Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,
Procesverloop
2 oktober 2020 echter ambtshalve herroepen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 2 oktober 2020, waarbij zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, voordat er een zitting heeft plaatsgevonden, heeft het CBR op 21 oktober 2020 het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard, maar het besluit van 2 oktober 2020 ambtshalve herroepen. Op 22 oktober 2020 heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. Verzoeker heeft op dezelfde dag een intrekkingsverklaring ingediend, maar zonder een verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft deze intrekking op 23 oktober 2020 bevestigd. Later die dag heeft verzoeker opnieuw een intrekkingsverklaring ingediend, ditmaal met het verzoek om het CBR te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet voldaan is aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Verzoeker heeft niet gelijktijdig met de intrekking van het verzoek om een proceskostenveroordeling verzocht, wat noodzakelijk is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks, op 3 november 2020 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.