ECLI:NL:RBZWB:2020:5320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
02/040544-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens schending van het gelijkheidsbeginsel

In deze strafzaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van het vervoeren van 300 gram cocaïne op 24 juli 2018 in Aardenburg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Nijboer, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat zij niet ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de zaken tegen de twee medeverdachten waren geëindigd in een beleidssepot vanwege tijdsverloop. De verdediging steunde dit standpunt en wees op de schending van het gelijkheidsbeginsel.

De politierechter oordeelde dat de vervolging van de verdachte in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de officier van justitie niet kon uitleggen waarom de verdachte wel werd vervolgd terwijl de medeverdachten niet waren vervolgd. De politierechter benadrukte dat de beslissing om tot vervolging over te gaan aan het Openbaar Ministerie is voorbehouden, maar dat in dit geval de officier van justitie zelf had aangegeven dat de dagvaarding onterecht was. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie niet ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging.

Het vonnis werd uitgesproken op 3 november 2020, waarbij de politierechter de officier van justitie niet ontvankelijk verklaarde in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is van belang voor de rechtsbeginselen, met name het gelijkheidsbeginsel, en benadrukt de noodzaak voor consistentie in de vervolging van verdachten in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-040544-20
vonnis van de politierechter van 3 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Nijboer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 juli 2018 in Aardenburg samen met twee anderen 300 gram cocaïne heeft vervoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.1
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat zij in haar vervolging niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Zij heeft daartoe als reden aangevoerd dat de zaken tegen de twee medeverdachten zijn geëindigd in een beleidssepot vanwege tijdsverloop en dat niet valt uit te leggen dat verdachte in tegenstelling tot zijn twee medeverdachten wel wordt vervolgd.
3.2
het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie eveneens bepleit. De raadsman heeft daartoe gewezen op het feit dat de vervolging in strijd is met algemene rechtsbeginselen als het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel.
3.3
het oordeel van de politierechter
In deze zaak zijn op 24 juli 2018 te Aardenburg drie personen, waaronder verdachte, aangehouden die zich in een auto bevonden waarin 300 gram cocaïne is aangetroffen. De strafzaken jegens de andere twee personen zijn in mei van dit jaar geëindigd in een beleidssepot vanwege tijdsverloop. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de officier van justitie niet kan aangeven op grond van welke beleidsregel de zaken tegen de medeverdachten zijn geseponeerd.
Gegeven het feit dat een tijdsverloop vergelijkbaar met deze zaak met regelmaat voorkomt en dat ook bij een tijdsverloop van langer dan twee jaar regelmatig tot vervolging wordt overgegaan, acht de politierechter het gelijkheidsbeginsel – in brede zin – niet geschonden.
Desgevraagd heeft de officier van justitie meegedeeld dat het feit dat deze verdachte wel is gedagvaard niet zijn grondslag vindt in de omstandigheid dat er tegen verdachte meer of ander bewijs is dan tegen de verdachten wier strafzaak is geseponeerd. Waarom verdachte een andere behandeling ten deel is gevallen dan zijn twee medeverdachten kon niet worden achterhaald. Op grond hiervan en ook gelet op de inhoud van het dossier gaat de politierechter er van uit dat er in deze specifieke zaak sprake is van rechtens relevante gelijke gevallen. Dat brengt met zich mee dat de vervolging van verdachte in relatie tot zijn medeverdachten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
In dit verband merkt de politierechter allereerst op dat het gelet op dit standpunt het in de rede had gelegen dat de officier van justitie verdachte niet had gedagvaard of de dagvaarding voor de zitting had ingetrokken.
Omtrent de vraag of de gegeven strijd met het gelijkheidsbeginsel in deze zaak tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden overweegt de politierechter als volgt. Voorop staat dat de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan uitsluitend aan het Openbaar Ministerie is voorbehouden en dat bij toetsing van zodanige beslissing aan de algemene rechtsbeginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel, de rechter grote terughoudendheid past. Omdat namens het Openbaar Ministerie zelf naar voren is gebracht dat ten onrechte tot dagvaarding is overgegaan dient daaraan bij het beoordelen van deze zaak gewicht te worden toegekend. Dat gegeven naast de omstandigheid dat er in deze zaak sprake is van vervolging in strijd met het gelijkheidsbeginsel brengt met zich mee dat de officier van justitie in haar vervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.De beslissing

De politierechter:
- verklaart
de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte;
Dit vonnis is gewezen door politierechter: mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van M. Meuwese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 november 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Aardenburg, gemeente Sluis, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 299,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )