ECLI:NL:RBZWB:2020:5319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20_269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die in 2015 uitviel als machineoperator vanwege rugklachten, had eerder een WIA-uitkering gekregen, maar was ontevreden over de mate van arbeidsongeschiktheid die het UWV had vastgesteld. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het UWV was opgedragen om een nieuw besluit te nemen, had het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd. Eiser voerde aan dat er een zwaardere beperking opgenomen had moeten worden op het onderdeel 'Eigen gevoelens uiten' in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij geen nieuwe beroepsgronden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/269 WIA

uitspraak van 28 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. S. Tümkaya-Canimoglu,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is werkzaam geweest als machineoperator. Voor dat werk is hij in 2015 uitgevallen vanwege rugklachten. Aan eiser is toen een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet. Na het aflopen van de Ziektewetuitkering heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de WIA.
Bij besluit van 9 oktober 2017 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 28 november 2017 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,35%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 26 februari 2018 is eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op een zitting van deze rechtbank op 19 september 2018, waarna het onderzoek is geschorst. De rechtbank heeft een psychiater als deskundige benoemd om onderzoek te laten doen naar eisers psychische klachten. Op 5 maart 2019 heeft psychiater J.W. Peterse een deskundigenbericht uitgebracht. Op basis daarvan heeft het UWV op 8 april 2019 een nieuw besluit genomen over de toekenning van eisers WIA-uitkering. Daarbij is eisers bezwaar gegrond verklaard en is aan hem met ingang van 28 november 2017 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,19%. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had het beroep van eiser mede op dit besluit betrekking. Bij uitspraak van 14 november 2019 (zaaknummer BRE 18/2078 WIA) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, waarbij het UWV is opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
Het UWV heeft besloten te berusten in deze uitspraak. Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar gegrond verklaard en is aan hem met ingang van 28 november 2017 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 61,46%.

Beroepsgronden

2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat er een zwaardere beperking opgenomen had moeten worden op het onderdeel Eigen gevoelens uiten (item 2.7 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML)). Psychiater Peterse heeft immers aangegeven dat eiser als gevolg van de vastgestelde depressieve stoornis veel moeite heeft de eigen emoties te uiten en om te gaan met somberheid: hij neigt tot piekeren en malen, isoleert zich en trekt zich terug. Eiser stelt dat dit beter aansluit bij een score van 2 (sterk beperkt) dan 1 (beperkt). Volgens eiser kan hij de geduide functies lichamelijk en psychisch niet aan.

Overwegingen

3. De rechtbank stelt vast dat psychiater Peterse in het deskundigenbericht van 5 maart 2019, hangende de vorige beroepsprocedure, heeft gerapporteerd dat er bij eiser sprake is van een depressieve stoornis, eenmalig, matig ernstig, waardoor er aanleiding bestaat om beperkingen aan te nemen op de onderdelen Eigen gevoelens uiten (item 2.7) en Samenwerken (item 2.9). In de FML van 7 september 2017, die ten grondslag ligt aan het primaire besluit, waren op deze onderdelen echter geen beperkingen aangenomen.
4. Het UWV heeft het deskundigenbericht gevolgd. Er is een nieuwe FML opgesteld die geldig is vanaf 29 maart 2019. Daarin is eiser alsnog beperkt geacht (score 1) op het onderdeel Eigen gevoelens uiten, in die zin dat eiser anderen in verwarring brengt door onduidelijke, onvoorspelbare of onconventionele wijze van gevoelsuitingen. Tevens is eiser daarin beperkt geacht (score 1) op het onderdeel Samenwerken, in die zin dat eiser slechts met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak met anderen kan samenwerken. Deze FML vormt de grondslag voor het besluit van 8 april 2019, dat het UWV tijdens de vorige beroepsprocedure heeft genomen.
5. In die verdere procedure bij de rechtbank tegen dat besluit heeft eiser (uitsluitend) aangevoerd dat het deskundigenbericht van psychiater Peterse onvoldoende in acht is genomen bij het vaststellen van de FML van 29 maart 2019 wat betreft het onderdeel Samenwerken (item 2.9). Eiser heeft betwist dat hij met een afgebakende deeltaak wel zou kunnen samenwerken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van het UWV dat eiser met een afgebakende deeltaak wel zou kunnen samenwerken inderdaad niet met het oordeel van de deskundige te verenigen is. Daarom heeft de rechtbank het besluit van 8 april 2019 bij de uitspraak van 14 november 2019 vernietigd, waarbij het UWV is opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
6. Het UWV heeft besloten te berusten in de uitspraak van de rechtbank door in een nieuwe FML van 2 december 2019 een sterkere beperking (score 2) op te nemen op het onderdeel Samenwerken (item 2.9). Deze FML vormt de grondslag voor het in deze procedure te beoordelen bestreden besluit.
7. Thans stelt eiser zich op het standpunt dat ook op het onderdeel Eigen gevoelens uiten (item 2.7) een sterkere beperking moet worden opgenomen (score 2) gelet op het in de vorige beroepsprocedure uitgebrachte deskundigenbericht van psychiater Peterse. Desgevraagd heeft eiser ter zitting bevestigd dat hij dit in de vorige procedure bij de rechtbank niet heeft aangevoerd. Mede daarom heeft de rechtbank zich in de uitspraak van 14 november 2019 bij de beoordeling van de nieuwe FML niet expliciet uitgelaten over de juistheid van de in de FML tijdens die procedure toegevoegde beperking (score 1) op het onderdeel Eigen gevoelens uiten (item 2.7). Het staat eiser onder deze omstandigheden niet vrij om nu in deze procedure aan te voeren dat de naar aanleiding van het deskundigenbericht van psychiater Peterse reeds in de FML van 29 maart 2019, hangende de vorige beroepsprocedure, toegevoegde beperking op dat onderdeel ontoereikend is. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze grond in de voorgaande procedure had moeten en kunnen aanvoeren. Eiser heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 14 november 2019. De beoordeling van de belastbaarheid op item 2.7 is daarmee in rechte vast komen te staan.
8. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, voortvloeit uit zijn opvatting dat de FML onjuist is. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aangemerkt worden als een afzonderlijke beroepsgrond.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij geen beroepsgronden heeft aangevoerd die betrokken kunnen worden bij die beoordeling. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
10. Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 28 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.