ECLI:NL:RBZWB:2020:5306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8372 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten

Op 30 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een voormalig broederhuis in Dongen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, maar verzoekers stelden dat de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden te rechtsonzeker waren en dat er nadere verfijning nodig was met betrekking tot geluid, verkeer en parkeren. Tijdens de zitting op 26 oktober 2020 zijn verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door D. van Dijck en C. Soffers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beoogde gebruik van het pand voor short-stay arbeidsmigranten, met een maximale verblijfsduur van 10 weken, niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er diverse motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken in het bestreden besluit aanwezig zijn. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, de omgevingsvergunning geschorst en het college opgedragen om het griffierecht en de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8372 WABOA VV

uitspraak van 30 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers], te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,
gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [vestigingsplaats vergunninghoudster] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 31 juli 2020 van het college (bestreden besluit) over het verlenen van een omgevingsvergunning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis aan [adres pand] in [plaats pand] . Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 oktober 2020.
Verzoekers [namen verzoekers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
D. van Dijck en C. Soffers. Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Het voormalige broederhuis [naam pand] is gelegen aan [adres pand] in [plaats pand] . Tot 2009 woonden hier broeders. Daarna is het complex verkocht aan woningstichting [naam woningstichting] . Van 2010 tot 2013 was het complex in gebruik voor de tijdelijke huisvesting van de bewoners van een zorgcentrum uit Rijen dat werd verbouwd. Daarna is het pand leeg komen te staan. Sinds 2013 werd het leegstandsbeheer door [naam woningstichting] uitbesteed aan [naam verhuurbedrijf] , die een aantal anti-kraakbewoners in het pand had gehuisvest. Sinds 1 november 2018 verhuurt [naam woningstichting] het pand aan vergunninghoudster en wordt het leegstandsbeheer uitgevoerd door [naam uitzendbureau] .
Op 20 december 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis.
In een besluit van 4 februari 2020 (primaire besluit) is de gevraagde omgevingsvergunning voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis verleend voor de duur van maximaal 10 jaar tot uiterlijk 3 februari 2030. De volgende activiteiten zijn vergund: (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Aan het primaire besluit zijn (onder meer) de volgende voorschriften verbonden:
- Het beoogde gebruik moet zijn ten behoeve van short-stay arbeidsmigranten voor een maximale aaneengesloten verblijfsperiode van 6 tot maximaal 10 weken.
- Er zijn maximaal 99 personen inclusief beheerders toegestaan (97 arbeidsmigranten + 2 beheerders). Het gemiddelde aantal personen zal 70 bedragen. Er zijn maximaal 6 piekmomenten van 99 personen toegestaan van maximaal 2-3 weken.
- Nadat de omgevingsvergunning is verleend zal het bestaande aantal personen toenemen met maximaal 10 personen per maand tot een maximum van 50 personen in totaliteit. Hierna dienen de ervaringen met gemeente, [naam wijkraad] en direct omwonenden te worden geëvalueerd alvorens het aantal mag doorgroeien naar het gemiddelde van 70 personen.
Gedurende het gebruik als tijdelijke opvang van de short-stay arbeidsmigranten dient er verder jaarlijks een evaluatie plaats te vinden met gemeente, [naam wijkraad] en omwonenden.
- Op locatie zijn 24 uur, 7 dagen per week een 2-tal beheerders aanwezig welke dienst doen als contactpersoon voor de [naam wijkraad] , omwonenden en gemeente.
Bewoners die zich niet houden aan het huishoudelijk reglement dienen per direct het gebouw/perceel te verlaten.
- Er zijn geen eigen auto’s van de arbeidsmigranten toegestaan. Er zijn op het perceel maximaal 8 bedrijfsauto’s toegestaan met Nederlands kenteken. Deze auto’s parkeren achter het bestaande pand.
- De ontheffing op het gebruik volgens het geldende bestemmingsplan is aangevraagd voor een maximale periode van 10 jaar. De eigenaar/verhuurder van het complex gaat onderzoek verrichten om te komen tot een permanente invulling ter plaatse. Indien dit aan de orde is dient de huurovereenkomst voortijdig te worden beëindigd.
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In een uitspraak van 27 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar (BRE 20/1000 WABOA VV).
Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter een akoestisch onderzoek laten verrichten door Ingenieursbureau [naam ingenieursbureau 1] . In de bijbehorende definitieve rapportage van 11 juni 2020 wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat geen geluidgrenswaarden worden overschreden, zodat voor wat betreft het onderdeel geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij wordt geadviseerd de volgende aanvullende voorwaarden aan de vergunning te verbinden:
- bewoners mogen geen gebruik maken van het buitenterrein, enkel het binnenterrein kan worden betrokken bij het verblijf;
- groepsvorming bij de toegang aan [adres pand] is niet toegestaan;
- muziekgeluid mag niet hoorbaar zijn bij de omliggende woningen.
In opdracht van verzoekers heeft [naam ingenieursbureau 2] op 2 juli 2020 een beoordeling uitgevoerd van het akoestisch onderzoek door [naam ingenieursbureau 1]. Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Op 7 en 9 juli 2020 hebben verzoekers hun bezwaren nader toegelicht tijdens een hoorzitting bij de adviescommissie voor de bezwaarschriften (de commissie).
In een advies van 21 juli 2020 heeft de commissie het college geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren en de aanvullende voorwaarden zoals vermeld in het akoestische onderzoek aan de verleende omgevingsvergunning te verbinden.
In het bestreden besluit heeft het college dienovereenkomstig besloten.
2.
Standpunt verzoekers
Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit (opnieuw) te schorsen.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Zoals de voorzieningenrechter ter zitting heeft meegedeeld, zal in deze zaak geen oordeel worden gegeven over de hoofdzaak, omdat niet alle eisers een voorlopige voorziening hebben gevraagd.
De vereiste spoed acht de voorzieningenrechter aanwezig nu het volgens het college de bedoeling is dat de eerste groep arbeidsmigranten in november 2020 zijn intrek in het pand zal nemen.
4.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5.
Goede ruimtelijke ordening
5.1
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” geldt op het perceel waarop het voormalige broederhuis staat de bestemming “Maatschappelijk”.
Artikel 13.1 van de planregels bepaalt dat de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. Bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven.
b. Religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten.
c. Ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': uitsluitend een voorziening voor het verenigingsleven.
d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk -1': tevens voor nachtrecreatief verblijf ten behoeve van verenigingsleven als bedoeld onder c.
e. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan.
5.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college met toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c en 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) van het bestemmingsplan kan afwijken. Dit impliceert beleidsruimte voor het college. Het college heeft de Beleidsregel tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019 (de beleidsregel) opgesteld om invulling te geven aan die beleidsruimte. Volgens het college voldoet het plan aan de beleidsregel en blijkt uit de overgelegde ruimtelijke onderbouwing en het akoestisch onderzoek dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.3
Verzoekers betwisten dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en stellen dat sprake is van een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Het plan voldoet volgens verzoekers dan ook niet aan de in de beleidsregel genoemde voorwaarde onder k. Verzoekers vrezen met name voor geluidsoverlast en een onevenredige verkeers- en parkeerdruk. Het plan is volgens hen dus ook niet in overeenstemming met de in de beleidsregel genoemde voorwaarde onder j.
Het college heeft volgens verzoekers nagelaten (nader) te onderzoeken en te motiveren of, en zo ja, waarom aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening is voldaan. Daarbij is niet gebleken dat een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit is gelet hierop onvoldoende gemotiveerd en op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen, aldus verzoekers.
5.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het bestreden besluit nog steeds onvoldoende blijkt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het navolgende.
aanvullende vergunningvoorschriften
5.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit nog drie extra voorschriften aan de vergunning heeft verbonden ter bescherming van het woon- en leefklimaat van de omwonenden, namelijk (1) bewoners mogen geen gebruik maken van het buitenterrein, enkel het binnenterrein kan worden betrokken bij het verblijf, (2) groepsvorming bij de toegang aan [adres pand] is niet toegestaan en (3) muziekgeluid mag niet hoorbaar zijn bij de omliggende woningen. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de tweede en derde voorwaarde onvoldoende concreet zijn en geen objectieve maatstaven bevatten om deze te toetsen en op basis hiervan handhavend op te treden. Niet gedefinieerd is wat wordt verstaan onder een groep. Ook de voorwaarde dat muziekgeluid niet hoorbaar mag zijn, bevat een subjectief element. Nu deze voorwaarden onvoldoende rechtszeker zijn, dient het college een specifiekere invulling te geven aan deze vergunningvoorschriften, zodat geen onduidelijkheid kan ontstaan om het moment dat door de omwonenden om handhaving wordt verzocht.
