ECLI:NL:RBZWB:2020:5479

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
02/178368-20 en 02/075463-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Josten
  • M. Goedegebuur
  • A. Anker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op cafetaria met vuurwapen en munitie

Op 22 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juli 2020 een gewapende overval heeft gepleegd op een cafetaria in Middelburg. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Wouters. Tijdens de zitting op 8 oktober 2020 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging besproken. De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd, waaronder het tonen van een vuurwapen tijdens de overval en het voorhanden hebben van een omgebouwd pistool.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn zwakbegaafdheid, maar besloot dat het volwassenstrafrecht van toepassing was. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevorderde schade onvoldoende aannemelijk was gemaakt. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer moesten worden verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/178368-20 en 02/075463-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 juli 2020 te Middelburg een gewapende overval heeft gepleegd op cafetaria [cafetaria] . Tevens wordt hem verweten dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad met bijbehorende munitie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de overval op cafetaria [cafetaria] heeft gepleegd en de munitie voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het wapen dat verdachte bij zich droeg, heeft de raadsman bepleit dat dit geen vuurwapen is van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, omdat het wapen nooit als vuurwapen heeft gefunctioneerd. Gelet daarop kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen en dient verdachte van feit 2 te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot feit 2
Uit het proces-verbaal van categorisering blijkt dat het onder verdachte inbeslaggenomen wapen is onderzocht en dat het pistool was omgebouwd van een gas-/alarmpistool naar een scherpschietend pistool. Het wapen is gecategoriseerd als een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Gelet hierop volgt de rechtbank het verweer van de raadsman niet, dat het vuurwapen als zodanig gefunctioneerd moet hebben om als vuurwapen van categorie III aangemerkt te worden. Het gaat erom dat het voorwerp bestemd is om projectielen door een loop af te schieten. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 .
op 8 juli 2020 te Middelburg een hoeveelheid geld, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [cafetaria] en/of [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [benadeelde partij] een vuurwapen te tonen en daarbij dreigend de woorden "kassa, geld. Kassa geld" en Snel snel, geef me het geld" toe te voegen;
2.
op 8 juli 2020 te Middelburg een wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) pistool, van het merk Kimar, kaliber .22 Lr zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad;
3.
op 8 juli 2020 te Middelburg munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een kogelpatroon, merk RWS, van het kaliber .22 Lr voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van viereneenhalf jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat toepassing van het jeugdstrafrecht meer passend zou zijn bij de persoon van verdachte. Volgens de raadsman kan worden volstaan met een relatief korte gevangenisstraf en een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde begeleiding door Evident.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 8 juli 2020 schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een cafetaria. Hij heeft daarbij een geladen vuurwapen gericht op de aanwezige medewerker en om geld gevraagd. Het spreekt voor zich dat een overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk – in elk geval op het moment dat hij de overval pleegde – niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Dergelijke feiten kunnen nog lang angstgevoelens bij de slachtoffers veroorzaken en veroorzaken in algemene zin ook gevoelens van onveiligheid voor de maatschappij.
Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en dat hij bovendien nog in de proeftijd liep van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de inhoud van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia psychologische onderzoeksrapportage van 30 september 2020. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Volgens de gedragsdeskundige is het tenlastegelegde te verklaren vanuit de antisociale denkwijze van verdachte. Verdachte was zich bewust van het strafbare karakter van zijn handelen maar liet zich bij het plegen van de feiten sturen door zijn behoefte aan geld. De feiten zijn volledig aan verdachte toe te rekenen. Volgens de deskundige is het toekomstig risico op gewelddadig gedrag bij verdachte hoog. Hoewel verdachte in sociaal-emotioneel opzicht jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd en hij door zijn zwakbegaafdheid beperkt in staat is zijn eigen gedrag te plannen, is verdachte wel in staat het ontoelaatbare en strafrechtelijke van zijn gedrag in te zien. Geadviseerd wordt om het volwassenstrafrecht toe te passen. Gelet op dit advies, dat voortvloeit uit hetgeen eerder in het rapport door de deskundige is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank maakt de overwegingen van de deskundige inzake de toerekenbaarheid tot de hare.
Gelet op het advies van de gedragsdeskundige ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen om zo een verplichte begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Uit het advies van de psycholoog blijkt immers dat verdachte door een gering probleembesef niet gemotiveerd is voor begeleiding en er geen gedragsdeskundige aanknopingspunten zijn, waarop een interventieadvies binnen een strafrechtelijk kader kan worden gebaseerd.
Op grond van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor dergelijke feiten is een gevangenisstraf van drie jaar in beginsel gerechtvaardigd. De aan verdachte op te leggen straf zou hoger kunnen zijn in verband met de recidive en de omstandigheid dat hij nog in een proeftijd liep. De rechtbank stelt echter ook vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten pas 20 jaar was en dat bij hem, zoals uit het rapport van de deskundige volgt, sprake is van zwakbegaafdheid. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij ten aanzien van feit 1

