ECLI:NL:RBZWB:2020:5198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 19_4890
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Het primaire besluit, genomen op 22 november 2018, weigerde de wijziging van de tenaamstelling van een kampeervergunning en -ontheffing die aan eiser 1 was verleend. Het college verklaarde het bezwaar van eisers tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 20 juni 2019. Eisers hebben op 24 september 2019 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij de beroepstermijn hadden overschreden. De rechtbank stelde vast dat de beroepstermijn begon op 26 juni 2019, na de bekendmaking van het bestreden besluit aan de gemachtigde van eisers. De laatste dag om beroep in te stellen was 6 augustus 2019. De rechtbank concludeerde dat eisers niet tijdig beroep hadden ingesteld en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters op 26 oktober 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4890 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: [naam gemachtigde eisers] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2018 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eisers van 29 januari 2016 om wijziging van de tenaamstelling van een aan [naam eiser 1] verleende kampeervergunning en –ontheffing afgewezen.
In het besluit van 20 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 24 september 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 september 2020.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eisers en namens het college: [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1. Een belanghebbende kan op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Dat is echter aan termijnen gebonden. Regels daarvoor zijn neergelegd in hoofdstuk 6 van de Awb, met name in de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. Het bestreden besluit is bekendgemaakt met de toezending daarvan aan de gemachtigde van eisers op 25 juni 2019. Niet in geschil is dat de beroepstermijn is gaan lopen op 26 juni 2019 en dat 6 augustus 2019 de laatste dag was waarop beroep kon worden ingesteld. Met het indienen van het beroepschrift op 24 september 2019 hebben eisers dus de beroepstermijn overschreden. Ook dat wordt door eisers niet bestreden, zo is ter zitting gebleken.
3. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of eisers bij het te laat indienen van hun beroepschrift in verzuim zijn geweest.
4. Naar aanleiding van de aanvraag van 29 januari 2016 is door eisers eerder geprocedeerd. Eisers hebben namelijk beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit op hun aanvraag van 29 januari 2016. De rechtbank heeft in die procedure op 14 maart 2019 uitspraak gedaan.
Eisers hebben tegen die uitspraak verzet aangetekend, en op dat verzet heeft de rechtbank op 18 september 2019 uitspraak gedaan.
Dat beroep en dat verzet zijn bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 18/7518 VEROR.
Uit het dossier blijkt dat eisers niet tijdig beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat zij in de veronderstelling waren dat deze besluitvorming zou worden meegenomen in de toen nog lopende verzetsprocedure. Zij hebben in dat verband gewezen op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
5. Eisers hebben een risico genomen door niet binnen de daarvoor geldende termijn (pro forma) beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat dat risico voor rekening van eisers moet blijven.
Van de gemachtigde van eisers mocht, als professioneel rechtsbijstandverlener, worden verwacht dat hij op de hoogte is van de termijn voor het instellen van beroep en van het belang om ook binnen die termijn een beroepschrift in te dienen. Dat geldt in dit geval temeer, en wel om het volgende.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 maart 2019 toepassing gegeven aan artikel 6:20, derde lid, van de Awb en heeft het beroep opgevat als mede te zijn gericht tegen het primaire besluit van 22 november 2018. Daarbij heeft de rechtbank echter tevens toepassing gegeven aan artikel 6:20, vierde lid, van de Awb en de behandeling van dat beroep terugverwezen naar het college ter behandeling als bezwaar. Dat is expliciet in de uitspraak van 14 maart 2019 (rechtsoverweging 4, onder kopje ‘Beroep tegen het besluit van 22 november 2018’) vermeld. Op dat moment had het eisers duidelijk moeten zijn dat voor de behandeling van het bezwaar tegen het primaire besluit van 22 november 2018 een aparte procedure zou worden gevolgd en dat het college op dat bezwaar zou beslissen.
6. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eisers bij het overschrijden van de beroepstermijn niet in verzuim zijn geweest. Met andere woorden: er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 26 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.