ECLI:NL:RBZWB:2020:5457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
02-307552-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • A. Hoekstra
  • J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting, diefstal en vernielingen met levensgevaar voor bewoners

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, diefstal en twee vernielingen, gepleegd op 29 december 2019 in Breda. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door het stichten van de brand niet alleen gemeen gevaar voor het pand heeft veroorzaakt, maar ook levensgevaar voor de bewoners. De verdachte heeft brand gesticht in een pand waar op dat moment mensen sliepen, wat leidde tot flinke rookontwikkeling en de noodzaak voor evacuatie door de brandweer. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal van handdoeken uit een nabijgelegen pand en het vernielen van ruiten van twee verschillende panden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte heeft veroorzaakt. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden uitgesloten dat de schade al door de verzekering was vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-307552-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 november 2020
in de strafzaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1984 te [Geboorteplaats- en Land]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. G.I.H. Schulte, advocaat te Almere.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 29 december 2019 schuldig heeft gemaakt aan brandstichting (feit 1), diefstal (feit 2) en twee vernielingen (feiten 3 en 4).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Er is aangifte gedaan, een getuige heeft iemand op de [Straatnaam 1] over een hek zien klimmen, een beveiliger is achter iemand aan geklommen en verdachte is vervolgens in de woning van de heer [Naam 1] aangetroffen. Verbalisant [Naam 2] heeft door een raampje van het betreffende pand een persoon gezien die qua postuur overeenkomt met verdachte en daarbij is het onwaarschijnlijk dat dit één van de bewoners van het pand is geweest. Ook zijn er schoensporen aangetroffen waarvan is vastgesteld dat deze overeenkomen met de schoenen van verdachte. Tevens is verdachte met een brandblusser uit het betreffende pand aangetroffen. Dat er bij verdachte geen aanstekers of lucifers zijn aangetroffen, maakt het niet onmogelijk dat hij degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting. Hij heeft namelijk enige tijd op het dak gelopen en de gelegenheid gehad om iets weg te gooien. Er was sprake van levensgevaar voor personen en gevaar voor muren, deuren en inboedel.
Ten aanzien van feit 2
Feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de verklaring van getuige [Naam 3] , de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin is geconstateerd dat er een inbraak is geweest. De bij verdachte in beslag genomen handdoeken zijn afkomstig uit [Naam 6] . De officier van justitie heeft verzocht het woord ‘ [Naam 6] ’ te lezen als ‘geheel van ruimtes die behoren bij een [Naam 6] ’.
Ten aanzien van feit 3
Omdat de officier van justitie de andere ten laste gelegde feiten bewezen acht, acht hij dit feit ook wettig en overtuigend bewezen. [Naam 4] maakt deel uit van het pand aan de [Straatnaam 1] en de verschillende panden bevinden zich enkele tientallen meters van elkaar. Verdachte is die nacht kennelijk bezig geweest op zoek naar spullen om zichzelf warm te houden en heeft twee keer ruiten vernield op een locatie dicht bij [Naam 4] , te weten [Naam 6] en de woning van [Naam 1] . [Naam 4] ligt op de route die verdachte zeer waarschijnlijk heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 4
Er dient te worden uitgegaan van de verklaring van [Naam 1] . Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet meer precies weet wat er is gebeurd, dus kennelijk ook niet meer met betrekking tot de ruit. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte wat betreft de kennis volstrekt ongeloofwaardig is. Verdachte heeft de ruit kapot gemaakt door middel van een brandblusser die op het bed van [Naam 1] is aangetroffen en die afkomstig is van de tweede etage van het pand aan de [Straatnaam 1]
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 3 en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
In het pand is een man gezien van wie de lengte overeen zou kunnen komen met de lengte van verdachte, maar er is geen bewijs dat verdachte die persoon is geweest, noch dat hij de brand heeft gesticht. Daarnaast is er geen bewijs dat verdachte op de eerste verdieping van het pand is geweest. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kan niet worden vastgesteld dat de aangetroffen schoensporen daadwerkelijk afkomstig waren van de schoenen van verdachte. Ook zijn er bij verdachte geen aanstekers of lucifers gevonden en is een concrete oorzaak van de brand niet bekend. Voorts staat het niet vast dat er concreet gevaar is geweest voor de aanwezige bewoners.
Ten aanzien van feit 2
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De beveiliger of andere getuigen hebben verdachte niet zien inbreken. Ook al zou verdachte op de binnenplaats zijn geweest, dan betekent dat niet dat hij de diefstal heeft gepleegd. Er zijn geen microfoons en een ingelijste foto bij verdachte aangetroffen en de onder verdachte in beslag genomen handdoek lijkt gelet op de KVI een andere handdoek te zijn dan die in de aangifte naar voren komt. Tevens zit er veel tijd tussen de feiten 3 en 4, waardoor een link niet aantoonbaar is.
Ten aanzien van feit 3
Er is geen bewijs dat een ruit is vernield en dat verdachte die vernieling heeft gepleegd. Getuigen hebben verklaard dat zij de verdachte zagen, maar ze hebben niet gezien dat er een ruit werd ingegooid.
Ten aanzien van feit 4
De vernieling heeft geen wederrechtelijk karakter, althans er was sprake van overmacht, omdat verdachte probeerde te vluchten voor de brand. Om die reden heeft hij de ruit kapot gemaakt. Daarnaast heeft [Naam 1] verklaard dat de persoon die zijn ruit vernielde riep dat er brand was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende redengevende feiten en omstandigheden af.
In de nacht van 28 op 29 december 2019 omstreeks 01.00 uur krijgt [Naam 5] , beveiliger, een inbraakmelding bij [Naam 6] aan [Straatnaam 2] in Breda. [Naam 3] ziet tussen 01.30 en 01.45 uur het hoofd van een man, met een sjaal om zijn hoofd gewikkeld, boven de schutting uitkomen. Verbalisanten [Naam 7] , [Naam 8] , [Naam 9] en [Naam 2] komen ter plaatse, maar zien vanaf de schutting geen personen in de tuin. Omstreeks 01.45 uur komt [Naam 5] ter plaatse en de verbalisanten kunnen door middel van de sleutels van [Naam 5] de tuin en [Naam 6] betreden. Een ruit van het pand en de lichtkoepel blijken te zijn ingeslagen. Bij de lichtkoepel zaten klimsporen. Via de lichtkoepel is er toegang tot de platte daken van het pand en de aangrenzende panden.
