Overwegingen
1. Eisers wonen met hun kinderen (een zoon en een dochter) in Waalwijk. De kinderen van eisers hebben in het schooljaar 2019-2020 voortgezet onderwijs gevolgd aan het Novalis College in Eindhoven. Eisers hebben in juli 2019 een tegemoetkoming voor leerlingenvervoer aangevraagd. In de aanvragen is vermeld dat de kinderen zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen.
2. Uit de gedingstukken is naar voren gekomen dat de aanvraag is afgewezen omdat de kinderen regulier voortgezet onderwijs volgen en niet gehandicapt zijn in de zin van de regeling. Daarbij heeft de vader van de kinderen in de aanvraag vermeld dat het Novalis College de enige passende school is voor de kinderen vanwege de geloofsovertuiging, hooggevoeligheid en hoogbegaafdheid van beide kinderen. De vader heeft ook aangegeven dat een mondelinge onderbouwing kan worden gegeven indien nodig en dat nadere stukken zullen volgen.
3. In de primaire besluiten heeft het college overwogen geen rechtvaardiging te zien om de aanvragen toch toe te wijzen. In het bestreden besluit heeft het college een nadere motivering opgenomen ten aanzien van 1) de vraag of sprake is van een structurele handicap bij de kinderen als gevolg waarvan zij niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, 2) de vraag of het college voldoende informatie heeft ingewonnen en 3) de hardheidsclausule uit de Verordening leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2014 (verordening). Het college heeft overwogen dat hoogbegaafdheid in zijn algemeenheid niet kan worden beschouwd als een structurele (psychische) handicap. Ten tijde van de aanvragen was er volgens het college ook geen sprake van een structurele handicap en ook niet van een tijdelijke handicap. Daarbij is opgemerkt dat eisers zeer terughoudend zijn geweest bij het verstrekken van relevante gegevens. Ten aanzien van de hardheidsclausule is met verwijzing naar de Beleidsregels leerlingenvervoer 2014 (beleidsregels) overwogen dat hoogbegaafdheid en het dagelijkse vervoer met eigen auto geen bijzondere redenen vormen om de hardheidsclausule toe te passen. De beleidsregels bepalen dat hoogbegaafdheid in het algemeen geen reden is om vervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school omdat hoogbegaafde leerlingen met de juiste begeleiding en lesmateriaal op een reguliere, dichtbijgelegen school het bij hen passend onderwijs kunnen krijgen. Het eigen vervoer volgt uit een eigen keuze van eisers en dient voor hun rekening te blijven.
Beroepsgronden en schadevergoedingsverzoek
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte is voorbijgegaan aan een aantal gronden en argumenten. Zij voeren aan dat de kinderen hebben in het verleden probleemloos de vrije school in Zutphen hebben bezocht. In 2017 en 2018 bezochten zij het d’Oultremontcollege in Drunen (school) en zijn daar vastgelopen in het onderwijssysteem. Bij beide kinderen is sprake van hoogbegaafdheid, zij het met een verschillend profiel. Zij denken in beelden en zijn hooggevoelig. Een en ander wordt bevestigd in de rapporten van deskundigen ‘Beren van jouw weg’ en ‘Barend Spijkers Praktijk voor Hoogbegaafdheid’. De eigenschappen van de kinderen zijn binnen het klassieke schoolsysteem een handicap en dit heeft geleid tot een burn out bij de kinderen. Er is sprake van een handicap in de zin van de verordening. Daarnaast verwijzen eisers naar een brief uit 2012 van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met betrekking tot leerlingenvervoer, waaruit volgens hen blijkt dat in geval van hoogbegaafdheid vervoerskosten voor vergoeding in aanmerking komen indien voor passend onderwijs verder gereisd moet worden. Dit geldt ook zonder dat sprake is van een handicap. Ook worden in soortgelijke situaties in andere gemeenten vervoerskosten worden vergoed. Verder is ten onrechte geen gebruik gemaakt van de hardheidsclausule (artikel 24 van de verordening) en de onvoorziene gevallen-bepaling (artikel 22 van de verordening). Daartoe wordt aangevoerd dat de school geen passend onderwijs aan de kinderen heeft geboden. Dat is de kern van de zaak. Eisers moesten zelf op zoek gaan naar passend onderwijs voor hun kinderen. Dat hebben zij niet kunnen vinden in de regio Waalwijk, maar wel bij het Novalis College. Met medeweten van de school, het samenwerkingsverband, de leerplichtambtenaar en het wijkteam van de gemeente hebben zij vanaf 20 november 2018 naar passend onderwijs gezocht in Waalwijk en omstreken. Ook wijzen eisers op de uitspraken AbRS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2869, en AbRS 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:395, waarin geoordeeld is dat het betreffende college zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. De rapportages en adviezen van de betrokkenen geven wel degelijk aanleiding om bijzondere omstandigheden aan te nemen. