Op 5 november 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, was gericht tegen mr. Van de Wetering, die als politierechter optrad in een strafzaak waarin verzoeker verdacht werd van belaging. Het wrakingsverzoek was ingediend na een zitting op 13 oktober 2020, waar verzoeker zich beklaagd had over de wijze waarop de rechter de zitting leidde en de vragen stelde. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door zijn taalgebruik en door niet in te gaan op bepaalde argumenten van verzoeker. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter niet verplicht is om tijdens de zitting een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid van de klacht en dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.