ECLI:NL:RBZWB:2020:5156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
02/800383-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Sterk
  • mr. Mullers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag op de A59

Op 9 juni 2018 vond er op de A59 te Oosterhout een ernstig verkeersongeval plaats waarbij twee personen om het leven kwamen. De verdachte, bestuurder van een Volkswagen Golf, reed met een snelheid van ongeveer 180 km/u en voerde gevaarlijke inhaalmanoeuvres uit over de vluchtstrook. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos handelde in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar wel zeer onvoorzichtig en onoplettend. De officier van justitie had primair doodslag ten laste gelegd, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, omdat er geen bewijs was voor opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan schuld aan het verkeersongeval, omdat zijn rijgedrag een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vertoonde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte voor twee jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling na het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800383-18
vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1999 te [geboorteplaats verdachte]
wonende [adres verdachte]
raadsvrouw mr. S. Sassen, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook jeugdzorgwerker [naam 1] van de jeugdreclassering als deskundige gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij de bijrijder in de auto van verdachte en de bestuurder van de andere auto zijn overleden. Dit is primair tenlastegelegd als doodslag, subsidiair als schuld aan het verkeersongeval en meer subsidiair als het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primair tenlastegelegde doodslag omdat opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet kan worden bewezen. Om opzet te kunnen bewijzen moet uit de omstandigheden kunnen worden afgeleid dat verdachte de aanmerkelijke kans dat hij zelf zou komen te overlijden ook aanvaardde. Dat is niet het geval.
De officier van justitie acht de subsidiair tenlastegelegde schuld aan een verkeersongeval met twee dodelijke slachtoffers wel wettig en overtuigend bewezen. Daarbij gaat hij uit van roekeloosheid, de meest ernstige vorm van schuld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 5a lid 1van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) gebruikt kan worden om de betekenis van roekeloosheid te duiden. Sinds dit jaar is in artikel 175 lid 2 WVW opgenomen dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. Dat deze wetgeving ten tijde van het ongeval nog niet in werking was, is geen belemmering om het criterium hier toch als leidraad voor roekeloosheid te gebruiken. De wetgever heeft met de aanvulling van de wet namelijk niet bedoeld een nieuwe of andere betekenis aan het begrip roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW te geven, maar slechts een nadere invulling die aansluit bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever.
De opzettelijke verkeershandelingen die verdachte heeft verricht betreffen het rijden met een veel hogere snelheid dan toegestaan, het rechts inhalen over de vluchtstrook dan wel invoegstrook en een roekeloze manoeuvre van de rechter rijbaan naar de linker rijbaan.
De officier van justitie heeft zijn standpunt gebaseerd op de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , de verklaring van verdachte tegen verbalisant [verbalisant 1] dat hij voor het ongeval was uitgedaagd te racen en de verkeersongevallenanalyse van de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte een van de tenlastegelegde gedragingen heeft begaan. Er zit in het dossier geen technisch onderzoek dat antwoord geeft op de vraag met welke snelheid is gereden en welke auto nu van baan heeft gewisseld waardoor de auto’s in botsing kwamen. De getuigenverklaringen geven eveneens geen eenduidig beeld van de oorzaak van het ongeval.
De conclusie van de verkeersongevallenanalyse van de politie dat verdachte het ongeval heeft veroorzaakt door naar links te sturen wordt weerlegd door het rapport van [naam 2] , die eveneens deskundig is en stelt dat die conclusie niet kan worden getrokken. Mocht de rechtbank het rapport van de politie willen gebruiken voor het bewijs, dan verzoekt de verdediging de zaak aan te houden voor het alsnog horen van de deskundigen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de tenlastegelegde doodslag moet worden vrijgesproken omdat opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van artikel 6 WVW heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken. Op basis van de omstandigheden waaronder de verkeersovertredingen zijn begaan kan niet bewezen worden dat verdachte roekeloos, althans zeer aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden.