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd. Er is ook sprake van willekeur omdat het college eerst wel en later niet meer van mening was dat sprake was van een structurele handicap. Een en ander levert volgens eisers ook voldoende grond op voor het college om van de onvoorziene gevallen-bepaling gebruik te maken. Eisers beroepen zich voorts op het Kinderrechtenverdrag en het Rapport Leerlingenvervoer van de Kinderombudsvrouw van 29 augustus 2019. Het bestreden besluit voldoet niet aan de eisen die in dat verdrag en rapport worden gesteld, met name niet ten aanzien van de vereiste zorgvuldige belangenafweging. Ook daarom is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Vanaf 19 augustus 2019 hebben eisers hun kinderen dagelijks met de auto van en naar het Novalis College gebracht. Hiermee zijn hoge kosten gemoeid, wat redelijkerwijs niet van eisers gevergd kan worden. Op dat punt voldoet de verordening niet aan artikel 4, derde lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). In de verordening is hieromtrent niets geregeld. Voorts blijkt uit het bestreden besluit niet of en zo ja op welke wijze advies is ingewonnen over een passende wijze van vervoer en over de redelijkerwijs te verwachten inzet van hen als ouders. Nu de wijze waarop advies moet worden ingewonnen eveneens niet in de verordening is omschreven, voldoet de verordening ook op dat punt niet aan de WVO. Eisers stellen als gevolg van het bestreden besluit schade te hebben geleden die moet worden vergoed door het college. Zij hebben voor € 3.000,- een auto moeten aanschaffen. Volgens de nadere schriftelijke reactie en zoals ter zitting bevestigd moet daarnaast uitgegaan worden van een schadepost als gevolg van vervoerskosten van € 10.647,-. Dat is op basis van 48 kilometer per enkele reis en een vergoeding van € 0,39 cent per kilometer ingevolge Bedragen Leerlingenvervoer 2020-2021 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In het beroepschrift is nog melding gemaakt van omzetderving in de eigen onderneming van eisers als schadepost.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat hoogbegaafdheid, hooggevoeligheid en het denken in beelden op zichzelf geen redenen zijn voor vervoer naar regulier onderwijs. Deze eigenschappen van de kinderen zijn niet aan te merken als handicap. Overigens is hoogbegaafdheid bij de kinderen ook niet vastgesteld. Uit de stukken blijkt niet van hoogbegaafdheid. Er is geen onderzoek naar gedaan, althans dat is niet overgelegd. Praktijk Barend Spijkers richt zich niet speciaal op hoogbegaafdheid en deze praktijk geeft enkel aan het vermoeden te hebben dat sprake is van hoogbegaafdheid. De burn out en schooluitval betekenen ook niet dat sprake is van een psychische handicap. In het bestreden besluit is in gegaan op wat de deskundigen hebben aangedragen. Er is geen extern advies ingewonnen omdat eisers terughoudend zijn geweest met het verstrekken van relevante informatie in het kader van de aanvraag. Eisers hebben in strijd gehandeld met onder meer artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er was ook geen reden om extern advies in te winnen over de passende wijze van vervoer of over de redelijkerwijs van de ouders te vergen inzet omdat eisers in de aanvraag hebben aangegeven dat de kinderen met openbaar vervoer konden reizen en dus kennelijk niet zodanig gehandicapt zijn. In artikel 2.5.3 van de beleidsregels heeft het college een regeling opgenomen ten aanzien van hoogbegaafdheid. Daarmee is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 22 van de verordening in samenhang gelezen met de toelichting op dat artikel. In de verordening was namelijk geen regeling opgenomen voor hoogbegaafdheid. Er was geen aanleiding om de hardheidsclausule in artikel 24 van de verordening toe te passen. Verder was het college niet gehouden om te beoordelen of de vervoerskosten redelijk waren omdat hoogbegaafdheid niet aangemerkt is als bijzondere omstandigheid die kan leiden tot vergoeding van leerlingenvervoer. Bestreden wordt dat andere gemeentes in soortgelijke situaties de kosten van leerlingenvervoer wel vergoeden. In relatie tot het schadevergoedingsverzoek volgt uit artikel 8:89 Awb dat nog niets gezegd kan worden over de bevoegdheid van de rechtbank omdat nog geen concreet schadebedrag gevraagd wordt. Overigens ontbreekt ook het causaal verband. Eisers hadden omzet kunnen blijven realiseren omdat de kinderen volgens de aanvraag zelfstandig met het openbaar vervoer konden reizen. Daarom was ook de aanschaf van een auto niet nodig. Via bijzondere bijstand hadden de overige vervoerskosten kunnen worden vergoed, mits tijdig aangevraagd.