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 250,- bestaande uit materiële schade, met toewijzing van de wettelijke rente, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag is afkomstig van de benadeelde partij. Niet duidelijk is of dit geldbedrag, waarvan door verdachte afstand is gedaan, inmiddels aan de benadeelde partij is teruggegeven en zo ja, wat de hoogte is van dat bedrag. De gevorderde schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot de voorwerpen dan wel zijn begaan met behulp van de voorwerpen en dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/075463-19

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 72 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 november 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde verbonden aan de voorwaardelijke straf heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst vermelde voorwerpen nummer 1 t/m 3, te weten: een wapen met één patroon, een wapen met zwart handvat zilverkleurig en een stuk munitie;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 november 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/075463-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
gevangenisstraf voor de duur van 72 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Josten, voorzitter, mrs. Goedegebuur en Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I: De tenlastelegging

Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
1 .
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Middelburg 600 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [cafetaria] en/of [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde partij] een vuurwapen te tonen en/of daarbij dreigend de woorden "kassa, geld. Kassa geld" en/of Snel snel, geef me het geld" toe te voegen;
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Middelburg een wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) pistool, van het merk Kimar, kaliber .22 Lr zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Middelburg munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een kogelpatroon, merk RWS, van het kaliber .22 Lr voorhanden heeft gehad;

13.Bijlage II: De bewijsmiddelen

Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, proces-verbaalnummer 2020176676, d.d. 24 juli 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 95.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en is door de verdediging geen vrijspraak bepleit. Daarom kan op grond van de wet worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 oktober 2020, in onderling verband en samenhang bezien met de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring op 17 juli 2020, proces-verbaal verhoor verdachte pagina 22 t/m 28 van voornoemd eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij] namens [cafetaria] te Middelburg op 8 juli 2020, met bijbehorende bijlage, pagina 39 t/m 41 van voornoemd eindproces-verbaal.
Gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 86 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 juli 2020 vond er een gewapende overval plaats op het cafetaria [cafetaria] te Middelburg. Kort na de overval werd verdachte hiervoor aangehouden. In verdachte zijn fouillering werd in zijn broek een vuurwapen met magazijn gevonden. Het bleek dat er één patroon in het magazijn zat.
Het proces-verbaal van beschrijving en categorisering met proces-verbaalnummer: PL2000 - 2020 176 676 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, afdeling wapens, munitie en explosieven van 19 augustus 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De voorwerpen zijn op woensdag 8 juli 2020 in beslag genomen, tijdens de aanhouding van een verdachte en overgedragen aan de afdeling Forensische Opsporing.
Ik zie dat één kogelpatroon bij het patroonmagazijn zit
.Dit op woensdag 8 juli 2020 in beslag genomen voorwerp is een patroonmagazijn van een onbekend merk, kaliber 8 mm. Dit magazijn is bestemd voor het gebruik in een (specifiek) vuurwapen. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie zijn de bepalingen van wapens mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken, die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn. Daarom is het verboden om dit voorwerp voorhanden te hebben ingevolge artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Dit op woensdag 8 juli 2020 in beslag genomen voorwerp is een pistool van het merk Kimar, type Lady K. Het pistool is bestemd om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie. Daarom is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie. Daarom is er sprake van het voorhanden hebben van een vuurwapen categorie III, verboden in artikel 26 lid 1 en strafbaar gesteld in artikel 55 lid 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie.
Gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 oktober 2020, in onderling verband en samenhang bezien met de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring op 17 juli 2020, proces-verbaal verhoor verdachte pagina 22 t/m 28 van voornoemd eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van beschrijving en categorisering met proces-verbaalnummer: PL2000 - 2020 176 676 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, afdeling wapens, munitie en explosieven van 19 augustus 2020.