Uiterst subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg, ten aanzien van het overschrijden van de maximaal toegestane snelheid en het rechts inhalen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 8 juni 2019 op de A59 te Oosterhout een noodlottig verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte betrokken was. De rechtbank stelt voorts vast dat de A59 op de plek van het ongeval uit twee rijbanen en een vluchtstrook bestaat en dat verdachte in een zwarte Volkswagen Golf IV, [slachtoffer 2] in een zwarte Volkswagen Golf VI en nog een andere bestuurder in een grijze Volkswagen Golf veel harder hebben gereden dan de maximaal toegestane snelheid. De drie auto’s hadden interactie met elkaar waarbij verdachte ook meerdere voertuigen rechts heeft ingehaald over de vluchtstrook. Na deze inhaalmanoeuvre is de auto van verdachte in aanraking gekomen met de auto van [slachtoffer 2] , zijn beide auto’s gaan spinnen en uiteindelijk naast de snelweg in de berm beland. Als gevolg van dit ongeval zijn [slachtoffer 1] , bijrijder in de auto van verdachte, en [slachtoffer 2] , de bestuurder van de andere auto, overleden
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de betrokkenheid van verdachte bij dit ongeval een strafbaar feit oplevert.
Primair: doodslag
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het dossier bevat geen bewijs van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de andere betrokkenen, nu uit het verkeersgedrag van verdachte niet blijkt dat hij de kans aanvaard heeft dat hij mogelijk zelf zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Subsidiair: artikel 6 WVW
Schuld
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank merkt op dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Roekeloosheid
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of verdachte roekeloos heeft gereden. Roekeloosheid is een zwaardere vorm van schuld, die grenst aan opzet. Artikel 175, tweede lid, onder a, WVW bepaalt dat als de schuld conform artikel 6WVW bestaat uit roekeloosheid, de strafmaxima worden verdubbeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aangesloten moet worden bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever van het begrip roekeloos. Die oorspronkelijke bedoeling komt volgens de officier van justitie tot uitdrukking in het nieuwe artikel 5a, eerste lid, WVW, zodat bij dit artikel aansluiting kan worden gezocht.
Het nieuwe artikel 5a WVW is op 1 januari 2020 in werking getreden en bepaalt onder welke omstandigheden er sprake is van roekeloosheid. Daarvan is onder andere sprake als iemand te hard rijdt of rechts inhaalt. Deze uitleg van roekeloosheid omschrijft naar het oordeel van de rechtbank echter niet de stand van het recht ten tijde van het ongeval. Dat betekent dat het artikel alleen van toepassing is op verkeersongevallen van ná 1 januari 2020. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het nieuwe artikel gunstiger is voor verdachte, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Dat de opsteller van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting heeft opgemerkt dat het nieuwe artikel 5a WVW naar zijn inzicht de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij het gebruik van het begrip roekeloos tot uitdrukking brengt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Aan deze opmerking kan immers geen betekenis toekomen bij de uitleg van de tekst en de strekking van de wet in de jurisprudentie ten tijde van het ongeval, omdat deze opmerking is gemaakt na de inwerkingtreding van de wet waarop zij betrekking heeft.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag of verdachte kan worden verweten dat hij roekeloos heeft gereden dan ook uitgaan van het recht, en dus de uitleg van het begrip roekeloos, zoals dit gold op 9 juni 2018.
Voor de vraag of er sprake is van roekeloosheid zoekt de rechtbank aansluiting bij de vaste lijn die in de jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgesteld ten aanzien van het begrip roekeloos. De rechtbank acht het daarbij van belang op te merken dat het juridische begrip roekeloos niet samenvalt met wat daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan.
Volgens de Hoge Raad is er sprake van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW indien er zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Er moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden, waaruit een bepaalde laakbare mate van onverschilligheid ten aanzien van de veiligheid van medeweggebruikers kan worden afgeleid en/of waarbij verdachte zich met zijn gedragingen buiten de orde van het normale verkeer heeft geplaatst. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 28 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3045).