Omstreeks 03.20 uur zien [Naam 5] en verbalisant [Naam 2] een persoon bij de dienstvoertuigen van de verbalisanten. De persoon ziet eruit als een zwerver, heeft een sjaal/doek/gewaad om zijn hoofd en heeft een camouflagejack aan. [Naam 2] had deze persoon ook al bij aankomst van het pand gezien.
Beveiliger [Naam 10] hoort rond 03.23 uur glasgerinkel vanuit de richting van de [Straatnaam 1] en ziet achter een ijzeren hek bij pand [Straatnaam 3] een man met een muts op. [Naam 5] is naar het pand gerend en trof dezelfde man aan als die hij eerder op [Straatnaam 2] had gezien. De man stond links van pand [Straatnaam 1] , in een gang naast pand [Straatnaam 3] . De gang was afgesloten met een hek. [Naam 5] ziet dat de persoon achter in de gang aan de linkerkant van het pand bezig is. De ruit achter in het pand blijkt aan de bovenzijde kapot te zijn en in het pand ligt een steen met glasscherven eromheen. [Naam 11] ziet bij de kapot gegooide ruit een man achter de bosjes liggen, waarna de man op het dak klimt.
Omstreeks 03.30 uur krijgen verbalisanten de melding om naar de [Straatnaam 1] te gaan. Bij aankomst hoort verbalisant [Naam 8] diverse keren glasgerinkel. Verbalisanten [Naam 7] en [Naam 2] zijn op de platte daken geklommen. [Naam 2] komt op de binnentuin terecht en ziet aan de rechterzijde een brandtrap. Aan het einde van de brandtrap, op de tweede etage, ziet [Naam 2] een persoon achter de ruit van de nooddeur. De persoon ziet de verbalisant en loopt snel weg. Verbalisanten [Naam 7] en [Naam 8] sluiten zich aan op de binnentuin. [Naam 2] trekt de nooddeur open, ruikt een brandlucht en ziet rookontwikkeling in de gang. De verbalisanten gaan naar beneden en bellen de brandweer. Omstreeks 03.58 uur krijgt de brandweer een melding. [Naam 2] hoort dat er ruiten kapot gaan. De heer [Naam 1] , bewoner van het naastgelegen pand aan [Straatnaam 4] , hoort dat er een raam kapot wordt geslagen en ziet dat er een man in de raamopening staat. De vernielde dakruit ligt op een halve meter à één meter afstand van het pand waar de brand was, waarbij het naastgelegen pand via een overstap – vanaf het draairaam op de tweede verdieping – kan worden bereikt. [Naam 1] loopt naar beneden en gaat vervolgens met verbalisanten [Naam 2] en [Naam 8] weer naar boven. Verdachte staat in het appartement van [Naam 1] en wordt omstreeks 04.10 uur aangehouden.
Verdachte droeg bij zijn aanhouding een jas met een camouflagemotief. Getuige [Naam 11] heeft verklaard dat hij de man die hij het dak op zag klimmen, de man is die vervolgens is aangehouden. Volgens verbalisant [Naam 2] komt de lengte van verdachte overeen met de lengte van de persoon die hij achter het raam van de nooddeur heeft gezien. In de broekspijp van verdachte zijn diverse handdoeken aangetroffen en in beslag genomen. De locatiemanager van [Naam 6] herkent twee handdoeken die onder verdachte in beslag zijn genomen als eigendom van [Naam 6] .
Vlak bij de kapotte ruit ligt een brandblusser en aan de glaspunten van het raam zit rode verf. Op de tweede verdieping van het pand aan de [Straatnaam 1] ontbreekt een brandblusser in de wandhouder.
Uit forensisch onderzoek is het volgende gebleken. Een persoon is vanaf de openbare weg bij [Straatnaam 3] over de poort geklommen, waarna de linkerzijde van het bedrijfspand, waar [Naam 4] zit gevestigd, met een steen werd ingegooid. Aan de linkerzijde van de [Naam 4] is door opklimming via de deurklink het platte dak bereikt, waarna door opklimming van de hemelwater- en rookafvoer de waterslag van het vaste raam van de naastgelegen buren is bereikt. Via de ruimte tussen de voorzijde van de waterslag en linkerzijkant van het glazen scherm is het dakterras bereikt, waarna via de niet afgesloten nooddeur het pand is binnengedrongen. De brand heeft daar, op de eerste verdieping van het pand, plaatsgevonden. De brandhaard bevond zich aan het uiteinde van de gang. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand kan worden uitgesloten en de brand is zeer waarschijnlijk ontstaan door het opzettelijk achterlaten of inbrengen van open vuur, in welke vorm dan ook.
Uit een vergelijkend schoensporenonderzoek is gebleken dat op de bovenzijde van de kap van de rookafvoer, op de waterslag van het vaste raam bij het dakterras op de eerste verdieping en op de dorpel van het draairaam op de tweede verdieping schoensporen zijn aangetroffen, die zijn veroorzaakt met schoenen, soortgelijk aan de schoenen die verdachte aanhad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde bespreken.
Ten aanzien van feit 2 (diefstal)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de handdoeken die onder verdachte in beslag zijn genomen eigendom van [Naam 6] zijn. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat deze handdoeken, die door de locatiemanager van [Naam 6] zijn herkend, ergens anders vandaan komen, gezien de kenmerkendheid van de combinatie van de twee herkende handdoeken. Daarnaast voldoet het signalement van de man die na de inbraakmelding in de tuin van [Naam 6] aan de schutting hing en vervolgens bij de dienstvoertuigen is aangetroffen, aan het signalement van verdachte. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van de handdoeken. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de strafverzwarende omstandigheid braak, nu zeer wel mogelijk is dat het opzet van verdachte op het moment van het ingooien van de ruit (nog) niet op de diefstal was gericht, maar op het vinden van een warme plek.
