ECLI:NL:RBZWB:2020:5535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
02-665421-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • A. Goossens
  • J. Vliegenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeding van getuigen in een georganiseerd verband met betrekking tot strafrechtelijke verklaringen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2020, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk beïnvloeden van getuigen in een strafzaak. De verdachte, die in de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 handelingen verrichtte in Bergen op Zoom, Middelburg en Etten-Leur, werd beschuldigd van het medeplegen van beïnvloeding van getuigen [Naam 1] en [Naam 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een georganiseerd verband vormde, waarbij de verdachte een substantiële rol speelde in het beïnvloeden van de getuigen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van vormverzuim en onvoldoende bewijs. De rechtbank verwierp deze verweren en achtte de verdachte schuldig aan het beïnvloeden van getuigen, wat een ernstig strafbaar feit is dat de rechtsorde ondermijnt. De rechtbank legde geen straf op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de eerdere veroordeling van de verdachte in een andere zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665421-17
vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1975 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
thans uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Leeuwarden
raadsman mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15, 17 en 18 september 2020. De verdachte is niet verschenen. Wel is zijn gemachtigd raadsman verschenen. De officieren van justitie, mr. Smale en mr. Van IJzendoorn, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 29 oktober 2020.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk beïnvloeden van getuigen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde beïnvloeding van de getuigen
[Naam 1] (hierna: [Naam 1] ) en [Naam 2] (hierna: [Naam 2] ).
Het Openbaar Ministerie gebruikt daarbij onder meer de verklaringen van verdachte van
16 en 17 februari 2017, de verklaring van [Medeverdachte 1] (hierna: [Medeverdachte 1] ) van 19 februari 2017,
de verklaring van [Naam 1] van 28 februari 2017, de verklaring van [Naam 2] van 1 maart 2017, de tapgesprekken, de bij de medeverdachte [Medeverdachte 2] (hierna: [Medeverdachte 2] ) aangetroffen handgeschreven briefjes, alsmede de overige feiten en omstandigheden uit het dossier, voor het bewijs.
De door verdachte afgelegde verklaringen kunnen in de optiek van het Openbaar Ministerie als betrouwbaar worden beschouwd, omdat deze op de zes meest cruciale onderdelen steun vinden in de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Het Openbaar Ministerie stelt daarnaast dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking bij de beïnvloeding van de getuigen, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit en stelt daartoe onder meer het volgende. Er is sprake van een vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wet- boek van Strafvordering (hierna: Sv). Als gevolg daarvan moeten alle door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen van het bewijs worden uitgesloten.
In de optiek van de verdediging leidt dat ertoe dat er onvoldoende bewijs resteert om tot een bewezenverklaring van de beschuldigingen te komen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de beschuldiging jegens [Naam 2] geldt verder dat niet kan worden bewezen dat het “recht zetten” van iets wat een familielid van [Naam 2] zou hebben geroepen tegen de politie over medeverdachte [Medeverdachte 4] , een strafbare beïnvloeding jegens die getuige oplevert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsuitsluiting wegens een vormverzuim?
De verdediging stelt dat aan verdachte niet telkens voorafgaand aan zijn verhoren bij de politie overeenkomstig artikel 29 Sv is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht
is. Evenmin is aan verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand als bedoeld in artikel 27c lid 2 Sv jo. artikel 28 lid 1 Sv. In de optiek van de verdediging levert schending van het bepaalde in deze artikelen een vorm- verzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv als gevolg waarvan de door verdachte op 16 en
17 februari 2017 afgelegde verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Mededeling ex artikel 29 Sv
De rechtbank constateert dat verdachte op 16 februari 2017 door verbalisant [Naam 3] was uitgenodigd om op 22 februari 2017 als getuige te worden gehoord in het onderzoek naar de moord op [Naam 4] Verdachte heeft [Naam 3] medegedeeld dat die dag niet handig was vanwege de verjaardag van zijn vrouw, maar dat hij op elk gewenst moment bereid was om een verklaring af te leggen. Ook heeft verdachte gevraagd om
in contact te worden gebracht met het team dat onderzoek doet naar medeverdachte [Medeverdachte 4] (hierna: [Medeverdachte 4] ), omdat hij met hen over [Medeverdachte 4] wilde praten.