Schuld aan het ongeval?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, en de andere betrokken Golfjes, voorafgaand aan en tijdens het ongeval veel harder hebben gereden dan de maximumsnelheid van 130 kilometer per uur en dicht op elkaar hebben gereden. Vervolgens heeft verdachte een aantal voertuigen aan de rechterzijde, over de vluchtstrook, ingehaald. Op datzelfde moment haalde [slachtoffer 2] deze voertuigen in op de linkerbaan. Na het afronden van deze inhaalmanoeuvre is verdachte naar de rechterrijbaan gereden en zeer kort daarna is een aanrijding ontstaan tussen de auto van verdachte en de auto van [slachtoffer 2] . Gelet op de situatie en de snelheid van beide betrokken auto’s kan een minste stuurbeweging van één van beiden al tot een ongeval met dodelijke afloop leiden.
De verklaring van verdachte dat hij niet harder heeft gereden dan 130 à 140 kilometer per uur en geen voertuigen aan de rechterzijde heeft ingehaald acht de rechtbank, gelet op de vele verklaringen van getuigen, ongeloofwaardig.
Getuige [getuige 1] is de enige getuige die de daadwerkelijke aanrijding heeft zien gebeuren. Hij heeft verklaard dat hij zag dat de auto van verdachte naar links stuurde en de auto van [slachtoffer 2] aan de rechterachterzijde raakte. Uit het forensisch onderzoek komt naar voren dat de auto van [slachtoffer 2] feitelijk verder naar voren op de rechterzijde is geraakt, maar dit doet niet af aan de betrouwbaarheid van deze getuige. Dat getuige [getuige 1] de plaats van de botsing op de auto niet exact kan duiden valt goed te verklaren uit zijn positie achter de betrokken voertuigen en de snelheid waarmee een ander gebeurd is.
De verklaringen van getuige [getuige 4] (de bestuurder van de grijze Golf) kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als bewijs, zowel in belastende als ontlastende zin, gebruikt worden. Zijn verklaringen zijn niet eenduidig en weinig specifiek. Uit de verklaringen van [getuige 4] kan niet worden vastgesteld of hij het contactmoment tussen de auto’s heeft waargenomen, of alleen de gevolgen van het contactmoment.
De rechtbank acht echter, gelet op de overige feiten en omstandigheden, welke auto er naar links, dan wel rechts heeft gestuurd op het moment van de aanrijding, niet van doorslaggevend belang voor de bepaling van de mate van schuld aan de aanrijding. Zoals hiervoor al is overwogen kon, gelet op de situatie en de snelheid van de betrokken auto’s, een minste stuurbeweging van één van beide tot een aanrijding met dodelijke afloop leiden. Daar komt bij dat uit het dossier naar voren komt dat de drie betrokken Golfjes met hoge snelheid interactie met elkaar hadden, ook wel te beschrijven als een ‘kat-en-muisspel’. In die omstandigheid acht de rechtbank het niet relevant welke van de auto’s uiteindelijk tegen de ander is gereden. De rechtbank acht alle drie de bestuurders van de betrokken auto’s verantwoordelijk voor de aanrijding.
