ECLI:NL:RBZWB:2020:5523
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen afwijzing bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. C. van der Ent, hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag voor bijzondere bijstand. Het college heeft op 30 juni 2020 een beslissing op bezwaar genomen, waarna verzoekers hun beroep op 27 augustus 2020 hebben ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft in een brief van 3 september 2020 aangegeven in te stemmen met een proceskostenvergoeding, waarbij een wegingsfactor van 0,5 werd voorgesteld. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het college aan verzoekers is tegemoetgekomen, zoals blijkt uit het besluit van 30 juni 2020. De rechtbank stelt de door verzoekers gemaakte proceskosten vast op € 262,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekers dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 262,50.