Ten aanzien van feit 3 (vernieling ruit [Naam 4] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de ruit achter in het pand, aan de linkerzijde vanaf de openbare weg gezien, met een steen is ingeslagen. Getuige [Naam 11] heeft de man die door de politie is aangehouden – verdachte – bij het kapot gegooide raam zien liggen. Getuige [Naam 5] trof daar dezelfde man aan, die hij eerder op [Straatnaam 2] had gezien en waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit verdachte is. De rechtbank overweegt dat – gelet op het tijdstip, de route die is afgelegd en de modus operandi van het ingooien van ruiten – het glasgerinkel dat door getuige [Naam 10] is gehoord, afkomstig zal zijn geweest van het ingooien van de ruit door verdachte. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 (brandstichting)
Uit de verklaring van getuige [Naam 11] volgt dat hij verdachte op het dak heeft zien klimmen. Dat komt overeen met het forensisch onderzoek, waarbij is geconcludeerd dat via de deurklink aan de linkerzijde van de [Naam 4] het platte dak is bereikt en vervolgens het dakterras is bereikt. De plek waar de brand heeft plaatsgevonden kon via een niet afgesloten nooddeur worden bereikt. Tevens zijn er schoensporen op deze route aangetroffen die zijn veroorzaakt door schoenen, soortgelijk aan de schoenen die verdachte aanhad. Daar komt bij dat de lengte van verdachte overeenkomt met de waarneming van verbalisant [Naam 2] van de persoon achter de nooddeur van de tweede etage. Vervolgens is verdachte twaalf minuten na de brandmelding aangehouden in een naastgelegen woning met een brandblusser die op de tweede etage was verdwenen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting.
De rechtbank overweegt voorts dat zij de overtuiging daartoe mede heeft bekomen nu zij de lezing van verdachte, namelijk dat hij in het pand waar hij is aangetroffen een kennis wilde bezoeken, niet geloofwaardig acht. Hij weet niet meer wat hij die dag daarvoor heeft gedaan en hoe hij in het huis is binnengekomen. Ook kan hij geen verdere details over deze kennis geven. Uit de verklaring van aangever [Naam 1] blijkt dat hij verdachte niet kent.
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, bewezen dat door de brand niet alleen gemeen gevaar voor het pand maar ook levensgevaar voor de bewoners van het pand te duchten was. Dit gevaar moet ten tijde van het teweegbrengen van de brand naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Uit het dossier volgt dat de brand is gesticht op de eerste verdieping van een pand, waarvan op de eerste en tweede verdieping op dat moment vijf appartementen bewoond waren. Op het moment dat de brandweer bij het pand aankwam, stond er een man op het dak en stonden enkele bewoners voor de ramen. In de gangen en het trappenhuis was sprake van een flinke rookontwikkeling. Daaruit leidt de rechtbank af dat deze bewoners niet konden vluchten voor de brand. Daarnaast zijn door de brandweer diverse bewoners gewekt en uit het pand geëvacueerd.
Ten aanzien van feit 4 (vernieling ruit [Naam 1] )
Gelet op de aangifte van [Naam 1] , het aantreffen van de brandblusser bij de vernielde ruit en de aanhouding van verdachte in het pand van [Naam 1] , acht de rechtbank feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in een noodtoestand. Dat wil zeggen dat de pleger, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele, concrete nood – bestaande uit een belangenconflict – en die geëigend is om daaraan een einde te maken. Bovendien moet het gedrag een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.
De rechtbank overweegt dat voor zover er al sprake zou zijn van een noodtoestand, deze noodtoestand dan door verdachte zelf in het leven is geroepen door het stichten van de brand. Gelet op deze culpa in causa komt verdachte dan ook geen beroep toe op overmacht in de zin van noodtoestand.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 29 december 2019 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaak hout-wol en/of kolen en/of briketten en/of houten latten ten gevolge waarvan een of meer goederen in een hal op de eerste verdieping van het pand aan de [Straatnaam 1] te Breda geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dit pand en levensgevaar voor de bewoners van het pand aan de [Straatnaam 1] te duchten was;
feit 2:
op 29 december 2019 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een [Naam 6] , gelegen aan het [Straatnaam 2] , heeft weggenomen twee handdoeken toebehorende aan de [Naam 6]
feit 3:
op 29 december 2019 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit dat aan [Naam 4] Breda toebehoorde, heeft vernield;
feit 4:
op 29 december 2019 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, dat aan [Naam 1] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, gelet op het reclasseringsrapport, het psychiatrisch onderzoek, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en met name de aard en de ernst van de brandstichting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht – indien de rechtbank ten aanzien van de brandstichting met gevaar voor personen tot een bewezenverklaring komt – rekening te houden dat het gevaar voor personen beperkt is gebleven, omdat de politie al aanwezig was. Indien de rechtbank een langere vrijheidsstraf zal opleggen, dan wil verdachte graag dat het resterende deel daarvan voorwaardelijk, onder algemene voorwaarden, wordt opgelegd. Verdachte zit sinds 29 december 2019 vast en mist zijn familie. De reclassering ziet in praktische zin geen mogelijkheden voor begeleiding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Hij heeft brand gesticht in de nachtelijke uren in een pand waar op dat moment mensen lagen te slapen. Bewoners konden door de flinke rookontwikkeling niet uit het pand vluchten. Een dergelijke brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen gevaar veroorzaakt voor het betreffende pand, maar ook levensgevaar voor de bewoners die op dat moment in het pand aanwezig waren. Het is uitsluitend te danken aan de inzet van de politie en de brandweer dat de gevolgen van de brandstichting niet veel ernstiger zijn geweest. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een diefstal en de vernieling van twee ruiten. Dit zijn ergerlijke feiten, waarbij hij inbreuk heeft gemaakt op en geen respect heeft getoond voor andermans eigendom en huisvrede.
In het psychiatrisch onderzoek van 13 augustus 2020 is gerapporteerd dat er bij verdachte geen aanwijzingen voor psychopathologie naar voren zijn gekomen. In het reclasseringsadvies van 28 mei 2020 wordt bij een veroordeling geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er worden geen aanknopingspunten voor interventies en/of begeleiding gezien, omdat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie of andere beperkingen, verdachte een ontkennende verdachte is, de risico’s niet ingeschat kunnen worden, verdachte vooralsnog geen mogelijkheden heeft om zich in Nederland te vestigen en verdachte geen hulpvragen of aandachtspunten heeft in relatie tot de ten laste gelegde feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diefstallen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling en de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken dienen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal zij aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen.

