ECLI:NL:RBZWB:2020:5313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
376262 JE RK 20-1717
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling jeugdhulp en verzoek tot contactregeling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie. De moeder van de minderjarige, die onder toezicht staat, heeft verzocht om de Bepaling jeugdhulp van 4 augustus 2020 van de Gecertificeerde Instelling (GI) als een schriftelijke aanwijzing te beschouwen en deze te laten vervallen. De moeder verzocht tevens om een contactregeling vast te stellen die haar in staat zou stellen om wekelijks contact met haar kind te hebben. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door beide ouders, maar dat de minderjarige bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in de zaak uiteengezet, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat en de vader en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de Bepaling jeugdhulp van de GI niet als een schriftelijke aanwijzing kan worden aangemerkt, omdat deze niet het dwingende karakter heeft dat bij een schriftelijke aanwijzing hoort. De kinderrechter heeft de Bepaling jeugdhulp als een administratieve handeling beschouwd die noodzakelijk is voor de financiering van de jeugdhulp en niet als een besluit met rechtsgevolg. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen, met de opmerking dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder in gesprek blijft met de GI over de mogelijkheden voor uitbreiding van de contacten.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder zich moet richten op het voortzetten van haar positieve ontwikkelingen binnen het ouder-kind traject, wat kan bijdragen aan een mogelijke uitbreiding van de contacten met de minderjarige. De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens : C/02/376262 / JE RK 20-1717
Datum uitspraak: 16 oktober 2020

Beschikking

in de zaak van

[moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.C. Sneper te Baarn,
betreffende

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[vader] ,

hierna te noemen de vader,
gevestigd te Roosendaal,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de moeder van 18 augustus 2020, ingekomen bij de griffie op 21 augustus 2020.
Op 1 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] verblijft bij de vader.
Bij beschikking van 3 februari 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot
4 februari 2021.
De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zijnde de ouder belast met gezag, verlengd tot 4 februari 2021.
De GI heeft op 4 augustus 2020 een Bepaling jeugdhulp gegeven. Hierin is het volgende opgenomen:
“Stichting Jeugdbescherming Brabant bepaalt dat in het kader van de ondertoezichtstelling van [naam] de volgende vorm van jeugdhulp is aangewezen: Profiel 4, laagcomplex intensief.
De duur van de aangewezen hulp is:
Totdat de gestelde doelen behaald zijn wat neerkomt op voldoende skills van minderjarige om het beperkt zien van moeder een plek te geven in haar leven en hier vrede mee te hebben.
Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van de ondertoezichtstelling overlegd met de gemeente Roosendaal.”

Het verzoek

De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair
te bepalen dat het besluit van 4 augustus 2020 van de GI als een schriftelijke aanwijzing kan worden gezien, dat deze vervallen wordt verklaard en dat de rechtbank zelfstandig een contactregeling vaststelt in de zin van artikel 1:265f, lid 2, Burgerlijk Wetboek (BW), inhoudende een contactregeling van:
- één keer per week haalt de moeder [minderjarige] bij de vader thuis op. Zij brengt [minderjarige] naar paardrijles bij [naam manege] . Na afloop doen zij een drankje en brengt de moeder [minderjarige] weer terug naar de vader. [naam begeleider moeder] , de begeleider van de moeder, kan deze bezoeken begeleiden. Op termijn kan dit worden afgebouwd en kunnen de bezoeken onbegeleid plaatsvinden;
- na drie maanden vindt een evaluatie plaats met de betrokken partijen, waaronder de GI, de ouders en de begeleiding. Indien deze evaluatie positief is, kan het contact tussen de moeder en [minderjarige] uitgebreid worden naar onbegeleide contactmomenten, waarbij [minderjarige] ook bij de moeder thuis kan komen en er op termijn mogelijkheden zijn voor overnachtingen.
II. Subsidiair
te bepalen dat het besluit dat door de GI op 4 augustus 2020 nietig is, nu een dergelijk rechtsgevolg te weten een contactbeperking tussen de moeder en [minderjarige] niet kan worden neergelegd in een bepaling jeugdhulp; de GI dient een nieuw besluit te nemen over het contact;
III. en een contactregeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie en in het belang van [minderjarige] juist acht waarbij zo snel als mogelijk wordt toegewerkt naar onbegeleide contacten met uiteindelijk overnachtingen bij de moeder;
IV. Meer subsidiair
dat de rechtbank een beslissing neemt in het belang van [minderjarige] , en zoals de rechtbank dat juist acht.