De rechtbank constateert verder dat verdachte voor het eerst als getuige is gehoord op 16 februari 2017 om 13:58 uur. Dit verhoor zou in de eerste plaats plaatsvinden in het kader van de moord op [Naam 4] Dat verdachte als getuige is gehoord blijkt ook als zodanig uit het daartoe opgestelde proces-verbaal van verhoor getuige. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat voorafgaand aan dit verhoor aan verdachte het volgende is medegedeeld:
“Wij begrijpen dat je iets wil verklaren over [Medeverdachte 4] . Wij willen u wel mededelen dat als u denkt dat u zich op welke manier dan ook denkt te kunnen gaan belasten, wij u hierbij mededelen dat u dan niet tot antwoorden verplicht ben.”
De mededeling zoals bedoeld in artikel 29 Sv strekt tot bescherming van het recht van een verdachte op een eerlijk proces. De cautieplicht beoogt verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling hier niet van toepassing, omdat verdachte is gehoord als getuige en hij op dat moment niet ook als verdachte is aangemerkt. De hiervoor weergegeven mededeling moet daarom ook worden gezien als de mededeling van het recht van de getuige op verschoning indien en voor zover hij zichzelf strafrechtelijk zou belasten.
Door de mededeling van het recht op verschoning voorafgaand aan het verhoor is het recht van verdachte op een eerlijk proces voldoende gewaarborgd. Dat hij gedurende dit getuigenverhoor ook zichzelf in strafrechtelijke zin gaan belasten door te gaan verklaren over zijn rol bij een mogelijke beïnvloeding van getuigen [Naam 1] en [Naam 2] , maakt dit niet anders. De daaropvolgende verhoren vonden plaats in het kader van de zaak Ermoupolis waarin verdachte aangever was en hij ook in die hoedanigheid als getuige is gehoord. In die verhoren heeft verdachte, zo stelt de rechtbank vast, zichzelf niet meer of anderszins belast, maar heeft hij uitsluitend op enkele onderdelen uitgebreider verklaard over de mogelijke beïnvloeding van getuigen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van artikel 29 Sv.
Mededeling ex artikel 27c lid 2 Sv jo. artikel 28 lid 1 Sv
Aan de orde is vervolgens de vraag of aan verdachte de bescherming van de Salduz-jurisprudentie had moeten worden gegund. Hierin is onder andere het recht op consultatie-bijstand voorafgaand aan het eerste politieverhoor neergelegd.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte bij zijn eerste verhoor niet is aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit. De vraag of hij toen al wel door de politie had moeten worden aangemerkt als verdachte wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord. Zoals hiervoor reeds is overwogen werd verdachte in de eerste plaats gehoord als getuige in het onderzoek naar de moord op [Naam 4] Het enkele feit dat verdachte gedurende dat verhoor als getuige mededelingen heeft gedaan die belastend voor hem waren, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat er op dat moment jegens verdachte sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 lid 1 Sv. Behalve zogenaamde TCI-informatie, die overigens betrekking had op medeverdachte [Medeverdachte 4] en niet op verdachte, was er op dat moment geen sprake was van omstandigheden waaruit wel een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte kon volgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte op dat moment terecht is aangemerkt als getuige en niet als verdachte. Onder deze omstandigheden mochten de verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank ook doorgaan met het verhoor en kwam verdachte geen consultatie- en verhoorsbijstand door een advocaat toe. Overigens is gebleken dat de eerste daad van vervolging pas op 6 september 2017 heeft plaatsgevonden toen verdachte is gedagvaard voor de zitting van 2 oktober 2017. Verdachte is immers nooit als verdachte gehoord in deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van schending van de Salduz-norm en daarmee ook niet van artikel 27c lid 2 Sv jo. artikel 28 lid 1 Sv.
Conclusie bewijsuitsluiting
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank de gevoerde verweren, nu zij van oordeel is dat geen sprake is van enig vormverzuim, waardoor evenmin grond bestaat voor bewijsuitsluiting.
Beïnvloeding van getuigen
Verdachte wordt verweten dat hij samen met de anderen getuigen [Naam 1] en [Naam 2] in strafrechtelijke zin heeft beïnvloed.
Vooropgesteld wordt dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van getuigen zoals bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen. Van “beïnvloeden” in de zin van voormeld artikel is sprake indien de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding van getuigen is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie, hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke beïnvloeding ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid. Ook het via derden benaderen van een persoon kan een uiting in de zin van artikel 285a Sr opleveren. Het bestanddeel “kennelijk” heeft geen betrekking op het opzet van de verdachte, maar op de perceptie van derden, onder wie in het bijzonder de getuige. De uiting moet van dien aard zijn dat de getuige daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekt zijn verklaringsvrijheid aan te tasten. Het bestanddeel “ernstige reden hebben om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd” wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Er moet een gerede kans bestaan dat iemand een verklaring zal afleggen.
De vraag wanneer aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar dit vergt een beoordeling van het concrete geval. Het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd kan niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de verklaring van de getuige ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging, maar het gaat erom dat
in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de verklaring van de getuige worden genoemd, ondersteuning vindt in een of meer andere, objectieve bewijsmiddelen en dat tussen een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat.
Feitelijke handelingen
De rechtbank zal hierna verdachte en de medeverdachten aanduiden met hun achternaam. Zij stelt het volgende vast.
[Verdachte] heeft verklaard dat [Medeverdachte 4] in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) briefjes met opdrachten schreef die door zijn raadsman [Medeverdachte 2] naar buiten werden gebracht. Dat [Medeverdachte 4] in de PI brieven schreef voor zijn toenmalige raadsman wordt door [Medeverdachte 4] bevestigd. Ook [Medeverdachte 2] heeft bevestigd dat hij weleens een brief in de PI heeft aangenomen van [Medeverdachte 4] . Deze brieven werden volgens [Verdachte] door [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] afgegeven. Dat [Medeverdachte 2] meerdere keren bij [Medeverdachte 3] thuis is geweest nadat hij aan [Medeverdachte 4] een bezoek had gebracht vindt bevestiging in de verklaring van [Medeverdachte 2] . Volgens [Verdachte] kreeg hij de brieven met opdrachten bij [Medeverdachte 3] thuis te lezen en was [Medeverdachte 1] daar soms ook bij. Dit wordt ook bevestigd door [Medeverdachte 1] . [Medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij bij hen thuis weleens een brief heeft gezien waarop zijn vader een opdracht had geschreven voor [Verdachte] en dat zijn moeder die brief aan [Verdachte] liet zien. De verklaring van [Verdachte] dat hij in opdracht van [Medeverdachte 4] bij [Naam 1] is geweest om tegen betaling van een geldbedrag zijn verklaring jegens [Medeverdachte 4] aan te passen wordt bevestigd door [Naam 1] . Ook getuige [Naam 6] heeft bevestigd dat er een gesprek tussen [Verdachte] en [Naam 1] is geweest. Verder heeft [Naam 1] verklaard dat [Verdachte] ook bij [Naam 2] is langs geweest. Dat vindt steun in de verklaring van [Naam 2] . Hij heeft immers bevestigd dat [Verdachte] bij hem is geweest om die € 72.500,= te regelen. Ook heeft [Naam 2] verklaard dat hij een brief heeft gelezen die [Verdachte] van [Medeverdachte 3] had gekregen, waarin stond dat een familielid met de “ [naam] ” had gepraat en dat [Verdachte] aan hem vroeg of hij iets voor [Medeverdachte 4] wilde verklaren. Toen [Medeverdachte 2] na een bezoek aan [Medeverdachte 4] in de PI werd aangehouden nadat [Medeverdachte 4] hem, zo valt uit tapgesprekken af te leiden, dringend had verzocht te komen, werden bij [Medeverdachte 2] handgeschreven briefjes van [Medeverdachte 4] aangetroffen. Volgens [Medeverdachte 2] was het de bedoeling dat die brieven naar [Medeverdachte 3] zouden gaan. Kort voor dit bezoek van [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 4] heeft [Medeverdachte 4] er bij [Medeverdachte 3] , zo volgt uit tapgesprekken, op aangedrongen dat zij [Medeverdachte 2] zo bij hen thuis moest zien.
