ECLI:NL:RBZWB:2020:526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3574 t/m 17_3579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen en vergrijpboeten in belastingzaken met betrekking tot IB/PVV en Zvw

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2013 tot en met 2015. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor de correcties in het inkomen van de belanghebbende, die contante inkomsten zou hebben ontvangen die niet in de aangiften waren opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen moesten worden vastgesteld conform de door belanghebbende aangegeven inkomsten, en dat er geen grond was voor het opleggen van vergrijpboeten. De rechtbank verklaarde de beroepen van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/3574 tot en met 17/3579
uitspraak van 6 februari 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2015 (navorderings-) aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, alsmede daarbij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij brieven van 12 mei 2017, door de rechtbank ontvangen op 15 mei 2017, heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen van de inspecteur op haar bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2013, de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014, de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2015 en de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 alsmede de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboeten en in rekening gebrachte belastingrente. Tevens heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om de inspecteur te veroordelen tot het betalen van een dwangsom. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 46 in verband met samenhangende zaken.
1.3.
Op 13 juni 2017 heeft de inspecteur een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift concludeert de inspecteur dat, ondanks de ingebrekestelling, niet tijdig uitspraak is gedaan op de bezwaren van belanghebbende. Ook concludeert de inspecteur dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van driemaal € 1.260, een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht.
1.4.
Met dagtekening 4 september 2017 heeft de inspecteur alsnog uitspraken op de bezwaren van belanghebbende gedaan. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen en de (navorderings-) aanslagen, boete- en rentebeschikkingen in stand gelaten.
1.5.
Bij brieven van 11 september 2017 heeft belanghebbende aangegeven dat zij de procedures inhoudelijk wenst voort te zetten.
1.6.
De inspecteur heeft op 18 september 2018 een inhoudelijk verweerschrift ingediend.
1.7.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018 te Breda. Voor een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting wijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting. Een afschrift daarvan is op 26 oktober 2018 aan partijen verstuurd.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. De inspecteur is in de gelegenheid gesteld om de door belanghebbende gevraagde stukken in te brengen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Tevens is aangekondigd dat een tweede mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
1.9.
Op 29 oktober 2018 heeft de inspecteur stukken ingebracht. De griffier heeft een kopie van die stukken aan belanghebbende gestuurd en haar in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken te reageren. Bij brief van 21 december 2018, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2018, heeft belanghebbende een reactie gegeven en verzocht om uitstel voor een verdere reactie tot 1 maart 2019. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
1.10.
Op 28 februari 2019 heeft de rechtbank de nadere reactie van belanghebbende ontvangen. In deze reactie heeft belanghebbende aangegeven haar beroepen met betrekking tot de jaren 2014 en 2015 op een later tijdstip nader te motiveren.
1.11.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019 te Breda. Voor een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting wijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd.
1.12.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.13.
Bij brieven van 24 december 2019 heeft de rechtbank partijen ervan in kennis gesteld dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende stond in de onderhavige jaren ingeschreven op de volgende adressen.
Tot 27 maart 2012
[adres 1] , Lanaken, België
Tot 19 november 2013
[adres 2] Maastricht
Tot 26 oktober 2015
[adres 3] Gronsveld
Tot 8 februari 2018
[adres 4] Aken Duitsland
Vanaf 8 februari 2018
[adres 5] [woonplaats]
Samen met haar partner, [naam] , heeft zij twee minderjarige kinderen.
2.2.
Over de jaren 2010 tot en met 2012 zijn navorderingsaanslagen IB/PVV inclusief vergrijpboeten opgelegd. Na beroep daartegen zijn deze aanslagen in 2017 vernietigd.
2.3.
Tot 4 juni 2012 was belanghebbende in loondienst werkzaam bij [A] BV. Over de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 juni 2012 bedroeg haar bruto salaris € 10.623.
2.4.
Met dagtekening 23 februari 2016 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd tot het indienen van aangiften IB/PVV over de jaren 2013, 2014 en 2015. De aangiften IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 dienden uiterlijk 1 mei 2016 te zijn ingediend, de aangifte IB/PVV over 2015 uiterlijk op 31 maart 2016. Voor de jaren 2013 en 2014 heeft belanghebbende een herinnering ontvangen. De uiterste termijn voor het indienen van de aangiften IB/PVV 2013 en 2014 was 28 juni 2016. De aangiften zijn ingediend op 29 juni 2016 naar de onderstaande belastbare inkomens en bijdrage-inkomens. Voor de jaren 2014 en 2015 heeft belanghebbende aftrek geclaimd ter voorkoming van dubbele belasting wegens inkomsten uit dienstbetrekking in het buitenland (Duitsland).
2013
2014
2015
Inkomen uit dienstbetrekking
€ 0
€ 74.251
€ 77.145
Resultaat overige werkzaamheden
€ 11.716
€ 0
€ 0
Inkomsten eigen woning
€ 0
€ 0
€ 7.368 -
Belastbaar inkomen box 1
€ 11.716
€ 74.251
€ 69.777
Voorkoming dubbele belasting (inkomsten box 1)
€ 74.251
€ 69.777
Bijdrage-inkomen Zvw
€ 11.716
€ 51.414 (max)
€ 51.976 (max)
2.5.
