ECLI:NL:RBZWB:2020:5485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
02-304321-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Los
  • A. de Brouwer
  • J. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een wandelstok, verminderd toerekeningsvatbare verdachte, gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 21 december 2019 in Tilburg meermalen met een wandelstok tegen het hoofd van de aangever heeft geslagen. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, waarbij de officier van justitie meende dat er wettig en overtuigend bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2020, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet uitsloot dat hij strafbaar was voor het feit. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever had aanvaard door met kracht te slaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde opname in een forensische verslavingskliniek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte behandeld moest worden voor zijn verslavingsproblematiek om recidive te voorkomen. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk was gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/304321-19
vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught
raadsman mr. G. Demir, advocaat te Gilze

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en baseert zich daarbij op de aangifte, de medische verklaring en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft meermalen hard met een ijzeren wandelstok tegen het hoofd van aangever geslagen, waardoor deze het bewustzijn heeft verloren en op de intensive care terecht is gekomen. Door zijn handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever geslagen met de wandelstok, maar had niet de opzet op het overlijden van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte dient van de poging tot doodslag te worden vrijgesproken. Nu er ook geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zou hooguit poging tot zware mishandeling bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Poging doodslag
Verdachte heeft ook op zitting bekend dat hij op 21 december 2019 in Tilburg aangever meermalen met de wandelstok van aangever heeft geslagen. Dat verdachte aangever daarbij met de ijzeren kop van de wandelstok heeft geraakt, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Op de foto van die kop in het eindproces-verbaal is geen bloed waar te nemen en de kop is ook verder niet op sporen van aangever onderzocht. Voor de tenlastegelegde poging doodslag dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of het meermalen slaan door verdachte met een (houten) wandelstok opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangever.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte met zijn gedragingen de dood van aangever heeft beoogd. Ten aanzien van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangever overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op de dood van aangever aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans - ten tijde van zijn gedraging - bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal volgens vaste rechtspraak afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af ten aanzien van de aard en intensiteit van het door verdachte uitgeoefende geweld. De verklaring van aangever dat hij meermalen met de wandelstok op zijn hoofd is geslagen, wordt ondersteund door de verklaring van verdachte en door de geneeskundige verklaring over aangever waarin onder andere wordt gesproken over “wonden gelaat/aangezicht”. De rechtbank heeft op de door de politie gemaakte foto’s van aangever in het ziekenhuis zelf waar kunnen nemen dat aangever niet alleen wonden in het gelaat heeft opgelopen, maar ook meer aan de rechterzijkant van zijn hoofd, boven het oor. Dat meermalen op/tegen het hoofd slaan is naar het oordeel van de rechtbank met de nodige kracht gebeurd. Dat volgt allereerst uit de verklaring van aangever dat hij door het slaan het bewustzijn heeft verloren. Verder blijkt uit de medische verklaring dat er een kleine hersenbloeding is opgetreden en aangever opgenomen is geweest op de Intensive Care afdeling. In totaal heeft hij twee weken in een ziekenhuis gelegen. Het met kracht slaan past tot slot ook bij de op zitting door verdachte herhaalde verklaring dat hij flipte en toen aangever ging slaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal gedeelte van het menselijk lichaam is. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor benoemde feiten en omstandigheden volgt dat het door verdachte tegen het hoofd van aangever uitgeoefende geweld met een dusdanige intensiteit is gepleegd, dat daardoor de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever in het leven werd geroepen en het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 december 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, die [aangever] meermalen met een wandelstok tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
Strafbaarheid verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de toerekenbaarheid neemt de officier van justitie de conclusie van de psychiater over, die verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht. Verdachte is derhalve strafbaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich met de psychiater op het standpunt dat het feit aan verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte is op 18 mei 2020 een psychologische rapportage uitgebracht door drs. Lemmens, waarin wordt geconcludeerd dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit. Met de officier van justitie en de verdediging neemt de rechtbank echter de conclusies over van psychiater Van Baar. In het rapport van 19 oktober 2020 concludeert de psychiater dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne en van een persisterende depressieve stoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Door de combinatie van zijn drugsgebruik – waarvan hij wist wat het met hem deed – en zijn psychotische kwetsbaarheid was verdachte ernstig paranoia tijdens het tenlastegelegde. Daar verdachte ten tijde van het tenlastegelegde werd gestuurd door een paranoïde denktrant en niet floride psychotisch was, adviseert de psychiater om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht verdachte voor het feit verminderd toerekeningsvatbaar. De omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit verdachte verminderd kan worden toegerekend, sluit echter de strafbaarheid van verdachte niet uit.
Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft voor zijn eis aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie en heeft daarbij rekening gehouden met het voorarrest en met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Om recidive te voorkomen is het van belang dat verdachte behandeld wordt voor zijn verslaving. Een fors voorwaardelijk deel van de straf is daarvoor nodig als stok achter de deur. Ondanks het feit dat de reclassering niet heeft gerapporteerd, verzoekt de officier van justitie aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden, inhoudende reclasseringstoezicht en opname en behandeling in een nader door de reclassering te bepalen forensische verslavingskliniek met een matig hoog zorgniveau en een laag niveau van beveiliging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met het lange voorarrest, dat hem zwaar gevallen is, met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met het feit dat verdachte in detentie gestopt is met drugsgebruik en deelneemt aan de cursus “omgaan met verslaving” en bereid is verder aan zijn verslavingsproblematiek te werken. Primair bepleit de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest. Mocht de rechtbank de poging tot doodslag bewezen achten, dan bepleit de verdediging een gevangenisstraf van 15 maanden met een voorwaardelijk deel, waarbij de verdediging zich voor de duur daarvan refereert aan het oordeel van de rechtbank, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden dat verdachte in een forensische verslavingskliniek wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek en een daaropvolgend resocialisatietraject. Voor wat betreft de duur van de behandeling in de kliniek refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met de wandelstok van de 59-jarige aangever meermalen met kracht tegen het hoofd van aangever te slaan. Verdachte had het idee dat aangever zijn gsm gestolen zou hebben, maar die is door de politie aangetroffen in het middenconsole van de auto waarin verdachte en aangever op de terugweg waren naar België. Het idee van verdachte paste bij de ernstige paranoia waaraan hij op dat moment leed. Dat de gevolgen van deze onterechte geweldsuitbarsting voor aangever medisch gezien relatief beperkt lijken te zijn gebleven, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan het handelen van verdachte te danken is. De ernstige inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangever leidt ertoe dat in beginsel een gevangenisstraf van geruime tijd een passende en geboden sanctie zou zijn, mede gelet op strafopleggingen in vergelijkbare zaken.
Bij het bepalen van de concrete straf houdt de rechtbank in negatieve zin rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich in België eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk ernstig strafbaar feit.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en dat hij oprecht overkwam in zijn spijtbetuigingen en zijn wens om alles te kunnen terugdraaien. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte tijdens zijn detentie is gestopt met drugsgebruik, deelneemt aan de cursus “omgaan met verslaving” en bereid is verder aan zijn verslavingsproblematiek te werken. Bovendien kan het feit slechts in verminderde mate aan hem toegerekend worden.
Uit de eerdergenoemde rapportage van psychiater Van Baar blijkt dat het risico op gewelddadig gedrag, indien verdachte drugs blijft gebruiken, als hoog wordt ingeschat. Zonder drugsgebruik zal dit afnemen naar matig-laag. Met behandeling zijn met name de verslavingsproblematiek, de depressie en zijn sociale inbedding te beïnvloeden. Om recidive te beperken moet verdachte primair behandeld worden voor zijn verslaving op een plek, waar ook zijn depressieve en persoonlijkheidspathologie behandeld zal moeten worden, omdat deze voor een deel de onderhoudende factoren zijn aan de verslaving. Verdachte zal daarnaast geholpen moeten worden met de opbouw van zijn leven, daar hij geen vrienden, werk en eigen woning heeft. De psychiater adviseert een opname en behandeling in een forensische verslavingskliniek met een matig hoog zorgniveau en een laag niveau van beveiliging, waarop een resocialisatietraject zal moeten volgen. Een en ander zou volgens de psychiater kunnen plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met toezicht door de reclassering. Het opleggen van een groot voorwaardelijk strafdeel is volgens de psychiater voldoende om verdachte gemotiveerd te houden voor behandeling.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt behandeld voor onder meer zijn verslavingsproblematiek om recidive in de toekomst te voorkomen. Ondanks het feit dat de reclassering niet heeft gerapporteerd en er nog geen indicatiestelling heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de door de psychiater geadviseerde bijzondere voorwaarden overnemen in de op te leggen straf.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, waarbij de rechtbank de duur van de behandeling in de kliniek zal bepalen op een jaar, of zoveel korter als de geneesheer-directeur van de kliniek nodig vindt. Het resterende deel van de onvoorwaardelijke straf kan benut worden om een indicatiestelling voor de forensische verslavingskliniek in gereedheid te brengen.

