Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die in 2015 uitviel als machineoperator vanwege rugklachten, had eerder een WIA-uitkering gekregen, maar was ontevreden over de mate van arbeidsongeschiktheid die het UWV had vastgesteld. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het UWV was opgedragen om een nieuw besluit te nemen, had het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd. Eiser voerde aan dat er een zwaardere beperking opgenomen had moeten worden op het onderdeel 'Eigen gevoelens uiten' in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij geen nieuwe beroepsgronden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.