Met dagtekening 3 augustus 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 opgelegd conform de ingediende aangifte.
2.6.
Over de jaren 2013 tot en met 2015 heeft de inspecteur begin 2016 een onderzoek naar belanghebbende ingesteld. Tijdens dat onderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende onverklaarbare contante stortingen doet op haar bankrekening en dat zij salaris contant ontvangt. Naar aanleiding daarvan heeft hij bij brief van 30 augustus 2016 aangekondigd (navorderings-) aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2013 tot en met 2015 te gaan opleggen alsmede medegedeeld voornemens te zijn om vergrijpboeten op te leggen. Deze vergrijpboeten zijn verhoogd tot het wettelijk maximum op grond van recidive.
De inspecteur heeft de onderstaande (navorderings-) aanslagen opgelegd:
Jaar
Aanslagnummer
Dagtekening
Belastbaar inkomen box 1 / bijdrage-inkomen
Te betalen IB en PVV
Vergrijpboete
Belastingrente
2013
[BSN] .H.37
29-8-2016
€ 60.000
€ 17.283
€ 17.283
€ 1.574
2013
[BSN] .W.37
29-8-2016
€ 50.064
€ 2.167
€ 197
2014
[BSN] .H.46
29-8-2016
€ 200.000
€ 87.211
€ 58.604
€ 4.457
2014
[BSN] .W.46
29-8-2016
€ 51.414
€ 2.776
2015
[BSN] .H.56
30-8-2016
€ 288.048
€ 135.958
€ 3.232
2015
[BSN] .W.56
30-8-2016
€ 17.325
€ 840
€ 194
2015
[BSN] .H.57
30-8-2016
€ 135.958
Hierbij heeft de inspecteur geen rekening gehouden met enige voorkoming van dubbele belasting.
Belanghebbende heeft op 7 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de (navorderings-) aanslagen en tegen de boete- en rentebeschikkingen.
2.7.
De inspecteur heeft op 18 februari 2017 zijn dossier overgedragen aan de FIOD. Zij zijn een onderzoek gestart naar belanghebbende en haar partner vanwege de mogelijke betrokkenheid bij hypotheekfraude, oplichting en witwassen.
2.8.
Belanghebbende heeft de inspecteur op 7 maart 2017 in gebreke gesteld omdat hij (nog) niet heeft beslist op de door haar ingediende bezwaren. Op 15 mei 2017 heeft belanghebbende beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld (zie 1.2). De inspecteur heeft op 4 september 2017 uitspraken op bezwaar gedaan.
2.9.
Op 27 augustus 2018 heeft de inspecteur een zogenoemd artikel 55 AWR [1] -verzoek ingediend bij de Officier van Justitie voor inzage en gebruik van de gegevens uit het FIOD-rapport en de desbetreffende onderliggende bescheiden voor het instellen van een nader fiscaal onderzoek. Deze toestemming heeft de inspecteur op 3 september 2018 van de Officier van Justitie ontvangen.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
Zijn de (navorderings-) aanslagen terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Zijn de vergrijpboeten terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Is het juiste bedrag aan belastingrente in rekening gebracht?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zittingen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen en, naar de rechtbank begrijpt, vermindering van de aanslagen conform de ingediende aangiften.
De inspecteur concludeert tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over 2013 en vermindering van de opgelegde boeten van 100% naar 50% van de boetegrondslag. Voor het overige dienen de beroepen volgens de inspecteur ongegrond te worden verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf – navorderingsaanslagen over het jaar 2013
4.1.
Ter zitting van 21 november 2019 heeft de inspecteur geconcludeerd dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en Zvw 2013 en de boetebeschikking over 2013 moeten worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen. De beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en met betrekking tot de navorderingsaanslag Zvw 2013 zullen dan ook gegrond worden verklaard.
Inhoudelijk (jaren 2014 en 2015)
4.2.
Tussen partijen staat vast dat belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 (tijdig) aangiften IB/PVV heeft ingediend. Nu de inspecteur van de aangegeven inkomens in de ingediende aangiften wil afwijken rust op hem de last om aannemelijk te maken dat belanghebbende niet de juiste aangiften heeft ingediend en, in beginsel, in welke mate belanghebbende niet de juiste aangiften heeft ingediend.
De inspecteur wijst hiertoe op het FIOD-rapport inzake het strafrechtelijk onderzoek onder de naam ‘ [naam] ’ jegens [naam belanghebbende] en [naam partner] . Volgens de inspecteur valt uit het FIOD-rapport af te leiden dat belanghebbende contante inkomsten heeft gehad die zij niet in haar aangiften heeft opgenomen.
4.3.