6. De rechtbank moet beoordelen of het college op goede gronden de aanvraag voor bekostiging van leerlingenvervoer heeft geweigerd.
7. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage en zijn onderdeel van deze uitspraak.
Is voldaan aan de voorwaarde voor bekostiging van leerlingenvervoer?
8. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de verordening dient, om in aanmerking te komen voor bekostiging, sprake te zijn van een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Partijen verschillen van mening over de vraag of ten aanzien van de kinderen voldaan is aan het vereiste van een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap. In de toelichting op artikel 17 van de verordening staat dat de vraag of een leerling al dan niet als gehandicapt valt aan te merken niet van belang is. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Voor wat betreft het niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, overweegt de rechtbank dat op het aanvraagformulier is aangegeven dat de kinderen zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, zij het dat later is opgemerkt dat dit vanwege het herstelproces van de dochter bij aanvang van het schooljaar en vanwege de hogere kosten niet wenselijk was. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het zelfstandig kunnen reizen, hoewel minder wenselijk in de ogen van eisers, dat aan de in artikel 17, eerste lid, van de verordening gestelde voorwaarde niet is voldaan. Dit betekent dat er in beginsel geen recht op bekostiging bestaat. Anders dan eisers hebben gesteld, is rechtbank van oordeel dat het beroep op het verbod van willekeur niet kan slagen omdat de vraag of sprake is van een structurele handicap gelet op het toetsingskader in dit geschil niet aan de orde is.
De brief van de minister uit 2012
9. Ten aanzien van de ministersbrief waarnaar eisers hebben verwezen, overweegt de rechtbank dat deze ziet op leerlingenvervoer voor hoogbegaafde leerlingen in het primair onderwijs. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat bij de kinderen hoogbegaafdheid is vastgesteld. Evenmin gaat het in deze zaak over primair onderwijs. De inhoud van de brief is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet toepasselijk.
10. Eisers hebben gesteld dat andere gemeenten in soortgelijke gevallen wel tot bekostiging zijn overgegaan. Het college heeft dit weersproken. Eisers hebben het bij deze algemene stelling gelaten. De rechtbank leest hierin een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar acht dit onvoldoende onderbouwd. Niet is gesteld om welke situaties het ging en welke gemeenten het betrof. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het een gemeente vrijstaat (een) eigen beleid te voeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep op de onvoorziene gevallen-bepaling en de hardheidsclausule in de verordening
11. Eisers hebben gesteld dat het college ten onrechte artikel 22 van de verordening niet heeft toegepast. Dat artikel bepaalt dat het college beslist in gevallen betreffende de uitvoering van het leerlingenvervoer en waarin de verordening niet voorziet. Het college heeft erop gewezen dat beleid is gemaakt voor de situatie van hoogbegaafdheid in artikel 2.5.3 van de beleidsregels. Uit dat beleid volgt dat hoogbegaafdheid in zijn algemeenheid geen reden vormt voor bekostiging. Ook vermeldt het beleid dat op basis van door ouders aangeleverde specifieke informatie aanleiding kan geven om de hardheidsclausule toe te passen. De vraag die voorligt is echter of sprake is van een van een geval waarin de verordening niet voorziet. Nu in het beleid voor bijzondere gevallen expliciet is verwezen naar de hardheidsclausule (artikel 24 van de verordening) en eisers hierop overigens ook een beroep hebben gedaan, is artikel 22 van de verordening niet toepasselijk. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht geen toepassing gegeven aan deze bepaling.
