ECLI:NL:RBZWB:2020:5444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
02/114921-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Burgh
  • A. Beudeker
  • J. Fontein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling na steekincident

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 april 2020 in Breda, waarbij de verdachte het slachtoffer met een scherp voorwerp zou hebben gestoken. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op een zitting op 23 oktober 2020, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor een poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de aangifte ongeloofwaardig was en dat er geen bewijs was dat de verdachte de verwondingen had toegebracht. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte weliswaar stekende bewegingen heeft gemaakt, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de kwalificatie van poging tot doodslag of zware mishandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar hem wel schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een scherp voorwerp het slachtoffer had verwond, maar dat de verwondingen niet levensbedreigend waren. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en het feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/114921-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
raadsman mr. M.B. Chylinska, advocaat te Haarlem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] om het leven te brengen, dan wel zwaar te mishandelen, door hem een of meerdere keren te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De officier van justitie gebruikt daarbij als uitgangspunt de aangifte van [slachtoffer] . Deze aangifte wordt ondersteund door de foto’s van het letsel dat aangever op zijn arm en rug heeft opgelopen, waarop een snee te zien is die mogelijk met een scherp voorwerp is toegebracht. Daarnaast heeft verdachte zelf op een eerdere pro-forma zitting verklaard dat hij zich de dag na het incident niet schuldig voelde over het feit dat hij aangever heeft gestoken. Omdat de plek waarop het letsel is toegebracht onder andere de rug betreft, is de officier van justitie van mening dat er sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De aangifte is ongeloofwaardig; het kan niet dat verdachte rijdend op de fiets twee keer zou hebben gestoken. Daarbij betwist verdachte dat hij de verwondingen heeft toegebracht. Ook de getuigenverklaringen verschillen op essentiële onderdelen van elkaar en op de sleutelbos waarmee verdachte zou hebben uitgehaald, zijn geen bloedsporen aangetroffen. De overtuiging dat verdachte het letsel heeft toegebracht ontbreekt. Voor zover de rechtbank wel de overtuiging zou hebben dat het verdachte is die heeft gestoken, komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe; hij voelde zich bedreigd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte op 23 april 2020 een confrontatie heeft gehad met aangever [slachtoffer] in Breda. Verdachte betwist dit ook niet. Aan de orde is de vraag of verdachte geweld heeft toegepast ten aanzien van [slachtoffer] en zo ja, hoe dit geweld dient te worden gekwalificeerd.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig bewezen dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangever. Door deze handelingen heeft aangever letsel opgelopen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet alleen wettig, maar ook overtuigend kan worden bewezen dat verdachte dit heeft gedaan. De rechtbank constateert dat aangever heeft verklaard dat hij twee keer is gestoken door verdachte. Deze aangifte vindt steun in het vlak na het incident bij aangever geconstateerde letsel aan arm en rug. Van dit letsel bevinden zich ook foto’s in het dossier en het letsel is ook door verschillende personen waargenomen vlak na het incident. Overigens ziet de rechtbank geen enkele onderbouwing voor het standpunt van de raadsman, inhoudende dat de verwondingen op verschillende (eerdere) momenten of door andere personen dan verdachte zouden zijn toegebracht. De rechtbank zal deze verweren dan ook ter zijde schuiven.
Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat hij een stekende, dan wel slaande beweging heeft gemaakt met zijn sleutelbos. Op de pro-forma zitting heeft verdachte zelfs bekend dat hij aangever met een scherp voorwerp heeft gestoken en dat hij hier bovendien geen spijt van had de dag na het incident. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier noch uit de verklaringen duidelijk wordt waarmee verdachte aangever heeft gestoken. Het is enkel aangever die verklaart dat verdachte met een mes zou hebben gestoken. Dat verdachte met een mes zou hebben gestoken acht de rechtbank dan ook niet bewezen. Uit het bij aangever geconstateerde letsel alsmede de verklaring van verdachte kan echter wel worden opgemaakt dat het om een scherp voorwerp gaat. Verdachte heeft ter zitting nog verklaard dat er aan of bij zijn sleutelbos een ander scherp voorwerp heeft gezeten dat niet op de foto in het dossier staat. Hij had het over een opener of kurkentrekker.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft gestoken met een scherp voorwerp. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank constateert dat onduidelijk is gebleven waarmee verdachte de verwondingen heeft veroorzaakt. Zeer wel mogelijk was het de kurkentrekker waar verdachte het op zitting over had. Uit het dossier blijkt dat de verwondingen die zijn veroorzaakt weliswaar heel vervelend zijn, maar niet levensbedreigend. Er was weliswaar veel bloed uit de wond in de arm, maar de beide verwondingen lijken oppervlakkig. Ook blijkt niet dat verdachte heeft gestoken in of dichtbij de vitale delen van het lichaam van aangever. Er is in het dossier geen medische verklaring. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, nu er geen sprake is van een reële kans dat de dood bij aangever zou intreden.