7.De benadeelde partij [Naam 12]

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 25.000,- aan materiële schade voor de feiten 1 en 3.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 19.960,86, vermeerderd met de wettelijke rente, dient te worden toegewezen. De schadebeoordelaar heeft vastgesteld dat dit de schade is. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten aanzien van het resterende bedrag heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen, omdat de daadwerkelijke schade door de verzekering volledig lijkt te zijn vergoed. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het expertiserapport van [naam 27] blijkt dat er een opstalverzekering is, dat de benadeelde partij daarop een claim heeft gedaan van € 25.000,-, dat de claim is beoordeeld en – daar waar nodig – is gecorrigeerd. Dit bedrag is gecorrigeerd naar € 19.960,86 en akkoord bevonden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat door het strafbare feit schade is opgetreden aan goederen van benadeelde. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat de geleden schade al door diens verzekering is uitgekeerd. De vordering van de benadeelde partij dateert van enige maanden voor de datum van de zitting en uit het expertiserapport blijkt dat het door verdachte geclaimde bedrag op dat moment al door de verzekering akkoord was bevonden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 157, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:diefstal;
feiten 3 en 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [Naam 12]
- verklaart de benadeelde partij [Naam 12] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Hoekstra en mr. Van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 november 2020.
Mr. Hoekstra, mr. Van Eck en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaak hout-wol en/of kolen en/of briketten en/of houten latten althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het een of meer goederen in een hal op de eerste verdieping van het pand aan de [Straatnaam 1] te Breda geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dit pand en/of omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van het pand aan de [Straatnaam 1] en/of de bewoners van de omliggende woningen/panden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het pand aan de [Straatnaam 1] en/of de bewoners van de omliggende woningen/panden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 2:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een [Naam 6] , gelegen aan [Straatnaam 2] , heeft weggenomen twee microfoons en/of twee handdoeken en/of een ingelijste foto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [Naam 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 3:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Naam 4] Breda toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 4:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een raam/ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Naam 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummers 2019311525, 2019311587, 2019311646 en 2019311662 van de regionale politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 159.
Feiten 1, 2, 3 en 4
1.
Het proces-verbaal aangifte van [Naam 13] namens [Naam 6] van 29 december 2019, pagina 16 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben als locatiemanager werkzaam voor [Naam 6] gelegen aan [Straatnaam 2] , behorende bij de [Naam 6] . Afgelopen nacht werd ik gebeld beveiligingsbedrijf [Naam 14] . Deze meldde mij dat er was ingebroken in de [Naam 6] , aan [Straatnaam 2] Ik zag dat van de dubbele tuindeur van de linkerdeur de ruit vernield was en was afgeplakt met folie. In [Naam 6] , achter de tuindeur, zag ik een steen liggen. U laat mij twee handdoeken zien, een oranje geruite en een wit/beige gestreepte. Deze herken ik als eigendom van [Naam 6] .
2.
Het proces-verbaal aangifte van [Naam 15] namens [Naam 4] Breda van 29 december 2019, pagina 21, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 29 december 2019 kwam ik ter plaatse bij het pand [Naam 4] , [Straatnaam 1] te Breda. Toen ik naar binnen ging in de [Naam 4] zag ik dat er achter in de zaak glas op de grond lag. Ik zag dat de ruit achter in de bar (aan de bovenzijde) kapot was. Ik zag daarna dat er een steen op de grond lag met daaromheen glas scherven.
3.
Het proces-verbaal aangifte van [Naam 1] van 29 december 2019, pagina 23, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 29 december 2019 hoorde ik dat er een raam kapot werd geslagen. Ik woon op [Straatnaam 4] te Breda. Ik zag dat er een voor mij onbekende man stond in de raamopening. Ik ben naar beneden gegaan en daar trof ik de politie.
4.
Het proces-verbaal verhoor van aangever [Naam 1] van 2 januari 2020, pagina 25 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb teen politieagent aangesproken en die zijn met mij naar boven gelopen. Toen we boven kwamen stond er ineens een manspersoon in mijn appartement. Hij rende toen hij ons zag meteen de trap op naar boven. Daar is hij vervolgens door de politie aangehouden. Nadat hij was aangehouden zag ik vlakbij mijn kapotte raam een brandblusser liggen.
5.
Het proces-verbaal van verbalisant [Naam 8] van 29 december 2019, pagina 27 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2019 was ik belast met het verlenen van een dienst incidentenafhandeling in het district de Baronie. Ik hoorde dat collega [Naam 2] zei dat twee dames hem aanspraken dat er in de tuin welke grenst aan [Straatnaam 2] zojuist een manspersoon over het de muur van de tuin keek waarna hij bij het zien van de dames snel bukte en uit het zicht verdween. Uiteindelijk hebben we de tuin van [Straatnaam 2] bekeken. In de tuin welke middels een poort was afgesloten zagen we geen personen meer. Terwijl collega [Naam 7] en ik naar ons dienstvoertuig liepen, zagen we een beveiligingsmedewerker aan komen lopen. Ik hoorde dat hij vroeg of we voor het inbraakalarm aan [Straatnaam 2] kwamen kijken. Ik hoorde dat hij zei dat er ongeveer drie kwartier geleden een inbraakmelding was binnengekomen vanaf de locatie [Straatnaam 2] . Hierop hebben we direct de andere collega's bijgepraat en zijn we wederom teruggelopen naar het pand. Met de sleutel van de beveiliger konden we de poort openen en de tuin betreden. Terwijl we naar de achterdeur van het gebouw liepen hoorde ik dat collega [Naam 2] zei dat dat er bij de tuindeuren een ruit was ingeslagen. Ik zag dat er via de ingeslagen ruit toegang verschaft was tot het pand. Hierop heb ik middels de sleutel van de beveiliger de deur van het gebouw geopend. In het pand zag ik dat er een lichtkoepel ingeslagen was. Ik zag dat je via deze lichtkoepel toegang had tot de platte daken van dit pand en de aangrenzende panden. Ik zag dat er bij de lichtkoepel zichtbare klimsporen. Omstreeks 03:30 uur hoorde ik dat de centralist de eenheid 0053 de opdracht gaf om terug te gaan naar de locatie van daarstraks omdat de beveiliger van de eerdere melding nu een persoon zag rennen. Hierop zijn we weer met diverse eenheden ter plaatse gegaan. Bij aankomst meldde zich direct drie getuigen, namelijk [Naam 11] , [Naam 10] en [Naam 16] . Hieruit bleek dat de verdachte via een plat dak tussen twee panden in zou zitten. Terwijl ik met de getuigen stond te praten hoorde ik diverse keren glasgerinkel en een geluid alsof er stenen over elkaar heen wreven. Uiteindelijk zijn collega [Naam 7] en [Naam 2] middels een ladder op de platte daken geklommen. Plots hoorde ik dat collega [Naam 2] zicht op de verdachte had. Ik hoorde dat hij vroeg om extra collega's, hierop ben ik aangesloten op de platte daken. Eenmaal op de tweede etage trok collega [Naam 2] een deur open hij rook direct een sterke brandlucht afkomstig uit het pand. Toen ik naar beneden keek zag ik een oranje gloed uit de woning komen. Ik zag dat er rook in de woning hing en er een sterke brandlucht waarneembaar was. Tijdens het blussen van de brand kwam er een man naar mij en collega [Naam 2] . Ik hoorde dat de man zei dat er een vreemde man voor de ruit van zijn woning stond. Hierop zijn collega [Naam 2] en ik naar de bovenste etage van de woning gelopen. Hier zagen wij een stuk geslagen ruit. Hierop zijn we richting de verdachte gelopen en hebben de verdachte aangehouden. Verdachte: [Verdachte]
6.
