Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 30 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Standpunt verzoekers
Voorlopige voorziening
Wettelijk kader
Goede ruimtelijke ordening
gewenste situatie, waarin alle bewoners van het voormalige broederhuis zich aan het huishoudelijk reglement en de vergunningvoorschriften houden. Dit is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer en onder alle omstandigheden een realistisch uitgangspunt. Om vast te stellen of het huisvesten van de arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis niet zal leiden tot geluidsoverlast voor de omwonenden dient een
representatieve situatiete worden onderzocht. Verzoekers hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht gesteld dat sprake is van een grote groep jonge, actieve mensen, die dagelijks van en naar hun werk zullen reizen en zich in hun vrije tijd rondom het voormalig broederhuis en in de omliggende woonwijken zullen begeven. De situatie is in dat opzicht dus niet vergelijkbaar met voorheen, toen er broeders en mensen op leeftijd die verpleging nodig hadden in het broederhuis verbleven. In het meest recente onderzoek is weliswaar rekening gehouden met piekgeluiden als gevolg van stemgeluid, maar alleen op het binnenterrein. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat piekgeluiden ook bij de ingangen en rondom het voormalige broederhuis zullen voorkomen.
Conclusie
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, voor zover het ziet op de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan (onder c);
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit in zoverre tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak, dan wel totdat is beslist op een eventueel verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.050,-.