De officier van justitie is van oordeel dat er, gelet op het feit dat er een steekwond in de rug is veroorzaakt, sprake is van een poging zware mishandeling. De rechtbank deelt die mening niet. Het eenmalig steken met een scherp voorwerp in de rug ter hoogte van een schouderblad, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Van belang is onder meer met welke kracht is gestoken en waarmee de verwondingen zijn toegebracht. Daarnaast is de verklaring van een arts over het letsel van belang. Uit het dossier kan niet met zekerheid worden opgemaakt waarmee is gestoken. Ook bevinden zich in het dossier geen medische gegevens met betrekking tot de ernst van het letsel van aangever. Op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande voor het primair ten laste gelegde vrij spreken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Verdachte heeft, zo verklaart hij zelf ook, uitgehaald met een scherp voorwerp aan zijn sleutelbos. Daarbij staat op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever daardoor letsel heeft opgelopen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de rug en in een arm, te steken waardoor genoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte verklaart dat er eerder die dag een gevecht heeft plaatsgevonden tussen hem en aangever, dat aangever hem op het moment van het incident wederom wilde aanvallen met een ketting en dat hij niet de mogelijkheid had om te vluchten. Om die reden zou verdachte hebben uitgehaald met zijn sleutelbos, waarna hij direct is weggegaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan de vereisten van noodweer. Het is enkel verdachte die heeft verklaard uit zelfverdediging te hebben gehandeld. Verdachte verklaart zelf dat hij op zoek ging naar zijn spullen. Het kettingslot zou een rol hebben gespeeld, maar uit het dossier blijkt alleen dat dit een rol heeft gespeeld op 24 april 2020, een dag na het incident. Een noodweerscenario is niet aannemelijk.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat het zelfverdediging was, onvoldoende aannemelijk is geworden. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij inderdaad werd aangevallen en geen mogelijkheid had om weg te gaan, noch dat aangever met de ketting zou hebben geslagen. Anders dan de verklaring van verdachte zelf bevinden zich geen bewijsmiddelen in het dossier die de lezing van verdachte ondersteunen. Het feit dat de dag na het incident een confrontatie tussen aangever en verdachte heeft plaatsgevonden waarbij door aangever met een ketting zou zijn gezwaaid doet hier niets aan af. Hierbij merkt de rechtbank op dat getuige [getuige] ook verklaart dat verdachte stapvoets wegreed, iets wat niet duidt op het feit dat verdachte zou willen vluchten. De rechtbank oordeelt dan ook dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
Voor zover de raadsman bedoelt dat verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt, verwerpt de rechtbank ook dit beroep. De rechtbank moet daarbij de vraag beantwoorden of verdachte kon en redelijkerwijs mocht menen dat hij zichzelf moest verdedigen, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft ingeschat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onvoldoende heeft uitgelegd waarom dit zo zou zijn. Zijn verklaringen hieromtrent zijn tegenstrijdig en onduidelijk, waardoor het verhaal geen handen en voeten heeft gekregen. Ook uit het dossier blijkt niet van feiten en omstandigheden die verdachte hebben kunnen doen veronderstellen dat hij op dat moment gevaar liep.
Het beroep op noodweer dan wel putatief noodweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het plegen van een poging zware mishandeling op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met aftrek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door hem met een scherp voorwerp in de rug en in een arm te steken. Dit is een ernstig feit. Dat verdachte dit feit op klaarlichte dag in het openbaar heeft gepleegd, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Door zijn handelen heeft hij onschuldige burgers gedwongen getuige te zijn van een zeer gewelddadig incident. Bovendien heeft aangever door het handelen van verdachte twee niet geringe verwondingen opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. De straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is echter een stuk lager dan de eis van de officier van justitie. Dit heeft te maken met het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, namelijk mishandeling in plaats van een poging tot zware mishandeling.
Bij de bepaling van de strafmaat neemt de rechtbank de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten van de LOVS als uitgangspunt. Voor een mishandeling is daarin, bij een first offender, een taakstraf van 120 uur opgenomen. De rechtbank ziet echter redenen om hiervan af te wijken. Verdachte liep in een proeftijd van een voorwaardelijk sepot. Hij wist dat hij geen strafbare feiten mocht plegen. Verdachte betreft een Pools sprekende man, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en geen geld heeft. Dit maakt het uitvoeren van een taakstraf feitelijk onmogelijk. Voor het opleggen van een boete is geen plaats, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een gevangenisstraf, waarbij de rechtbank, de taakstraf van de oriëntatiepunten omrekenend, 2 uur taakstraf als 1 dag gevangenisstraf zal waarderen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen met aftrek van de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
-
verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mishandeling