Het proces-verbaal van verbalisant [Naam 2] van 29 december 2019, pagina 29 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 29 december 2019 kreeg ik van het Operationeel Centrum de opdracht te gaan naar Breda. Ik werd staande gehouden door [Naam 3] . [Naam 3] gaf aan dat ze met haar vriendin reed op [Straatnaam 2] te Breda. [Naam 3] gaf aan dat ze langs huisnummer [Straatnaam 2] reed en zag dat er een persoon boven de poort uitkwam met twee handen en zijn gezicht. Bij het zien van de twee jonge dames, zagen de dames dat hij zich terug liet zakken vanaf de schutting/poort. Aangekomen bij [Straatnaam 2] was ik met collega [Naam 7] , [Naam 8] en [Naam 9] de tuin gaan controleren vanaf de schutting. Wij konden niet in de tuin komen. Aangezien wij niets aantroffen in de tuin, zijn ik en de collega's met vervolg gegaan. Net voordat ik in mijn dienstvoertuig wilde stappen kreeg ik de melding dat een beveiligingsambtenaar een alarm binnen had gekregen van de woning waar ik, met de collega's, een controle hadden uitgevoerd. Toen ik, samen met dezelfde collega's, de woning ging bekijken, troffen wij een kapotte ruit aan. Nadat ik weer was vertrokken vanaf de plaats delict werd ik opgeroepen door het Operationeel Centrum om te gaan naar de [Straatnaam 1] te Breda. Aldaar zouden getuigen een persoon hebben zien lopen welke aan het inklimmen was gegaan bij een pand aan de [Straatnaam 1] . Eén van de getuige was de beveiligingsambtenaar welke bij het vorige adres aanwezig was. Hij herkende de man als de man welke op straat stond bij onze dienstvoertuigen, bij de vorige woning. Ik was naar het adres gereden en was met een ladder omhoog geklommen. Achter mij kwam collega [Naam 7] omhoog geklommen. Ik trof, boven op een plat dak, een glazen afzetting aan met aan de binnenzijde van deze afzetting houten hekwerken. Ik was op de ladder, welke stond tegen genoemde afzetting, geklommen en was gaan kijken aan de andere zijde van deze afzetting. Ik zag dat er een ijzeren brandtrap aanwezig was aan de andere zijde van de afzetting. Deze trap was gesitueerd aan de rechterzijde van het binnentuintje. Ik zag dat er bij het einde van de trap een deur was met daarin een raampje van ongeveer veertig bij honderdtachtig centimeter. Ik zag dat er een persoon door genoemde raampje mijn richting op keek. Ik zag toen de persoon mij had gezien, dat deze snel wegliep van genoemde deur. Ik was over de afzetting geklommen en was gaan wachten tot er meer collega's aanwezig waren. Ik zag dat de collega's [Naam 7] en [Naam 8] aangesloten waren en stonden in het binnentuintje. Ik rook op dat moment een geur welke ik zou beschrijven als brandende kaars lucht. Toen ik de deur opende, welke gesitueerd was aan het einde van de brandtrap, rook ik een brandlucht en zag ik een rookontwikkeling in een gang. Op aanroepen van collega [Naam 8] was ik terug gelopen richting de afzetting. Ik hoorde de collega roepen dat hij veel rookontwikkeling zag vanuit een lichtkoepel. Hierop was ik met de twee collega's in hoog tempo via de ladder, terug geklommen naar beneden. Hierop had ik met spoed de brandweer besteld. Toen ik op straat stond hoorde ik ruiten kapot gaan. Toen ik aan de voorzijde van het pand stond, zag ik een man aan komen lopen vanuit een naastliggend pand. Deze gaf aan dat er bij hem, vanaf de buitenzijde, een manspersoon tegen zijn raam stond te beuken. Dit betrof op de tweede verdieping. Ik was, samen met collega [Naam 8] , de woning ingegaan. Ik zag dat de melder ook meeliep. In zijn ruimte aangekomen, hoorde ik de melder roepen dat hij de persoon zag ik zijn woonruimte. Ik had de man, samen met collega [Naam 8] , aangehouden. Ik hoorde van de brandweer dat er brand was gesticht in het pand waar ik de persoon had gezien achter het raam van de deur. Ik zag later dat de deur waarachter de brand was gesticht een nooddeur betrof. Ik hoorde dat er vijf personen geëvacueerd waren uit het pand waarin de brandhaard aanwezig was.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 2] van 30 december 2019, pagina 31, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2019, omstreeks 03:20 uur, was ik als verbalisant afgewerkt bij
het pand [Straatnaam 2] te Breda. Bij vertrek sprak de beveiligingsbeambte mij aan over een persoon welke zich verdacht ophield bij onze dienstvoertuigen welke stonden geparkeerd in de [Straatnaam 5] . Ik was samen met de beveiliger gaan kijken of wij de persoon nog zagen bij onze voertuigen. Ik zag, ter hoogte van de vuilnisbakken en fietsen, een persoon staan welke eruit zag als een zwerver. De persoon had een soort camouflagejack aan. Ik schat de man op 1.75 centimeter lengte. De persoon had ik ook gezien bij eerste keer aankomst pand. Toen was de persoon in de vuilnisbak, welke tegen de muur staat of hangt, aan het rommelen. Achteraf bleek dit de persoon te zijn welke ik had aangehouden als verdachte voor brandstichting in het pand op de [Straatnaam 1] .