Met het enkele overleggen van het FIOD-rapport, ondersteund door de gegevens uit het strafonderzoek, heeft de inspecteur niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Het enkel overleggen van het strafdossier met slechts enkele aanknopingspunten voor de fiscale procedure zonder daarbij concreet aan te geven wat uit dit onderzoek relevant is voor zijn fiscale stellingname is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft de inspecteur de expliciet tijdens de eerste mondelinge behandeling door de rechtbank gevraagde stukken waarnaar door hem wordt verwezen maar die niet zijn aangetroffen in de overgelegde FIOD- en strafdossiers, niet ingebracht. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur de door hem voorgestane verhoging van het inkomen van belanghebbende in de onderhavige jaren, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk heeft gemaakt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient dan voor de jaren 2014 en 2015 te worden vastgesteld op de belastbare inkomens die belanghebbende zelf heeft aangegeven.
Voorkoming van dubbele belasting
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat degene die zich beroept op een aftrekpost bij betwisting daarvan de bewijslast heeft. Dat betekent in dit geval dat belanghebbende de bewijslast heeft dat zij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor uit het buitenland genoten inkomsten. Belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank niet in dit bewijs geslaagd. Op grond van alle gegevens in het dossier, inclusief het strafdossier, heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij werkzaamheden in Duitsland heeft uitgevoerd in plaats van in Nederland. De activiteiten van belanghebbende zijn op grond van de verklaringen uit het strafdossier en het gebrek aan bewijs van de door belanghebbende zelf gestelde activiteiten onvoldoende duidelijk geworden. Niet duidelijk is wat die activiteiten waren en waar die hebben plaatsgevonden.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat de opgelegde aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 zullen worden verminderd overeenkomstig de ingediende aangiften en zonder een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Aanslag Zvw 2014
4.6.
De aanslag Zvw 2014 is opgelegd naar het maximale bijdrage-inkomen van € 51.414. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd betreffende deze aanslag. Uit de door belanghebbende ingediende aangifte volgt een bijdrage-inkomen van € 74.251, wat wordt gemaximeerd op € 51.414, waarop geen bijdrage Zvw is ingehouden. De aanslag Zvw 2014 kan derhalve niet worden verminderd. Om die reden zal het beroep tegen de aanslag Zvw 2014 ongegrond worden verklaard.
Aanslag Zvw 2015
4.7.
Ook het beroep met betrekking tot de definitieve aanslag Zvw over 2015 zal ongegrond worden verklaard. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd betreffende deze aanslag. De definitieve aanslag is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 17.325, terwijl het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning € 69.777 bedraagt. Nu ook ten aanzien van dat inkomen geen inhouding van een bijdrage Zvw heeft plaatsgevonden en de vermindering van het belastbaar inkomen vastgesteld voor de IB/PVV niet tot een verlaging van het bijdrage-inkomen kan leiden kan het beroep niet tot een vermindering van de aanslag leiden.
Vergrijpboeten
4.8.
Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboeten overweegt de rechtbank als volgt.
4.9.
Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100% opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
4.10.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslagen moeten worden vastgesteld conform de door belanghebbende aangegeven inkomsten (zie 4.3). Tussen partijen is niet geschil, en de rechtbank acht dit juist, dat dan de gronden voor het opleggen van een boete ontbreken. Dit geldt tevens voor de boete die voor het jaar 2015 middels een navorderingsaanslag is opgelegd. De boeten worden daarom vernietigd.
Verzoek aanhouding en getuigenaanbod
4.11.
Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om aanhouding van de zaken. Ook heeft zij verzocht om diverse getuigen te (laten) horen, dan wel de getuigenverklaringen van diverse personen in te mogen brengen in deze procedure. Deze verzoeken zijn gedaan in relatie tot de stellingen van de inspecteur dat het inkomen over de jaren 2014 en 2015 moet worden verhoogd. Gezien de onderstaande beslissing en de gronden daarvoor (zie 4.2 en 4.3) is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen belang meer heeft bij aanhouding of bij haar getuigenaanbod. Beide verzoeken wijst de rechtbank dan ook af.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaken sprake van ‘samenhangende zaken’ in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De bezwaren en de beroepen in deze zaken zijn gelijktijdig behandeld met rechtsbijstand door dezelfde persoon. Gelet op de inhoud van de bezwaarschriften, de beroepschriften, de pleitnota’s en hetgeen ter zittingen naar voren is gebracht, konden bovendien de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn.
5.3.
De kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.145,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, tweemaal 1 punt voor het verschijnen ter twee zittingen met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor het aantal zaken).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers BRE 17/3574, 17/3575, 17/3576 en 17/3578 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de (navorderings-) aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015, met inbegrip van de daarbij vastgestelde boete- en rentebeschikkingen, en met betrekking tot de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2013, met inbegrip van de daarbij vastgestelde rentebeschikking;
  • vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en vernietigt de daarbij opgelegde boetebeschikking (BRE 17/3574);
  • vernietigt de navorderingsaanslag Zvw 2013 (BRE 17/3575);
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.251 en vernietigt de daarbij opgelegde boetebeschikking (BRE 17/3576);
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.777 en vernietigt de als navorderingsaanslag IB/PVV over 2015 opgelegde boetebeschikking (BRE 17/3578);
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de aanslagen Zvw 2014 en 2015 ongegrond (BRE 17/3577 en 17/3579);
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.145,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. M.M. Dondorp-Loopstra en mr. A.H.W. Steijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)