Hoewel verdachte zeer onvoorzichtig en gevaarzettend heeft gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven heeft geroepen, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat dit een zo uitzonderlijk geval betreft dat past binnen de rechtspraak van de Hoge Raad over roekeloosheid, een rechtspraak die zeer strikt is.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het rijgedrag van verdachte wel onder de schuldgradatie “zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam”. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van de tenlastegelegde roekeloosheid. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden en dus schuldig is aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 juni 2018 in de gemeente Oosterhout als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto merk Volkswagen Golf, gekentekend [kenteken 1] ) met als passagier [slachtoffer 1] daarmede rijdende over de weg, A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam aldaar te rijden, immers heeft hij:
- gereden met een veel hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid over die A59 en
- voertuigen via de vluchtstrook rechts ingehaald en
- met hoge snelheid ingevoegd op de rechterrijstrook en
- in aanrijding gekomen met een personenauto (waarin [slachtoffer 2] als bestuurder was ingezeten) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] , die zich als bijrijder in verdachtes voertuig bevond, en [slachtoffer 2] , als bestuurder van een andere personenauto werden gedood,
zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij de bij de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De rechtbank heeft kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd een meld- en aanwijzingenplicht bij de reclassering, een contact- en locatieverbod ten aanzien van de nabestaanden van de slachtoffers en een verplichte dagbesteding in de vorm van werk of opleiding. Tevens vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat kan worden volstaan met een werkstraf en eventueel een voorwaardelijke straf als stok achter de deur. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte al ruim anderhalf jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt, met daaraan gekoppeld zeer strenge voorwaarden. Indien de rechtbank van oordeel is dat reclasseringstoezicht noodzakelijk is, verzoekt de verdediging dit toezicht door de jeugdreclassering te laten uitvoeren, aangezien verdachte al langere tijd een vertrouwensrelatie met de jeugdreclassering heeft opgebouwd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 9 juni 2018 betrokken geweest bij een zeer ernstig verkeersongeval als gevolg waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden. Verdachte heeft met een onverantwoord hoge snelheid gereden en auto’s rechts over de vluchtstrook ingehaald. Verdachte heeft daarmee zeer onverantwoordelijk, onvoorzichtig, onoplettend en onnadenkend rijgedrag vertoond.
Als gevolg van zijn rijgedrag is aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onherstelbaar leed toegebracht. De op dat moment 16-jarige [slachtoffer 1] zou vier dagen na het ongeval 17 zijn geworden en zijn diploma ontvangen. Hij is uit het leven weggerukt, terwijl er nog een heel leven voor hem lag. Dit geldt ook voor de op dat moment 37-jarige [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] die zich bekommerde om zijn moeder, die weduwe is, en zich in zijn vrije tijd bezig hield met zijn grote hobby: het aanpassen en verfraaien van zijn auto en dit delen met anderen. Uit de slachtofferverklaringen van de nabestaanden ter zitting blijkt hoe moeilijk zij het hebben met het verlies en dat zij ook worstelen met de vraag hoe zij daarmee moeten leren leven.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden. Voor de nabestaanden zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook de diverse rapportages betrokken die over de persoon van verdachte zijn opgemaakt.
Uit de rapportage van psycholoog Verhaaren van 24 september 2018 volgt dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Het is aannemelijk dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis ook ten tijde van het ongeval aanwezig was, aangezien normoverschrijdende problemen al sinds langere tijd gerapporteerd worden. De psycholoog acht het aannemelijk dat verdachte zijn gedragskeuzes liet beïnvloeden door onder andere een beperkte frustratietolerantie en impulscontrole. Ook is bekend dat verdachte eerder roekeloos gedrag heeft vertoond en dat hij geneigd is de grenzen van het toelaatbare op te zoeken. Daarbij spelen de beperkte gewetensontwikkeling en verantwoordelijkheidsgevoel een rol.
Uit het advies van de reclassering van 9 maart 2020 volgt dat er voorafgaand aan deze zaak grote zorgen waren om het (delict)gedrag van verdachte. Hij maakte deel uit van een criminele jeugdgroep, er waren zorgen op school, hij kwam vaak met politie in aanraking en werd uiteindelijk veroordeeld voor woninginbraken. Na deze veroordeling gaf verdachte, weliswaar met een forse inzet vanuit justitie en jeugdreclassering, een positieve draai aan zijn leven. Deze positieve lijn zette hij verder door na de schorsing uit voorarrest voor deze zaak. Verdachte volgde een verplichte behandeling bij Fivoor, werkte mee aan hulpverlening vanuit Dunya Zorg en Welzijn, brak met oude vrienden, volgde fulltime een opleiding, ging meer sporten, verbeterde het contact met zijn ouders en kwam niet meer met politie in justitie in aanraking. Hij kreeg bij Fivoor handvatten aangereikt hoe om te gaan met zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en past deze nog altijd toe wanneer dit nodig is. Die behandeling is inmiddels afgesloten. Verdachte wil niet werken aan zijn PTSS die na het ongeval is ontstaan. Verdachte heeft zich sinds het ongeval vastgehouden aan zijn onschuld en op basis van die overtuiging zijn leven opgepakt en inzet getoond. De reclassering maakt zich zorgen over zijn emotioneel welzijn en gedrag, mocht hij toch schuldig worden bevonden. De reclassering acht het van belang de effecten van een veroordeling te kunnen monitoren en waar nodig te kunnen bijsturen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij adviseren een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, contactverbod, locatieverbod en het volgen van een opleiding. De reclassering adviseert negatief over een gevangenisstraf. Zij achten de effecten van een gevangenisstraf zeer zorgelijk voor verdachte op deze jonge leeftijd. Hij heeft zich tijdens het schorsingstoezicht gemotiveerd getoond om een positieve wending aan zijn leven te geven. Een gevangenisstraf zal hem hoogstwaarschijnlijk terug bij af brengen en de behaalde doelen kunnen vervagen. Verdachte zal binnen detentie veel negatieve contacten opdoen waar hij met zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis extra gevoelig voor is.
Ter zitting heeft deskundige [naam 1] van de jeugdreclassering bevestigd dat het nog altijd goed gaat met verdachte. Een eventueel toezicht zou zowel door de volwassenen- als de jeugdreclassering uitgevoerd kunnen worden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, omdat verdachte na het ongeval nog is veroordeeld voor een eerder gepleegd feit.
Tevens constateert de rechtbank dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak behandeld dient te worden (twee jaar) met ongeveer vier maanden is overschreden.
Als uitgangspunt voor de strafoplegging zal de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) nemen. Daaruit blijkt dat voor het veroorzaken van een verkeersongeval zoals dit, waarbij wordt uitgegaan van zeer hoge mate van schuld, in beginsel een gevangenisstraf van 8 maanden staat en een rijontzegging van 3 jaar.
Verdachte heeft in 2018 80 dagen in voorarrest gezeten. Daarna is de voorlopige hechtenis geschorst, maar verdachte heeft tot maart 2020 nog wel huisarrest met een avondklok gehad, waarvan de eerste negen maanden met een enkelband.
Gelet op met name zijn jeugdige leeftijd, het negatieve advies van de reclassering over een gevangenisstraf en de positieve ontwikkeling die verdachte sinds het ongeval heeft doorgemaakt, zal de rechtbank verdachte nu niet terugsturen naar de gevangenis. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 100 dagen. Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen door de jeugdreclassering. Tevens zal de rechtbank als voorwaarde opleggen dat verdachte zich inspant voor een zinvolle dagbesteding: een fulltime opleiding, fulltime werk of een combinatie van werk en opleiding. Aangezien zowel verdachte als de nabestaanden duidelijk hebben gemaakt dat zij geen behoefte hebben aan contact met elkaar en verdachte de afgelopen twee jaar ook geen contact heeft gezocht, ziet de rechtbank geen noodzaak dit te formaliseren met een contactverbod en locatieverbod.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen van het verkeersongeval en het zeer laakbare verkeersgedrag van verdachte, acht de rechtbank daarnaast een taakstraf van 240 uur passend en geboden.
Tot slot zal de rechtbank ook een rijontzegging opleggen voor twee jaar.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 3]
en [naam 4] vorderen als nabestaanden van [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 3.971,-. Uit het verzoek om schadevergoeding en de toelichting ter zitting volgt echter dat de gevorderde schade reeds is vergoed door middel van een voorschotbetaling van de verzekeraar van de auto van verdachte. Om die reden dient de vordering te worden afgewezen.
7.2
De benadeelde partij [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] vordert als nabestaande van [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 2.467,95. De vordering bestaat uit materiële schade en kosten die na het overlijden van [slachtoffer 2] nog korte tijd hebben doorgelopen. De vordering is voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd. Dat geldt ook voor de gemaakte schatting van de kosten van de kleding.
