In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 augustus 2020 de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] uitgesproken voor de duur van twaalf maanden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft dit verzoek ingediend, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die lijdt onder de gevolgen van de vechtscheiding van zijn ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel bij zijn moeder woont, maar dat er veel onduidelijkheid is over zijn toekomstperspectief. De ouders zijn het niet eens over de verhuizing van [minderjarige] naar [naam land], wat leidt tot verdere complicaties in de zorg voor hem.
De kinderrechter heeft tijdens de zitting de standpunten van de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI). De vader heeft aangegeven dat [minderjarige] veel problemen heeft, waaronder een verslaving aan drugs en een gebrek aan motivatie om naar school te gaan. De moeder is niet verschenen en heeft geen medewerking verleend aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg voor [minderjarige] te bieden en dat er een dringende behoefte is aan een jeugdzorgwerker.
De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen zes weken een jeugdzorgwerker beschikbaar te stellen, ondanks de wachtlijstproblematiek. De beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen is genomen om zijn ontwikkeling te beschermen en om ervoor te zorgen dat hij de nodige hulp en ondersteuning krijgt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ondertoezichtstelling onmiddellijk van kracht is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.