12. Eisers hebben gesteld dat bijzondere omstandigheden noopten tot toepassing van de van de hardheidsclause. Hetgeen hiervoor onder 4. samengevat is weergegeven, wijzen eisers aan als bijzondere omstandigheden.
Nu toepassing van de hardheidsclausule een bevoegdheid is van het college dient de rechtbank de weigering tot toepassing, alsmede de motivering hiervan, terughoudend te toetsen. De rechtbank overweegt voorts dat de hardheidsclausule tot doel heeft onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing van de hardheidsclausule is niet aan enige beperking gebonden, waarbij rekening kan worden gehouden met alle feiten en omstandigheden. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college in redelijkheid kon besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Het college heeft in het bestreden besluit vermeld dat de gestelde hoogbegaafdheid geen bijzondere omstandigheid is nu in de beleidsregels is gesteld dat hoogbegaafde leerlingen in het algemeen op een dichtbijgelegen school passend onderwijs kunnen krijgen. Het college heeft bestreden dat alleen op het Novalis College passend onderwijs geboden kon worden. Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat het college ook andere omstandigheden, zoals de tijds- en financiële belasting voor het gezin, heeft meegewogen. De rechtbank begrijpt het betoog van eisers zo dat de bijzondere omstandigheden met name zijn gelegen in de uitval van de kinderen, hun herstelperiode en de wijze waarop al dan niet inspanningen zijn gedaan om de kinderen weer naar school te laten gaan, alles voorafgaand aan de start van de kinderen op het Novalis College. Hoewel die omstandigheden bijzonder zijn te noemen, is dit voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de hardheidsclausule toe te passen.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de uitspraken waar eisers naar hebben verwezen niet tot een ander oordeel, nu in die zaken sprake was van deskundigen die zich expliciet hadden uitgelaten over de vraag welke school passend onderwijs bood. Ook het naar eisers stellen onbetwiste feit dat de school noch het samenwerkingsverband in staat zijn gebleken passend onderwijs aan te bieden en wel hebben ingestemd met de keuze voor het Novalis College, leidt niet tot een ander oordeel.
13. Omdat de uiteindelijke motivering pas ter zitting deugdelijk is geworden, is sprake van een motiveringsgebrek. Dit motiveringsgebrek kan naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat niet aannemelijk is dat eisers door dat gebrek zijn benadeeld.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om te toetsen aan het Kinderrechtenverdrag of aan het Rapport Leerlingenvervoer, zoals door eisers bepleit. Daarvoor is de beroepsgrond te algemeen geformuleerd. Ook aan de stellingen met betrekking tot dat de verordening op sommige punten niet zou voldoen aan de WVO gaat de rechtbank voorbij, nu dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere uitkomst van de zaak kan leiden.
15. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen, behoudens voor zover overwogen in 13. hiervoor.
16. Op basis van de concretisering van de gestelde schade door eisers in de nadere reactie en de toelichting ter zitting acht de rechtbank het aannemelijk dat gevraagde vergoeding niet meer dan € 25.000,-- bedraagt. Daarom is de rechtbank op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb bevoegd om over het schadevergoedingsverzoek te oordelen. De rechtbank wijst het verzoek evenwel af, nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit.
17. Het beroep is ongegrond.
18. De rechtbank ziet in het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerde motiveringsgebrek wel aanleiding om het college te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 525,00 en een wegingsfactor 1). Ook moet het griffierecht aan eisers worden vergoed.