Uit de bewijsoverwegingen volgt dat verdachte en [slachtoffer 2] vergelijkbare onvoorzichtige en gevaarzettende gedragingen in het verkeer hebben begaan en dat de uiteindelijke aanrijding ontstaan kan zijn door de minste stuurbeweging van verdachte of [slachtoffer 2] . De rechtbank zal om die reden de aansprakelijkheid en schadevergoedingsplicht van verdachte bepalen op vijftig procent. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.233,97 toewijzen en voor het overige afwijzen. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [naam 5] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Stichting Jeugdbescherming Brabant en zich zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich inspant voor een zinvolle dagbesteding: verdachte volgt een fulltime opleiding, heeft fulltime werk of heeft een combinatie van parttime werk en opleiding;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant (jeugdreclassering) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar;
Benadeelde partijen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3]af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 5]van
€ 1.233,97ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018;
- wijst af het overige gevorderde;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam 5] € 1.233,97 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Sterk en mr. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 oktober 2020.
Mr. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 9 juni 2018 in de gemeente Oosterhout en/of gemeente Drimmelen, althans op de snelweg A59 tussen knooppunt Hooipolder en knooppunt Zonzeel in het arrondissement Zeeland West Brabant, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Volkswagen golf, gekentekend [kenteken 1] ) met als passagier [slachtoffer 1] , daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de A59 zijn voertuig zodanig bestuurd dat hij in botsing is gekomen met de personenauto bestuurd door [slachtoffer 2] tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juni 2018 in de gemeente Oosterhout en/of gemeente Drimmelen, althans op de snelweg A59 tussen knooppunt Hooipolder en knooppunt Zonzeel in het arrondissement Zeeland West Brabant, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto merk Volkswagen golf, gekentekend [kenteken 1] ) met als passagier [slachtoffer 1] daarmede rijdende over de weg, A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, althans zeer aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend aldaar te rijden, immers heeft hij verdachte:
- gereden met een snelheid van ongeveer 180 km/u, althans met een (veel) hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid over die A59 en/of
- een of meerdere voertuigen via de invoegstrook/vluchtstrook rechts ingehaald en/of
- ( met hoge snelheid) ingevoegd op de rechterrijstrook en/of vervolgens zich deels op de linkerrijstrook begeven, waardoor, althans mede waardoor verdachte het door hem bestuurde voertuig niet, althans in onvoldoende mate, onder controle heeft gehad, en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een (zich op de linkerrijstrook begevende) personenauto (waarin die [slachtoffer 2] als bestuurder was ingezeten) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] , die zich als bijrijder in verdachtes voertuig bevond, en/of [slachtoffer 2] , als bestuurder van een andere personenauto werd(en) gedood,
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij de bij de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juni 2018 in de gemeente Oosterhout en/of gemeente Drimmelen, althans op de snelweg A59 tussen knooppunt Hooipolder en knooppunt Zonzeel in het arrondissement Zeeland West Brabant, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto merk Volkswagen golf, gekentekend [kenteken 1] ) met als passagier [slachtoffer 1] daarmede rijdende over de weg, A59, zich zodanig heeft gedragen
dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar,
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 180 km/u, althans met een (veel) hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid over die A59 en/of
- een of meerdere voertuigen via de invoegstrook/vluchtstrook rechts heeft ingehaald en/of
- ( met hoge snelheid) heeft ingevoegd op de rechterrijstrook en/of
- vervolgens zich deels op de linkerrijstrook heeft begeven, waardoor, althans mede waardoor verdachte het door hem bestuurde voertuig niet, althans in onvoldoende mate, onder controle heeft gehad, en/of
- waardoor hij, met de door hem bestuurde personenauto tegen de personenauto van [slachtoffer 2] (bestuurder) is aangereden/gebotst;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018132763-1 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 192.