De standpunten

Ter nadere toelichting op het verzoek is door en namens de moeder ter zitting aangevoerd dat voornoemd besluit van de GI van 4 augustus 2020 kan worden aangemerkt als een besluit op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarmee gericht is op rechtsgevolg. Tussen de moeder en [minderjarige] vindt wekelijks begeleid bezoek plaats. In de motivering van het besluit staat vermeld dat de wens van de moeder en [minderjarige] om elkaar meer en zonder begeleiding te zien niet wordt ingewilligd. Er vindt derhalve een contactbeperking plaats. De moeder ervaart dat zo en in dat geval kan dit besluit worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing die kan worden getoetst. De wijze waarop het besluit is opgebouwd, strookt niet met de richtlijnen en schept verwarring.
Indien de rechtbank het besluit aanneemt als een schriftelijke aanwijzing dan verwijst de moeder naar de gebreken zoals opgenomen in het verzoekschrift. De moeder wil het contact met [minderjarige] uitbreiden en duidelijkheid over de duur ervan, zodat hierop kan worden teruggevallen en de contacten meer ontspannen kunnen verlopen. Daarnaast wil de moeder dat [minderjarige] bij haar thuis kan komen. De GI reageert echter niet op dat verzoek. Ook [minderjarige] geeft aan dat zij meer uren bij de moeder wil zijn. Zij wil het liefst terug thuis bij de moeder wonen. De moeder verblijft op dit moment nog met haar andere kind binnen een ouder-kind traject. Zij zullen op korte termijn naar [naam instelling] gaan, waar gedurende een periode van drie maanden hulp zal worden geboden en observatie zal worden gedaan. Zolang moeder daar verblijft, kan [minderjarige] in de weekenden komen. De moeder mag het terrein bij [naam instelling] gewoon verlaten zodat zij de minderjarige kan ophalen om haar naar paardrijles te brengen, zoals verzocht.
Door de vader is naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] bij hem. [minderjarige] zit nu op een nieuwe school, waar zij goede cijfers haalt en waar zij een goede omgang met klasgenootjes heeft. [minderjarige] vindt het leuk om contact met de moeder te hebben. De laatste keren zijn de contacten wat korter geweest maar er waren ook wat dingen voorgevallen. Het is volgens de vader niet de vraag of [minderjarige] meer contact met de moeder aankan. De vraag is of de situatie bij de moeder veilig genoeg is om contact met [minderjarige] te hebben. De vader ziet een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] niet zitten. Dit is nog te vroeg. Er is te veel gebeurd. De hulp vanuit [naam instelling 2] loopt naar de mening van de vader goed. Er worden hem handvatten geboden om zaken bij [minderjarige] te signaleren en hiermee om te gaan.
Van de zijde van de GI is gesteld dat het besluit van 4 augustus 2020 los staat van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Dit besluit is een bepaling om hulp voor [minderjarige] te financieren. Het is een stuk dat moet worden ingediend voor de financiering. [minderjarige] kan anders niet worden ondersteund. De in te zetten hulpverlening is zelfs een weg om te komen tot een mogelijke uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] kan binnen die hulpverlening aangeven wat zij wil en dan kan er mogelijk tot uitbreiding worden gekomen. De GI kan zich niet vinden in de stelling van de moeder dat het besluit van
4 augustus 2020 moet worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing. Indien de GI een schriftelijke aanwijzing had willen geven, had zij dat kunnen doen. De moeder had om uitleg van het besluit kunnen vragen, temeer nu de moeder moet instemmen met de bepaling jeugdhulp. Er is in deze sprake van een andere situatie dan de in de door de moeder aangehaalde jurisprudentie. De GI is bekend met de wens van de moeder om uitbreiding van de contacten met [minderjarige] maar daarvan kan nu nog geen sprake zijn. De minderjarige heeft veel in de thuissituatie bij de moeder meegemaakt. Het geven van een schriftelijke aanwijzing zou niet in het belang van [minderjarige] zijn, juist om niet een nauwe situatie te creëren en alvast een standpunt over het perspectief van [minderjarige] in te nemen. Op korte termijn zal er een evaluatie plaatsvinden en zal worden toegelicht waar er naartoe gewerkt wordt. Er is sinds enkele weken sprake van een positieve ontwikkeling bij de moeder maar deze is nog zeer pril. Indien het ouder-kind traject goed verloopt, wil dat nog niet zeggen dat [minderjarige] automatisch bij de moeder kan terugkomen. Er dient nog een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder te worden afgenomen en zij staat nog onder controle voor drugsgebruik.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft te kennen gegeven dat er bij de moeder sprake is geweest van een complexe situatie waarbij de veiligheid van de minderjarige ernstig in het geding is geweest. Onderzocht moet worden wat de mogelijkheden zijn om het contact tussen de moeder en [minderjarige] vorm te geven. De rechtbank heeft in de beschikking van
3 februari 2020 nog overwogen dat er nog ernstige zorgen zijn over de veiligheidssituatie bij de moeder thuis. De moeder is inmiddels gestart met een ouder-kind traject maar dit is nog erg kort geleden begonnen. Wanneer de moeder dit traject positief afrondt, kan worden bekeken wat er ten aanzien van het contact tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk is. De Raad meent dat de GI een zorgvuldig traject doorloopt en dat er op dit moment geen ruimte is voor een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] .

