ECLI:NL:RBZWB:2020:5383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8984 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake ongeldig verklaring rijbewijs

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 2 oktober 2020, waarbij zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, voordat er een zitting heeft plaatsgevonden, heeft het CBR op 21 oktober 2020 het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard, maar het besluit van 2 oktober 2020 ambtshalve herroepen. Op 22 oktober 2020 heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.

De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. Verzoeker heeft op dezelfde dag een intrekkingsverklaring ingediend, maar zonder een verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft deze intrekking op 23 oktober 2020 bevestigd. Later die dag heeft verzoeker opnieuw een intrekkingsverklaring ingediend, ditmaal met het verzoek om het CBR te veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet voldaan is aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Verzoeker heeft niet gelijktijdig met de intrekking van het verzoek om een proceskostenveroordeling verzocht, wat noodzakelijk is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks, op 3 november 2020 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8984 VV
uitspraak van 3 november 2020 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Mesoudi, advocaat te Breda,
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 oktober 2020 van het CBR over het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft het CBR bij besluit van 21 oktober 2020 het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard. Wel heeft het CBR het besluit van
2 oktober 2020 echter ambtshalve herroepen.
Vervolgens heeft verzoeker bij faxbrief van 22 oktober 2020 het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daar bij de intrekking van het verzoek om wordt verzocht en het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift tegemoet is gekomen.
2. Verzoeker heeft op 22 oktober 2020 een intrekkingsverklaring overgelegd, zonder een verzoek om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op 23 oktober 2020 een ontvangstbevestiging gestuurd en de intrekking verwerkt. Later die dag heeft verzoeker nogmaals een intrekkingsverklaring overgelegd, ditmaal met het verzoek om het CBR te veroordelen in de proceskosten.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu verzoeker niet tegelijk met de intrekking van het verzoek om een proceskostenveroordeling heeft verzocht (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1045). Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 3 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* voorzieningenrechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.