Het proces-verbaal van aanrijding-misdrijf, pagina 6, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Locatie ongeval
Datum 9 juni 2018
Omstreeks 16:10 uur
Locatienaam A59
Ter hoogte van Hectometerpaal 95.0 linker rijbaan
Plaats Oosterhout Nb
Gemeente Oosterhout
Betrokken 1 (voertuig)
Voertuig Personenauto [kenteken 1] Volkswagen Golf tdi 66 kw
Eigenaar/houder: [verdachte]
Betrokken 2 (voertuig)
Voertuig Personenauto [kenteken 2] Volkswagen Golf
Eigenaar/houder: [slachtoffer 2]
Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina 18 tot en met 65, voor zover inhoudende:
Ik zag dat de rijksweg A59 links bestond uit één rijbaan, die door middel van een onderbroken as-markering was verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in de richting van knooppunt Klaverpolder.
Ik zag dat bij dit verkeersincident de volgende voertuigen betrokken waren:
• een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf TDI IV (vier), kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
• een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf GTI VI (zes), kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken 2]
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 93 tot en met 95, inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Ik reed in mijn personenauto over de A59 Links, komende vanaf knooppunt Hooijpolder gaande in de richting van Knooppunt Zonzeel. Ik was op dat moment nog aan het accelereren en ik reed zo'n 120 kilometer per uur. Ik zag dat drie Volkswagen golfjes elkaar aan het opjutten waren, zeg maar gerust aan het racen waren. Ik zag dat deze mij met best wel met een hoge snelheid voorbij kwamen. Ik zag dat er een grijze golf voorop reed en die twee zwarte golfjes die bij de aanrijding betrokken waren reden daar achter.
Ik zag dat er verder op een soort van Volkswagen Caddy reed en ik zag dat die nieuwere golf, die later in het weiland lag deze caddy links inhaalde over rijstrook 1.
Ik zag dat die oudere golf waar later die overleden jongen achter lag, deze Caddy inhaalde over de vluchtstrook.
Ik vond dit echt niet normaal en ik ben toen ook gaan versnellen om deze auto's te kunnen volgen en gelijk 112 te kunnen bellen, want ik was bang dat deze bestuurders een ongeval zouden veroorzaken door hun rijgedrag. Ik weet dat niet goed is maar ik ben versneld tot 180 km/u en nog liepen deze auto's op mij uit. Daarop ben ik gestopt met versnellen, want ik dacht dit is echt niet normaal meer. Echter voordat ik 112 kon bellen zag ik dat de nieuwere zwarte Golf op rijstrook 1 reed en de oudere zwarte Golf op rijstrook 2. Ik zag dat de bestuurder van de oudere Golf van rijstrook 2 naar rijstrook 1 wilde gaan om een andere personenauto in te halen welke op rijstrook 2 reed.
Ik zag dat hij bij deze manoeuvre de rechter achterkant van de nieuwere zwarte Golf welke nog steeds rechtdoor over rijstrook 1 reed aan duwde. Ik zag dat beide auto's hierop begonnen te spinnen en hard rechtsaf richting de berm gingen. Toen het ongeval gebeurde reed ik ongeveer 300 meter achter beide zwarte auto's en toen ze begonnen te spinnen moest ik ook goed uitkijken en stevig afremmen. Ten tijde van het ongeval reed ik ongeveer 180 kilometer per uur op mijn kilometer teller en deze beide zwarte auto's liepen op mij uit.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 96 tot en met 98, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plots werden wij ingehaald door twee auto's volgens mij Volkswagen Golfs, Ik zag dat die zwarte Golf 4 voorop reed en ik zag dat er bijna op zijn bumper een zilver grijze andere golf reed. De onderlinge afstand tussen deze twee auto's was zeer klein, hij zat letterlijk op zijn kont. Het was echt een flits, ik denk wel dat ze 180 km/u reden. Tevens zag ik dat daarachter weer een nieuwer model Golf aangereden kwam met dezelfde snelheid, het was echt absurd hard gingen ze. Ze gingen allemaal in een flits voorbij echt niet normaal zo hard.