8.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 2] van 6 januari 2020, pagina 36, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gezien de hoogte van het raam en waar ik de man zag staan achter het raam zou de lengte overeen kunnen komen met de lengte van de verdachte.
9.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 5] van 29 december 2019, pagina 42 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben afgelopen nacht 29 december 2019 als beveiliger getuige geweest van een aantal voorvallen in het centrum van Breda. Vanmorgen, omstreeks 01.00 uur, kreeg ik de opdracht om naar een inbraakmelding te gaan. Ik moest naar de oude [Naam 6] aan [Straatnaam 2] in Breda. Ik arriveerde om ongeveer 01.45 uur in de [Straatnaam 5] in Breda. Aan de [Straatnaam 5] is een oude poort waarlangs je [Straatnaam 2] op kunt rijden. Toen ik daar aankwam zag ik dat er al drie politieauto's op deze straat stonden. Iemand van beveiligingsbedrijf [Naam 17] zou komen met sleutels van het pand. Ik ben buiten blijven wachten, ik stond op de parkeerplaats op [Straatnaam 2] . Ik stond op dat moment aan de achterzijde van [Naam 6] , op [Straatnaam 2] , ongeveer tussen de poort naar de [Straatnaam 5] en de poort aan de andere kant die toegang geeft naar [Straatnaam 6] . Op een moment zag ik vanuit het steegje naar de poort naar [Straatnaam 6] een man mijn richting in komen lopen. Ik zag dat hij richting de poort aan de zijde van de [Straatnaam 5] liep. Ik zag dat hij een zwarte sjaal of doek als een soort hoofddoek om zijn hoofd had gewikkeld. Ik zag dat de man een soort van militair jack aanhad, het was een jack met van die in elkaar overgaande blokken kleuren, een camouflagejack. Ik vroeg hem of alles goed met hem ging. Hij heeft geen enkele reactie op mijn aanspreken gegeven. Ik had de indruk dat hij mij niet verstond of begreep. Ik zag dat de man door de poort van de [Straatnaam 5] deze straat inliep en linksaf ging en uit mijn beeld verdween. Ik vertrouwde hem niet, ik ben terug [Straatnaam 2] gelopen en heb daar een politieman aangesproken. De politieman is met mij meegelopen de [Straatnaam 5] in. We hebben de man niet aangesproken en zijn terug naar [Straatnaam 2] gelopen. Ik ben daar met de [Naam 17] -er blijven wachten op de glaszetter voor [Naam 6] . De [Naam 17] -er liep naar zijn auto, die iets verderop in de richting van de hoek met de [Straatnaam 1] stond geparkeerd. Toen hij bij zijn auto was, riep hij mij. Hij riep dat hij glasgerinkel hoorde. Ik had ondertussen een zaklamp bij een ben achter hem aangerend, rechtsaf de [Straatnaam 1] waar hij het geluid had gehoord. Wij kwamen uit bij een groot pand aan de linkerzijde van de [Straatnaam 1] , het pand waar later brand in is ontstaan. Links van dat pand was een gang tussen dat pand en een ander gebouw. Die gang was afgesloten met een groot hek. Uit die donkere gang kwam lawaai. Ik deed mijn lamp aan en ik zag dat dezelfde rare man die ik eerst op [Straatnaam 2] had gezien in deze gang stond. Hij was kennelijk over het hek geklommen. Ik zag dat hij achter in de gang aan de linkergevel van dat gebouw bezig was, alsof hij in wilde breken. U vraagt mij naar de lengte van de rare man. Ik schat hem op ongeveer 1.73 tot 1.75 centimeter lengte.
10.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 10] van 29 december 2019, pagina 46 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstreeks 03.23 uur stond ik bij de auto op de [Straatnaam 5] , ter hoogte van de
toegang naar [Straatnaam 2] . Op dat moment hoorde ik glasgerinkel vanuit de richting [Straatnaam 1] . Ik rende naar de [Straatnaam 1] . Ik zag achter een ijzeren hek bij [Straatnaam 3] in het donker een man om een hoek naar mij kijken. Ik zag alleen zijn hoofd. Ik zag dat de man een donkere muts op had. Ik zei tegen de man die bij me was dat hij de beveiliger moest gaan halen, die nog op [Straatnaam 2] was. Ik zag dat die naar mij toe kwam. Ik belde de politie. Ik hoorde nog wel geluiden, als of er over dakpannen of tegels gelopen werd. Ik zag dat de politie vervolgens voornoemd ijzeren hek forceerde en het terrein op ging om naar de verdachte te zoeken.
11.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 3] van 29 december 2019, pagina 50, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was gisteren aan het werk bij de horecagelegenheid [Naam 18] welke is
gelegen aan [Straatnaam 6] te Breda. Mijn collega's en ik zetten altijd onze scooter
weg bij het pleintje aan [Straatnaam 2] te Breda. Toen wij na naar huis toe gingen liepen wij naar [Straatnaam 2] en pakte hier onze scooter. Ik zag dat er een persoon aan de schutting hing en mij met een staal gezicht aankeek. Ik zag dat dit een manspersoon was. Ik zag dat de man een sjaal om zijn hoofd gewikkeld had. Ik zag dat deze man ongeveer 40 jaar oud was.
