel. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 4 juli 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting van 3 januari 2020 en dossieronderzoek verricht. Hij heeft eiser lichamelijk onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van cardioloog [naam cardioloog 1] van 24 januari 2018 en cardioloog [naam cardioloog 2] van 28 augustus 2018 in zijn onderzoek betrokken. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b het resultaat van het laboratorium en twee keer een medicatie overzicht van 31 juli 2019 in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er meer beperkingen zijn dan de verzekeringsarts heeft aangenomen in de FML van 4 juli 2019. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er op het medisch vlak het een en ander is gebeurd, namelijk een decompensatie in mei 2017, dreigend infarct in augustus 2017 met plaatsing van twee stents en als verklaring van de klachten van de linkerschouder een subacromiaal pijnsyndroom en tendinitis calcarea (‘frozen shoulder’). Voorts rapporteert de verzekeringsarts b&b dat eiser meer beperkt is gaan worden wat betreft het lopen en staan. Het dynamisch handelen in de rechterhand is ernstig beperkt. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 17 januari 2020 gewijzigd vastgesteld.
4.2
Beroepsgronden
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij het niet eens is met de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser voert aan dat hij, gezien zijn algehele fysieke en lichamelijke conditie, niet in staat is de werkzaamheden uit te oefenen die het UWV van hem verlangd. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden nader toegelicht, namelijk dat hij helemaal niet kan werken en volledig arbeidsongeschikt moet worden verklaard.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder de vermoeidheidsklachten en beperkte conditie van eiser. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. Zij hebben eiser gezien, lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b in zijn onderzoek medische informatie van eisers cardiologen betrokken. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek zorgvuldig.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden
.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd. Dat kan dus geen aanleiding geven om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Eiser voldoet niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. Eiser is namelijk niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, niet bedlegerig, niet ADL-afhankelijk en niet is gebleken van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Volledige arbeidsongeschiktheid is daarom niet aan de orde.
Niet gebleken is dat in de FML van 17 januari 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker handsolderen (SBC-code 267051), telefonisch verkoper (SBC-code 315173) en montagemedewerker (SBC-code 111180).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 21 februari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,60%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat de gronden van eiser niet slagen en dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 augustus 2019 heeft vastgesteld op 51,60%.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 19 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.