akoestisch onderzoek
5.6
Uit het akoestisch onderzoek dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2020 heeft laten uitvoeren, volgt dat geen geluidgrenswaarden worden overschreden, zodat voor wat betreft het onderdeel geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter is echter van voorlopig oordeel dat deze conclusie niet zonder meer kan worden getrokken. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat in het akoestisch onderzoek (grotendeels) wordt uitgegaan van de
gewenste situatie, waarin alle bewoners van het voormalige broederhuis zich aan het huishoudelijk reglement en de vergunningvoorschriften houden. Dit is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer en onder alle omstandigheden een realistisch uitgangspunt. Om vast te stellen of het huisvesten van de arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis niet zal leiden tot geluidsoverlast voor de omwonenden dient een
representatieve situatiete worden onderzocht. Verzoekers hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht gesteld dat sprake is van een grote groep jonge, actieve mensen, die dagelijks van en naar hun werk zullen reizen en zich in hun vrije tijd rondom het voormalig broederhuis en in de omliggende woonwijken zullen begeven. De situatie is in dat opzicht dus niet vergelijkbaar met voorheen, toen er broeders en mensen op leeftijd die verpleging nodig hadden in het broederhuis verbleven. In het meest recente onderzoek is weliswaar rekening gehouden met piekgeluiden als gevolg van stemgeluid, maar alleen op het binnenterrein. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat piekgeluiden ook bij de ingangen en rondom het voormalige broederhuis zullen voorkomen.
5.7
Verder merkt de voorzieningenrechter op dat in het huishoudelijk reglement is opgenomen dat de nachtrust van 22.00 uur tot 06.00 uur duurt, maar dat om 23.00 uur mogelijk nog arbeidsmigranten met busjes of personenauto’s van of naar hun werkplek zullen worden vervoerd (de derde shift). Hoe dit zich tot elkaar verhoudt is onduidelijk. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de woon- en leefsituatie tijdens de nachtelijke periode niet op één lijn kan worden gesteld met de woon- en leefsituatie overdag. Dat het geluid dat het huisvesten van de arbeidsmigranten met zich mee brengt overdag wellicht aanvaardbaar mag worden geacht, betekent niet per definitie dat dit geluid ook in de nachtelijke periode aanvaardbaar is. Dit vergt een afzonderlijke beoordeling (zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3501).
5.8
Het akoestisch onderzoek dient gelet op het voorgaande naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aangevuld en verfijnd te worden, waarbij adequaat in beeld zal moeten worden gebracht welke feitelijke situaties zich op welke tijdstippen in en rondom het broederhuis naar verwachting zullen voordoen en tot welke geluidsuitstraling dit zal leiden.
verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk
5.9
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing staat dat, in het geval de arbeidsmigranten met busjes of personenauto’s naar hun werk zouden worden vervoerd, op piekmomenten sprake zou zijn van ongeveer 48 verkeersbewegingen per dag. In het akoestisch onderzoek wordt op pagina 9 echter uitgegaan van 120 verkeersbewegingen per dag. Dit betreft enkel het vervoer van en naar de werkplek en is nog exclusief de verkeersbewegingen die het gevolg zijn van nieuwe of vertrekkende bewoners, waarvoor blijkens het akoestisch onderzoek bestelwagens zullen worden ingezet. Het college heeft het verschil tussen het aantal in de ruimtelijke onderbouwing en in het akoestisch onderzoek genoemde verkeersbewegingen ter zitting desgevraagd niet kunnen verklaren. Het is kennelijk dus nog niet precies duidelijk wat de omvang van de verkeersaantrekkende werking precies zal zijn. Het college dient dit exact in kaart te brengen. Daarbij dient een keuze te worden gemaakt of vergunning wordt verleend voor het vervoeren van de arbeidsmigranten van en naar hun werk met busjes en/of personenauto’s of slechts voor het inzetten van fietsen. Het college dient vervolgens te inventariseren hoe de verkeersbewegingen naar verwachting feitelijk zullen gaan verlopen. Daarbij dient ook stilgestaan te worden bij de vraag hoe het ophalen en wegbrengen van de arbeidsmigranten aan [naam uitrijstraat] feitelijk zal worden georganiseerd en hoe opstoppingen en verkeersonveilige situaties zullen worden voorkomen.