12.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 3] van 2 januari 2020, pagina 52 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik denk dat het tussen 01:30 uur en 01:45 uur moet zijn geweest. Ik had mijn scooter links, op het eerste parkeervlak naast de achteringang van [Naam 6] geparkeerd. Na enkele minuten zagen we ineens een hoofd boven de schutting uitkomen.
13.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 11] van 29 december 2019, pagina 54 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was gisteren samen met mijn vriendin in de [Straatnaam 1] te Breda. Ik hoorde van de beveiliger dat ze een persoon zochten die had ingebroken maar die konden ze niet vinden. Ik hoorde op dat moment hard glasgerinkel komende vanuit de woningen. Ik ben teruggelopen richting [Straatnaam 3] . Ik zag hier bij een kapot gegooid raam een man achter de bosjes liggen. Ik zag dat de man hier bleef liggen en niet
bewoog. Ik ben toen terug naar de beveiliger gerend die nog bij mij in de buurt stond en ben met hem terug gelopen. Ik zag dat de beveiliger over het hek wilde klimmen maar zag dat de man snel het dak op klom. Ik zag vervolgens boven een raam open gaan van een perceel en zag die eerder genoemde man weer staan. Vervolgens zag ik dat daar waar die man stond de politie binnen kwam
en de man hier aanhield. Ik kan die man als volgt omschrijven: zwart/wit geblokte sjaal om zijn hoofd, 170-180 centimeter lang.
14.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 19] van 31 december 2019, pagina 56 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik werk als manschap bij de brandweer. In de nacht van zaterdag 28 op zondag 29 december 2019 had ik dienst. Op dag en datum voornoemd, omstreeks 03.58. Ik hoorde dat we een melding kregen van een brand in een gebouw. Aldaar stond een man op een dak. Ik zag dat enkel mensen voor de ramen stonden. Deze konden kennelijk door de rookontwikkeling niet naar buiten. In de gangen en het trappenhuis was sprake van een flinke rookontwikkeling. Ik zag dat er enkele meters zicht was. Zonder ademlucht konden we daar niet werken. We openden in het trappenhuis enkele ramen. Enkele bewoners zijn door de brandweer naar buiten gebracht. Ik zag dat van het pand ernaast een dakraam vernield was. Dit was op slechts een halve meter tot een meter van bet pand waar wij waren. Je kon zo overstappen. Ik zag dat aan de glaspunten van het raam rode verf zat. Ik hoorde van onze bevelvoerder van de tweede TS, dat hij gezien had zag op een bed, in de ruimte onder het dakraam een brandblusser lag. Ik keek en zag deze ook liggen. Ik heb de brandhaard gezien nadat deze afgeblust was. Ik zag kolen en briketten die gebruikt worden voor een barbecue, houten latten, en een barbecue. Ik zag dat de muur geblakerd was en dat kunststof van het plafond beschadigd was. De mensen van de tweede verdieping hebben wij naar buiten gehaald.
15.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 20] van 31 december 2019, pagina 58, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik werk als bevelvoerder bij de brandweer. Ik zag dat er twee of drie personen voor geopende ramen stonden. Ik hoorde hen roepen dat ze niet naar buiten konden, omdat alles vol met rook stond. De brandhaard bleek uiteindelijk op de eerste etage te zijn. Ik heb het deksel van de barbecue geopend. Ik zag dat deze aan de binnenzijde schoon was. Er zaten geen brandresten in.
16.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 21] van 8 januari 2020, pagina 60 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Uit onderzoek is gebleken dat er een bbq stond in de gang van het appartementencomplex. Weet u van wie de bbq was?
A: Die is van ons.
V: Wat was de reden dat de bbq op de gang stond?
A: In de zomer gebruiken we de bbq op ons terras. De spullen die in de zomer op het terras staan, zetten wij in de winter op de gang van het appartementencomplex.
V: Wie kan bij die spullen?
A: Iedereen.
V: Hebben jullie een gemeenschappelijk deur van het appartementencomplex?
A: Ja. De deur naar ons terras is een nooddeur voor als er brand is. Die deur was niet op slot.
17.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning van verbalisanten [Naam 22] en [Naam 23] van 31 december 2019, pagina 77 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Voor het ontstaan van de brand kan een technische oorzaak uitgesloten worden. In de omgeving van de brandhaard was geen elektrische apparatuur dan wel ontstekingsbronnen aanwezig die de brand had kunnen veroorzaken. Naar aanleiding van het door ons ingesteld onderzoek concluderen wij het navolgende. Gelet op het aangetroffen brand- en schadebeeld kon worden vastgesteld dat de brandhaard zich bevond aan het uiteinde van de gang, achter de twee pendeldeuren, ter hoogte van de linker muur. Door het ontbreken van een mechanische of technische oorzaak wordt dezerzijds gesteld dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door het opzettelijk achterlaten of inbrengen van open vuur, in welke vorm dan ook (brandstichting). De brand heeft plaatsgevonden op de eerste verdieping van pand. In het pand bevonden zich op de eerste en tweede verdieping zes appartementen, waarvan vijf bewoond. Ten gevolgen van de brand is schade ontstaan in de gang en (roet)schade in het gehele pand. Zonder inzet van hulpdiensten, in het bijzonder de brandweer, had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object te verwachten was geweest. Door de brandweer werden diverse bewoners gewekt en uit het pand geëvacueerd. Gelet op bovenstaande bevindingen was door de brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten.
18.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 31 december 2019, pagina 81 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2019 kwam ik voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [Straatnaam 7] te Breda.
Bevindingen:
Door de dader(s) werd vanaf de openbare weg de dubbele poort van de woning met
[Straatnaam 3] bereikt. Ik zag op de bovenzijde klink van de poort modder, vermoedelijk werd door opklimming van de klink en overklimming van de poort de
binnenplaats bereikt. Ik zag op de binnenzijde van de derde spijl van de rechterpoort een fragment van een schoenafdruk die door mij met folie werd veiliggesteld, SIN
AANB9298NL. Ik zag dat de hydraulische gasveerstang van de rechterpoort los hing. Vervolgens werd door de dader(s) via de binnenplaats de linkerzijde van de
[Naam 4] bereikt. Volgens de collega's werd met een steen de glazen ruit van het
uitzetraam ingegooid. Ik zag dat de ingegooide glazen ruit met een houten plaat is
dichtgetimmerd. Ik zag modder op de klink van de deur links naast de nooddeur.