De beoordeling

Bij de uitvoering van zijn taak kan de jeugdzorgwerker schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige. Schriftelijke aanwijzingen hebben een dwingend karakter. De desbetreffende ouder(s) en de minderjarige dient/en deze op te volgen. Op het niet nakomen ervan zijn sancties gesteld. Wanneer de ouder(s ) (en de minderjarige) niet instemt/men met dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan hetgeen door de jeugdzorgwerker noodzakelijk wordt geacht dan kan de jeugdzorgwerker deze in een schriftelijke aanwijzing opdragen mee te werken. De aanwijzingen kunnen zich niet richten tot de niet met gezag belaste ouder.
Van belang is dat de aanwijzing:
- het doel van de ondertoezichtstelling dient;
- direct de opvoeding en verzorging van de minderjarige treft;
- niet in strijd is met het recht;
- slechts een opdracht betreft tot het doen of juist nalaten.
De kinderrechter stelt vast dat de Bepaling jeugdhulp van 4 augustus 2020, waartegen het verzoek van de moeder zich richt, niet als een schriftelijke aanwijzing kan worden aangemerkt. De Bepaling jeugdhulp is, zoals de GI hierin ook stelt, gebaseerd op artikel 3.5 Jeugdwet. Ingevolge het eerste lid van dat artikel bepaalt de GI enkel welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Het betreft een stuk dat moet worden ingediend om de aangewezen jeugdhulp te kunnen financieren, hetgeen een voorwaarde is om de jeugdhulp te kunnen inzetten. Het is slechts een bepaling. Het heeft, anders dan bij een schriftelijke aanwijzing, geen dwingend karakter. Het bevat geen verplichting tot opvolging ervan, noch worden er sancties gesteld. Evenmin betreft de Bepaling jeugdhulp een opdracht tot het doen of nalaten.
Het standpunt van de moeder dat zij in de motivering van de Bepaling jeugdhulp leest of ervaart dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] worden beperkt, kan de kinderrechter niet volgen. Deze motivering is slechts een verklaring waarom het inzetten van de aan te wijzen hulpverlening noodzakelijk is. Het bevat geen besluit dat ziet op enig rechtsgevolg. Dit is ter zitting ook door de GI bevestigd door te stellen dat juist niet gekozen is voor het geven van een schriftelijke aanwijzing. De GI ziet met het inzetten van de aangewezen hulpverlening zelfs een weg om te komen tot een mogelijke uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . Dit staat haaks op de opvatting van de moeder.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het besluit van de GI van
4 augustus 2020 enkel kan worden opgevat als een Bepaling jeugdhulp op grond van artikel 3.5 Jeugdwet en dat hiertegen, nu er sprake is van maatregelen in een gedwongen kader, geen bezwaar of beroep mogelijk is.
Dit brengt mee dat, nu het besluit van 4 augustus 2020 niet als een schriftelijke aanwijzing wordt gezien, de kinderrechter niet toekomt aan de beoordeling van het resterende verzoek. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
De kinderrechter wenst nog uitdrukkelijk op te merken dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat de moeder in gesprek blijft met de GI over de mogelijkheden om de contacten tussen de moeder en [minderjarige] op enig moment uit te breiden. De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat er binnen de voor [minderjarige] in te zetten hulpverlening, zoals die in de Bepaling jeugdhulp is opgenomen, aandacht kan zijn voor de wensen van [minderjarige] ten aanzien van het contact met de moeder. Ook heeft de kinderrechter begrepen dat de GI bereid is tot gesprekken met de moeder over de mogelijkheden van uitbreiding van de contacten. Daartoe heeft de GI gesteld dat het door de moeder voortzetten van haar huidige positieve ontwikkelingen binnen het ouder-kind traject zeker zal bijdragen tot het creëren van ruimte om mogelijk tot een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] te komen. De kinderrechter acht het in het belang van de moeder en van [minderjarige] dat de moeder zich kan focussen op een mogelijke uitbreiding van de contacten en dat zij niet vasthoudt aan de gedachte dat de contacten worden beperkt.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op
DD
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch