ECLI:NL:RBZWB:2020:5106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_1031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na psychische klachten en geschil over medische beoordeling

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW) uitkering. De eiser, die eerder als winkelmedewerker werkzaam was, had een beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 23 januari 2020, waarin zijn aanspraak op een ZW-uitkering werd afgewezen. Eiser had zich beroepen op betalingsonmacht van het griffierecht, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht.

Tijdens de zitting op 15 september 2020 was de eiser niet aanwezig, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door mr. B.H.C. de Bruijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 27 juni 2019 uitviel vanwege psychische klachten en spanningsklachten, en dat het UWV hem een ZW-uitkering had toegekend. Echter, het UWV had hem op 15 oktober 2019 hersteld verklaard en de uitkering beëindigd per 18 oktober 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV onderzocht en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had eiser onderzocht en geen medische informatie opgevraagd, maar concludeerde dat eiser weer geschikt was voor zijn eigen arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde deze conclusie na een hoorzitting en dossieronderzoek. Eiser voerde aan dat hij niet serieus werd genomen en dat er fouten waren gemaakt in de rapportages, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de bevindingen van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser had beëindigd per 18 oktober 2019. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1031 ZW

uitspraak van 21 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht van het griffierecht. Bij besluit van 27 februari 2020 heeft de rechtbank besloten dat eiser niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet. Eisers beroep daarop is dan ook afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 september 2020.
Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als winkelmedewerker bij [naam onderneming] in [landnaam] . Voor dat werk is hij op 27 juni 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten en spanningsklachten.
Het UWV heeft met ingang van 26 september 2019, na doorbetaling van eisers WW-uitkering gedurende 13 weken, aan hem een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 18 oktober 2019.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 18 oktober 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als winkelmedewerker als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur op 14 oktober 2019 en hem lichamelijk en een psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft geen medische informatie opgevraagd. De verzekeringsarts geeft aan dat eiser is uitgevallen met psychische klachten en spanningsklachten. Met name werk gerelateerde aspecten hebben voor een toename van psychische en psychisch somatische klachten gezorgd. Eiser heeft bij zijn laatste werk in [landnaam] een traumatische ervaring gehad. Eiser werd op het werk gepest vanwege zijn geaardheid. Behoudens wisselende stemmingsklachten en spanningsklachten zijn er volgens de verzekeringsarts geen medisch objectiveerbare aandoeningen vastgesteld. Eiser is niet onder behandeling en slikt geen medicatie. Gezien deze bevindingen acht de verzekeringsarts eiser weer geschikt voor zijn eigen arbeid als winkelmedewerker.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft informatie van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis van 6 januari 2020 in zijn onderzoek betrokken. Daarin is aangegeven dat eiser verwezen was door de internist vanwege depressieve klachten na een hiv-besmetting. Na onderzoek is besloten dat een medisch psychologische begeleiding niet is geïndiceerd. Er wordt gekeken naar mogelijke ACT-behandeling in de toekomst. De verzekeringsarts b&b rapporteert geen aanleiding te zien af te wijken van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat door de verzekeringsarts werd verricht voor onzorgvuldig te houden en hem is niet gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiser. Uit de medische informatie uit de bezwaarprocedure zijn geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding bestaat om zijn standpunt te wijzigen na het beroepschrift. De verzekeringsarts b&b deelt niet de visie van eiser dat er veel fouten zijn gemaakt. Voor de onjuistheden in de rapportages heeft de verzekeringsarts b&b zijn excuses aangeboden. De beoordeling in bezwaar hoort niet afhankelijk te zijn van het gevoel van het begaan zijn met eiser. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn alle aspecten van de casus bij de beoordeling gewogen.
5.2
Standpunt van eiser
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd zich niet serieus genomen te voelen door de verzekeringsarts. Hij wordt niet begrepen door de verzekeringsarts. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er fouten in de rapportages staan. Eiser voert aan dat hij vele malen therapieën en verschillende medicijnen heeft gehad tegen zijn depressiviteit. Hij stelt dat het psychisch slecht met hem gaat.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten.
De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De verzekeringsartsen hebben eiser gezien en dossier onderzoek verricht. De verzekeringsartsen hebben eiser psychisch onderzocht en de verzekeringsarts heeft ook lichamelijk onderzoek verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie in zijn onderzoek betrokken. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek zorgvuldig.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser weer geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat eiser voldoende belastbaar is om weer de maatgevende arbeid te hervatten. Eiser is op dit moment niet onder behandeling en slikt geen medicatie. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd. Dat kan dus geen aanleiding geven om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Eiser voert aan dat hij niet geschikt is om zijn arbeid als winkelmedewerker uit te voeren, omdat hij lijdt aan depressiviteit. Eiser heeft echter geen medische stukken overlegd waaruit blijkt dat hij lijdt aan depressiviteit.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen op basis van het medische onderzoek kunnen concluderen dat er met ingang van 18 oktober 2019 geen objectiveerbare belemmering voor eiser meer bestaan om het eigen werk te verrichten.
De rechtbank oordeelt daarom dat de beroepsgronden van eiser niet kunnen slagen en dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 18 oktober 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 21 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.