Waarschijnlijk werd door opklimming van de klink en plat dak de voorzijde van het
dakterras op de eerste verdieping bereikt. Ik zag op de vloer voor de deur een
afgebroken deurbel liggen. Ik zag op de buitenzijde van de glazen scherm van het
dakterras veegsporen van vermoedelijk poging overklimmen. Ik zag op de bovenzijde van de kap hemelwater en rookafvoer fragmenten van schoenafdruksporen en door mij met folie veiliggesteld, AANB9291NL, SIN AANB9292NL. Waarschijnlijk hebben de dader(s) door opklimming van de hemelwater en rookafvoer de waterslag van het vaste raam aan de linkerzijde van de glazen scherm bereikt. Vervolgens kon door de dader(s) tussen de ruimte van voorzijde waterslag en linker zijkant glazen scherm het dakterras worden bereikt. Ik zag op de waterslag aan de linker en rechterzijde van de glazen scherm fragmenten van schoenafdruksporen die door mij met folie werden veiliggesteld, SIN AANB9290NL, SIN AANB9289NL, SIN AANB9295NL. Vervolgens werd door de dader(s) via de niet afgesloten nooddeur de woningen op de eerste en twee de verdieping bereikt. Er werden op overloop en gang op de linoleumvloer van de tweede verdieping fragmenten van schoenafdruksporen en door mij met folie veiliggesteld, SIN AANB9293NL, SIN AANB9294NL, SIN AANB9296NL. Vervolgens werd door collega's door de dader(s) een brandblusser op de tweede verdieping weg genomen. Vervolgens werd volgens de collega's door de dader(s) het draairaam bij het bordes naar de tweede verdieping geopend. Vermoedelijk werd gepoogd het bedrijfspand via dit draairaam te verlaten en via het ingegooide dakraam van naast gelegen buren te vluchten. Ik zag op de bovenzijde van de dorpel een fragment van een schoenafdrukspoor die door mij met folie werd veiliggesteld, SIN AANB9297NL. Volgens de collega's hebben de dader(s) de glazen ruit van het dakraam met de weggenomen brandblusser ingegooid.
Samenvatting:
Door de dader(s) werd vanaf de openbare weg bij de woning [Straatnaam 3] de poort over heen geklommen. Vervolgens werd aan de linkerzijde van het bedrijfspand het uitzetraam boven het vaste raam met een steen ingegooid. De steen werd door mij op de vloer in de [Naam 4] aangetroffen, vervolgens werd aan de linkerzijde van de [Naam 4] bij het ingegooide raam de twee nooddeuren bereikt. Vervolgens werd door opklimming via de deurklink het platte dak bereikt. Vervolgens werd door opklimming van de hemelwater en rook afvoer de waterslag van het vaste raam bereikt. Via de ruimte tussen voorzijde waterslag en linker zijkant glazen scherm het dakterras bereikt. Vervolgens via de niet afgesloten nooddeur het pand binnengedrongen.
Overzicht veiliggestelde sporen:
Spoornummer: PL2000-2019311525-126535
SIN: AANB9292NL
Spooromschrijving: Schoenen
Plaats veiligstellen: Bovenzijde zwarte kap van rookafvoer
Bijzonderheden: Plat dak gang en toilet linker horeca gedeelte
Spoornummer: PL2000-2019311525-126540
SIN: AANB9297NL
Spooromschrijving: Schoenen
Plaats veiligstellen: Op dorpel draairaam linker buitengevel bij bordes
Spoornummer: PL2000-2019311525-126546
SIN: AANB9295NL
Spooromschrijving: Schoenen
Plaats veiligstellen: Waterslag vast raam naastgelegen buren
Bijzonderheden: Dakterras eerste verdieping
19.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 24] van 14 februari 2020, pagina 104, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verdachte [Verdachte] droeg bij de aanhouding op 29 december 2019 een jack met camouflage motief.
20.
Het proces-verbaal van verbalisant [Naam 25] van 31 januari 2020, pagina 107 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Sporen:
[1]. Folie met afgenomen schoenafdruksporen, gewaarmerkt PL2000-2019311525-126535-AANB9292NL;
[2]. Folie met afgenomen schoenafdruksporen, gewaarmerkt PL2000-2019311525-126546-AANB9295NL;
[3]. Folie met afgenomen schoenafdruksporen, gewaarmerkt PL2000-2019311525-126540-AANB9297NL.
Schoenen:
[4]. Een paar schoenen, merk Blackstone, kleur wit, maat 43, gewaarmerkt PL2000-2019311525-2138218-AAIN9151NL, afkomstig van de verdachte [Verdachte] .
Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeer ik dat de onderzochte plaatsing van de schoensporen [1] is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de linkerschoen [4]. De onderzochte plaatsing van de schoensporen [2] is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de linkerschoen [4]. De onderzochte plaatsing van de schoensporen [3] is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de rechterschoen [4].
21.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 8] van 6 januari 2020, pagina 130, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens de aanhouding heb ik de verdachte gefouilleerd. Bij de verdachte heb ik uit zijn linker broekspijp diverse handdoeken gehaald. Hierna heb ik onder de jas van de verdachte nog een kussen en een zwart witte doek gehaald. Al deze spullen zijn later door andere collega’s in beslag genomen.
22.
Het proces-verbaal van verbalisant [Naam 22] van 7 mei 2020, fotobijlage 32 op pagina 40 van de aanvulling van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2019311525, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wandhouder voor een brandblusser op de tweede verdieping, waarvan de brandblusser ontbreekt.
23.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 26] , pagina 48 van de aanvulling van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2019311525, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2019 nam ik een aangifte op van aangever [Naam 13] , aangaande inbraak in een [Naam 6] aan [Straatnaam 2] te Breda. Ik toonde haar hierbij twee handdoeken. Deze goederen waren eerder in beslag genomen bij verdachte [Verdachte] .
24.
Een proces-verbaal aanhouding van verbalisanten [Naam 8] en [Naam 2] , pagina 128, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2019 omstreeks 04:10 uur hielden wij als verdachte aan [Verdachte]