7.Het beslag

De rechtbank heeft geconstateerd dat zich bij de stukken een beslaglijst bevindt, die niet op de zitting aan de orde is gesteld. Uit de beslaglijst blijkt dat ten aanzien van het horloge is beslist tot vervreemding, dat de wandelstok is gedeponeerd en dat ten aanzien van de twee zonnebrillen is beslist tot vernietiging.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van (de opbrengst van) het horloge en van de wandelstok aan [aangever] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de in beslag genomen zonnebrillen zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de rechthebbende.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een materiële schadevergoeding van € 7.130,00 en een immateriële schadevergoeding van € 40.000,00 tot (naar de rechtbank leest)
€ 50.000,00.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan negen

maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht
bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de
rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna
vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
meldplicht
* dat veroordeelde zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd dient te melden bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
opname in zorginstelling
* dat verdachte zal meewerken aan een opname in een forensische verslavingskliniek met een matig hoog zorgniveau en een laag niveau van beveiliging, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, welke opname zal starten zodra verdachte geplaatst is en een jaar zal duren of zoveel korter als de geneesheer-directeur van de betreffende kliniek nodig vindt;
* dat veroordeelde zich dient te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling hem geeft voor de behandeling;
* dat veroordeelde zal meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing, indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan [aangever] van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* (de opbrengst van) het horloge, goednummer G2136153
* de wandelstok, goednummer G2136151;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende(n) van de zonnebrillen, goednummers G2136156 en G2136158;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] in zijn vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. Los, voorzitter, mr. De Brouwer en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 november 2020.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 21 december 2019 te Tilburg, en/of elders in Nederland en/of Belgie, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] meermalen met een ijzeren (wandel-)stok en/of een GSM tegen het hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2019306485 van de Districtsrecherche Hart van Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 154.

1.De verklaring van verdachte op de zitting van 28 oktober 2020, inhoudende,

zakelijk weergegeven:

Ik heb op 21 december 2019 in Tilburg [aangever] meermalen met zijn wandelstok geslagen. Ik flipte en toen ben ik gaan slaan.

2.Het proces-verbaal van verhoor [aangever] , pagina 34 en verder,

inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op 21 december 2019 is [verdachte] met mijn wandelstok op mijn hoofd beginnen slagen. Dit is een houten wandelstok. Hij bleef op mijn hoofd slagen waardoor ik mijn bewustzijn ben verloren.

3.De eigen waarneming van de rechtbank op de foto’s op pagina 32 en 33,

inhoudende, zakelijk weergegeven:

[aangever] heeft naast wonden in het gelaat, ook wonden meer aan de rechterzijkant van zijn hoofd, boven het oor.

4.De geneeskundige verklaring, pagina 41, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Medische info betreffende [aangever] .
Uitwendig waargenomen letsel: wonden gelaat/aangezicht.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 21 december 2019.
Overige van belang zijnde informatie: kortdurende opname ICU en kleine hersenbloeding.
5. Het proces-verbaal van aangifte, pagina 29, inhoudende als bevindingen van de
verbalisanten, zakelijk weergegeven:
23 december 2019 lag [aangever] in het [naam 1] in Tilburg.

6.Het geschrift gedateerd 28 april 2020 en afkomstig van het gerechtelijk

arrondissement Oost-Vlaanderen, inhoudende, zakelijk weergegeven:

[aangever] was opgenomen in [naam 2] van 24 december 2019 tot 3 januari 2020 en van 4 januari 2020 tot 6 januari 2020.