fictieve realisering van een plan in overeenstemming met het bestemmingsplan
5.1
Het college heeft een beroep gedaan op jurisprudentie van de AbRS waaruit volgt dat bij de afweging van de bij een besluit betrokken belangen mee mag wegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan (zie AbRS 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285). Het college wijst erop dat artikel 13.1 van de planregels ruime gebruiksmogelijkheden toekent aan het perceel waarop het voormalige broederhuis staat, die ook een ruimtelijke impact zouden hebben op de omgeving.
5.11
De voorzieningenrechter overweegt dat de negatieve gevolgen van dit plan gedeeltelijk zouden kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een plan in overeenstemming met het bestemmingsplan, zoals de huisvesting van gezondheidszorg of een onderwijsinstelling. Deze bestemmingen zouden ook een verkeersaantrekkende werking en een toename van geluid tot gevolg hebben. Toch kan de impact van deze maatschappelijke bestemmingen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet volledig gelijk gesteld worden met het huisvesten van een dergelijk grote groep arbeidsmigranten midden in drie woonwijken. De voorzieningenrechter acht de door verzoekers gevreesde overlast reëel en het college zal daarom zorgvuldig moeten onderzoeken en motiveren of, en zo ja, waarom aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.
werkzaam in gemeente/regio
5.12
De voorzieningenrechter volgt verzoekers tot slot niet in hun stelling dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat wordt voldaan aan voorwaarde h uit de beleidsregel. Ter zitting is toegelicht dat de te huisvesten arbeidsmigranten zullen gaan werken op bedrijventerrein [naam bedrijventerrein] in [plaats bedrijventerrein] bij [naam werkgever] . Dat in het akoestisch onderzoek staat dat in de toekomst mogelijk personenauto’s moeten worden ingezet voor het vervoer van de arbeidsmigranten betekent niet dat de arbeidsmigranten niet meer in de regio Hart van Brabant werkzaam zouden kunnen blijven. Het college heeft ter zitting immers gesteld dat de behoefte aan arbeidsmigranten in deze regio heel groot is.
6.
Conclusie
6.1
Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat het bestreden besluit diverse motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken bevat. De voorzieningenrechter geeft het college in overweging deze gebreken te repareren in een nieuw (gewijzigd) besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
6.2
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, voor zover het ziet op de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo; het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Dat sprake zou zijn van gebreken in het bestreden besluit met betrekking de verleende vergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo; het bouwen van een bouwwerk, is gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter laat dit deel van de verleende omgevingsvergunning dan ook buiten beschouwing.
6.3
De voorzieningenrechter schorst, gelet op de ernst van de gebreken, zowel het bestreden besluit als het primaire besluit voor zover zij zien op het gebruik in strijd met het bestemmingsplan (onder c) tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak, dan wel totdat is beslist op een eventueel verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening (in te dienen door het college en/of vergunninghoudster op het moment dat zij menen dat herstel van de geconstateerde gebreken heeft plaatsgevonden). Dit betekent dat tot dat moment geen arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis mogen worden gehuisvest.
6.4
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
6.5
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, voor zover het ziet op de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan (onder c);
  • schorst het bestreden besluit en het primaire besluit in zoverre tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak, dan wel totdat is beslist op een eventueel verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 30 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wabo – voor zover relevant – wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
In artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, voor zover hier van belang:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit Omgevingsrecht (Bor)
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, in aanmerking komen:
ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Beleidsregel tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019
Huisvesting van arbeidsmigranten in bestaande woningen en gebouwen binnen de plangebieden van de kernen en van het bestemmingsplan Dongen Buitengebied
Een afwijking wordt slechts toegepast ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.
(..)
h. De huisvesting is uitsluitend toegestaan ten behoeve van arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de gemeente Dongen, dan wel de regio Hart van Brabant.
(..)
j. Er mag geen zodanig verkeersaantrekkende werking optreden dat deze leidt dan wel kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte door de huisvesting van arbeidsmigranten.
k. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en het woon- en leefklimaat van omliggende percelen.
(..)