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgh, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2020.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Breda
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of in een arm heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of in een arm, in elk geval in het lichaam te steken en/of te prikken waardoor genoemde [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen.
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2020102436 van de politie Zeeland-West-Brabant (Districtelijke Recherche de Baronie), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 109.

1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] en de daarbij behorende bijlagen op pagina 45 tot en met 49. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

"Op 23 april 2020, omstreeks 20.45 uur, liep ik over de Teteringsedijk te Breda bij
de benzinepomp genaamd [benzinepomp] . Op het moment dat ik voorbij de [benzinepomp] liep werd ik twee keer gestoken. De eerste keer in mijn linker elleboog en de tweede keer halverwege mijn rug aan de linker zijde. Na het steek incidenten ben ik naar het ziekenhuis gebracht hier hebben zij mij behandeld. Ik heb 2 hechtingen in mijn linker elleboog en 1 in mijn rug. Ik ben nadat ik ben gestoken de straat overgestoken richting de [benzinepomp] . Ik heb hier meerdere mensen aangesproken om de politie te bellen.’’

2. De waarneming door de rechtbank van de bij het proces-verbaal van aangifte gevoegde foto’s op pagina 48 en 49.

De rechtbank heeft op die foto’s waargenomen dat verdachte 2 steekverwondingen heeft opgelopen, welke beide naar uiterlijke verschijningsvorm oppervlakkig zijn. Beide wonden zien er vers uit.

2. Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] op pagina 50 tot en met 51. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik liep terug van de [benzinepomp] naar huis. Op een zeker moment hoorde ik een man zeggen: "Hallo, hee, houd hem tegen." Ik keek op en ik zag een man richting mij komen gerend. Ik stond op dat moment nog op het terrein van het tankstation. Ik zag dat de linkerarm van de man onder het bloed zat. Hij liet zijn arm zien en ik zag dat deze onder het bloed zat. Tevens trok hij zijn shirt op waardoor ik zag dat er een steekwond aan de linker zijde van zijn lichaam zat. Hij wees hierna naar een man op een fiets. Het viel mij op dat de man op de fiets stapvoets reed.’’

3. Het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant] op pagina 60 tot en met 61. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik hoorde het slachtoffer vertellen dat hij in zijn rug en zijn arm was gestoken. Ik zag dat hij zijn T-shirt omhoog deed en ik zag dat er een schampwondje op de linkerzijde van zijn rug zat. Ik zag dat er een snee in zijn linkerarm zat welke hevig aan het bloeden was.’’

4. De verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 30 april 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik heb steekbewegingen gemaakt. Dat was bij de benzinepomp.’’

5. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting op 10 augustus 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik voelde mij de dag nadat ik aangever met een scherp voorwerp gestoken had, niet schuldig.’’

6. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting op 23 oktober 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:

‘’Ik heb twee keer naar aangever uitgehaald met mijn sleutelbos. Ik heb de sleutelbos teruggekregen, maar die bos is uit elkaar gehaald. Op de foto mis ik ook dingen die aan de sleutelbos zaten. Ik had ook een kurkentrekker en een opener erbij, die mis ik.’’