ECLI:NL:RBZWB:2020:5521

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_729
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid van een werknemer met een Ziektewet-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2020, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard. Eiser, een 48-jarige man die voorheen als procesoperator werkte, had zich ziekgemeld op 2 juli 2018 vanwege pijnklachten in de onderrug en linkerbeen. Het UWV had in een primair besluit van 23 oktober 2019 vastgesteld dat eiser geen recht had op een Ziektewet-uitkering, omdat hij op de datum van zijn ziekmelding geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 16 december 2019 gehandhaafd, waarop eiser in beroep ging.

De rechtbank beoordeelde of het UWV de geschiktheid van eiser voor arbeid op 15 oktober 2019 zorgvuldig had vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door het UWV adequaat was uitgevoerd. De artsen van het UWV waren op de hoogte van eisers klachten en hadden dossieronderzoek gedaan, evenals informatie uit de behandelend sector opgevraagd. Eiser had medische stukken ingebracht, waaronder een MRI-uitslag en een goedkeuring voor een operatie, maar deze gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van het UWV.

De rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van klachten niet beslissend is voor de vaststelling van beperkingen en dat de UWV-artsen de door eiser ervaren klachten op een andere manier hadden gewogen. De rechtbank concludeerde dat het UWV eiser op basis van het medisch onderzoek geschikt mocht achten voor het verrichten van zijn arbeid per 15 oktober 2019. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/729 ZW

uitspraak van 5 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (eiser),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij op de datum van zijn ziekmelding geschikt is voor zijn arbeid.
In het besluit van 16 december 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 september 2020. Eiser is verschenen. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiser is een 48-jarige man, die voor het laatst werkzaam is geweest als procesoperator voor 40 uur per week. Hij is uitgevallen op 2 juli 2018 vanwege pijn in de onderrug die doorloopt via de linkerheup tot de linkervoet. Bij besluit van 5 november 2018 is aan hem een ZW-uitkering toegekend vanaf 29 oktober 2018.
Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het UWV eisers ZW-uitkering na een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) beëindigd met ingang van 4 augustus 2019. Bij besluit van 16 juli 2019 heeft het UWV vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan hem toegekend met ingang van 5 augustus 2019. Eiser heeft zich op 5 september 2019 – met dezelfde klachten – opnieuw ziekgemeld vanuit zijn WW-uitkering. Het UWV heeft hem naar aanleiding van deze melding opnieuw onderzocht.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat hij op de datum van zijn ziekmelding geschikt is voor zijn arbeid. Het gaat daarbij om de in het kader van de EZWB geduide functies van assemblage medewerker electrotechnische producten (Sbc-code 267041), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053).
In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Omvang geding
2. In geschil is of het UWV eiser terecht geschikt heeft geacht voor het verrichten van zijn arbeid. Het UWV heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat daarbij moet worden uitgegaan van eisers gesteldheid op 15 oktober 2019. In deze uitspraak wordt daarom beoordeeld of het UWV eisers gesteldheid op deze datum zorgvuldig heeft beoordeeld.
Toetsingskader
3. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. De maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een EZWB, als betrokkene niet in enig werk heeft hervat, is - zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225) - gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWB. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
Medisch onderzoek UWV
4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
Arts J.R.A. Raasveld heeft eiser gezien op het spreekuur van 14 oktober 2019. Er werd geen medische informatie van derden opgevraagd. Wel werd een uitgebreide ingevulde vragenlijst bestudeerd en vergeleken met de al aanwezige gegevens. Volgens de UWV-arts zijn eisers klachten onveranderd ten opzichte van de EZWB. Als eiser daadwerkelijk geopereerd gaat worden, dan wel bij gewijzigde omstandigheden, kan hij opnieuw een beroep doen op de ZW.
Verzekeringsarts b&b C. Lemmers heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting van 12 december 2019. Er werd informatie bij de behandelend sector opgevraagd en betrokken in de heroverweging. Het gaat daarbij om de uitslag van een MRI-scan en een brief van de afdeling anesthesie van het Bravis ziekenhuis van 6 december 2019. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire UWV-arts. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er bij onderzoek op 12 december 2019 geen aanwijzingen waren voor een radiculair actief syndroom. Er is sprake van paresen aan de benen, een normale sensibiliteit en reflexen. De indicatie voor de spondylodese is dan vermoedelijk pijn als gevolg van facetproblematiek, waarvan men hoopt dat deze met het vastzetten van de laag lumbale wervels aan S1 minder pijnklachten geeft. Voor deze electieve ingreep is nu nog geen datum ingepland. De verzekeringsarts b&b kan zich verenigen met de vastgestelde beperkingen, en hij acht eiser dan ook in staat om de eerder geduide functies uit te oefenen. De verzekeringsarts b&b voegt hieraan toe dat als eiser wordt opgenomen voor een ingreep hij zich toegenomen arbeidsongeschikt kan melden.
Beoordeling rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De artsen van het UWV waren blijkens hun rapporten op de hoogte van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn pijnklachten als gevolg van een hernia. Beide artsen hebben eiser gezien, er werd dossieronderzoek gedaan en er werd informatie uit de behandelend sector opgevraagd en betrokken in de heroverweging.
6. Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling zoals verricht door de artsen van het UWV. Eisers ter zitting aangevoerde stelling dat de verzekeringsarts b&b geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan wordt – daargelaten of deze kan leiden tot de conclusie dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was – niet gevolgd. In het rapport van deze verzekeringsarts wordt namelijk verslag gedaan van een dergelijk onderzoek, waarbij onder meer op concrete wijze een inspectie van de rug wordt genoemd en eisers bewegingsmogelijkheden worden omschreven. De rechtbank ziet in eisers enkele stelling onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts b&b rapporteerde onderzoekshandelingen.
7. Eiser heeft medische stukken ingebracht. Het gaat om een radiologische uitslag (MRI) van 9 februari 2019, met daarin de conclusie 'Neuroforamentaillering, links meer dan rechts, op niveau L5-S1', en een brief van de afdeling anesthesie van het Bravis ziekenhuis van 6 december 2019, met daarin de goedkeuring voor en bevestiging van een – nog in te plannen – operatie. Deze informatie geeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch onderzoek van het UWV, nu de daarin opgenomen informatie is meegenomen in de beoordeling door de UWV-artsen en niet is onderbouwd of anderszins is gebleken dat dit op onjuiste wijze is gebeurd. De enkele gestelde omstandigheid dat eiser op 27 februari 2020 een rugoperatie heeft ondergaan geeft geen aanleiding voor een andere conclusie, omdat in deze procedure alleen eisers gesteldheid op 15 oktober 2019 centraal staat. Dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Conclusie
8. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het UWV eiser op basis van het door haar verrichte onderzoek geschikt mocht achten voor het verrichten van zijn arbeid per 15 oktober 2019. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 5 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.