Vervolgens zag ik tot mijn grote verbazing dat die zwarte Golf 4 een auto die voor hem reed met hoge snelheid over de vluchtstrook inhaalde.
Ik zag alleen een hele grote stofwolk en ik zag dat beide zwarte auto's tegen zo'n schuine kant van de vangrail gelanceerd werden.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , pagina 111 tot en met 113, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik reed met 120 kilometer per uur. Ik zag dat wij plots werden ingehaald door drie auto's volgens mij Volkswagen Golfs. Ik zag dat die twee zwarte Golfs en een grijze Golf achter elkaar reden. Ik zag dat het nieuwe en oud model Golf betrof. Ik zag een zwarte Golf voorop. Ik zag dat de andere zwarte Golf bijna op de bumper van zijn voorganger reed. Ik zag dat de Grijze Volkswagen Golf voor mijn beeldvorming ook boven op de bumper reed van zijn voorganger. Het was echt een flits van drie auto's wat voorbij vloog, ik zei tegen mijn man, wauw dat gaat snel. Het was echt absurd hoe hard ze gingen. Het was in een flits voorbij echt niet normaal zo hard. Ik zag, dat die eerste zwarte golf naar rechts ging en toen verdween hij, voor ons uit het zicht, omdat er nog een auto met caravan tussen reed. Vervolgens zag ik dat de zilver kleurige Golf en de andere zwarte nieuwere Golf ineens nog sneller gingen rijden en voor ons uit wegreden over rijstrook 1.
Vervolgens zag ik, tot mijn grote verbazing dat die oudere zwarte Golf een auto die voor hem reed met hoge snelheid over de vluchtstrook een donker blauwkleurig bedrijfsauto inhaalde. Ik zag dat de grijze voorop reed. Terwijl dat de oudere zwarte golf de donker blauwkleurig bedrijfsauto inhaalde, haalde de nieuwere zwarte Golf, dit zelfde voertuig aan de linkerkant in met hoge snelheid. Het leek net of de donkere blauwe bedrijfsauto stilstond. We zeiden tegen elkaar moet je nou kijken. Zulke mensen veroorzaken ongelukken. Ik zei nog voor het zelfde geldt gebeuren er gekke dingen. Ik was nog niet klaar met het te zeggen of ik zag alleen een hele grote stofwolk, zand en rook de lucht ingaan.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 117, zakelijk weergegeven:
Op een gegeven moment werden wij rechts ingehaald over de vluchtstrook door een zwarte Golf. Getuige verklaarde dat zij niet weet wat voor type omdat het zo ontzettend snel ging. Getuige verklaarde dat zij ook links werd ingehaald door een zwarte auto op hetzelfde moment. De auto's reden met hoge snelheid. Ik zag deze auto's nog 2 a 3 voertuigen inhaalde en dan zag ik een stofwolk en zijn wij gestopt. De auto's waren door de lucht gevlogen.
Het proces-verbaal overlijdensonderzoek lijkschouw, pagina 75, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 9 juni 2018, heb ik verbalisant, als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van het overlijden van:
Achternaam [slachtoffer 1]
Voornamen [slachtoffer 1]
Het overleden slachtoffer lag achter een verongelukte personenauto.
Over het gehele lichaam waren meerdere verwondingen aanwezig.
Vermoedelijke doodsoorzaak
Overleden ten gevolge van hoog energetisch letsel/trauma.
Het proces-verbaal van onnatuurlijke dood, los stuk bij voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overledene
Achternaam [slachtoffer 2]
Voornamen [slachtoffer 2]
Ik sprak aldaar de verpleegkundige bij wie [slachtoffer 2] in behandeling was. Zij verklaarde mij dat [slachtoffer 2] vandaag op zondag 10 juni 2018 om 15:17 uur is komen te overlijden aan gevolge van zijn verwondingen.
Uiterlijke verwondingen
Verwondingen aan torso en hoofd, als gevolge van de aanrijding en de reanimatie.