Op grond van de bijgevoegde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte de feitelijke gedragingen als weergegeven in de tenlastelegging heeft begaan.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de feitelijke gedragingen kunnen worden beschouwd als uitingen gedaan om de verklaringsvrijheid van de getuigen [Naam 1] en [Naam 2] aan te tasten, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd.
Ten aanzien van de feitelijke gedraging als weergegeven onder het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. De uiting die ertoe zou moeten strekken om de verklaringsvrijheid aan te tasten is immers kennelijk gericht aan een derde, namelijk een veronderstelde informant van de politie. Dit leidt ertoe dat niet de verklaringsvrijheid van getuige [Naam 2] hier in het geding was, maar van het onbekend gebleven familielid van [Naam 2] . Daarom levert deze feitelijke gedraging geen strafbare beïnvloeding als bedoeld in artikel 285a Sv op, zodat verdachte van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
De feitelijke gedraging onder het derde gedachtestreepje is kennelijk afgeleid uit de verklaring van [Naam 2] die hij op 1 maart 2017 heeft afgelegd bij de politie. De rechtbank stelt vast dat [Verdachte] weliswaar verklaard heeft over de beïnvloeding van [Naam 2] , maar zijn verklaring ziet alleen het “rechtzetten” van wat een familielid zou hebben verteld tegen de politie. De rechtbank kan uit de verklaring van [Verdachte] niet afleiden dat hij [Naam 2] ook heeft gevraagd gunstig over [Medeverdachte 4] te verklaren in andere zin. De verklaring van [Naam 2] wordt dan ook niet door een ander bewijsmiddel ondersteund. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Wel acht de rechtbank bewezen dat de eerste feitelijke gedraging zoals weergegeven in de tenlastelegging een uiting oplevert gedaan om de verklaringsvrijheid van [Naam 1] aan te tasten, terwijl verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die verklaring was of zou worden afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit direct uit de bewijsmiddelen en meer in het bijzonder uit zijn eigen verklaring ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris, die consequent en consistent is, en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Medeplegen
Uit de feitelijke gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en
de medeverdachten allen een onmisbare schakel waren in het geheel. Elke verdachte had
een eigen onmisbare rol van voldoende betekenis, met dien verstande dat [Medeverdachte 4] de opdrachtgever was, [Medeverdachte 2] degene die in zijn hoedanigheid van advocaat de opdrachten van [Medeverdachte 4] naar buiten bracht, [Medeverdachte 3] degene die de opdrachten uitzette naar [Verdachte] en [Verdachte] degene die de opdrachten uitvoerde. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij de beïnvloeding van getuige [Naam 1] , waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Conclusie:
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegd feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 te Bergen op Zoom en Middelburg en Etten-Leur en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mondeling, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [Naam 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders opzettelijk
- die [Naam 1] al dan niet in het vooruitzicht van een grote som geld gevraagd zijn belastende afgelegde verklaring jegens [Medeverdachte 4] aan te passen en/of in te trekken en/of om “gunstig” te verklaren jegens [Medeverdachte 4]
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert dat verdachte ter zake van het bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het Openbaar Ministerie heeft bij deze strafeis onder meer acht geslagen op de ernst van het feit en de omstandigheid dat artikel 63 Sr vanwege een eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf van 18 jaar nadrukkelijk een rol speelt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit komt, stelt de raadsman dat op grond van artikel 57, tweede lid, Sr jo artikel 63 Sr aan verdachte geen gevangenisstaf meer kan worden opgelegd en verzoekt verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging.
De raadsman verwijst in dit verband naar de arresten van de Hoge Raad van 19 april 2005 (NJ: 2006,10) en 6 juni 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:1026).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan de beïnvloeding van getuigen. [Medeverdachte 4] was verdachte in een aantal strafzaken, en heeft samen met de andere verdachten geprobeerd getuige [Naam 1] , die belastende verklaringen had afgelegd in een van die zaken, te beïnvloeden. Het doel van de beïnvloeding moet zijn geweest dat [Naam 1] zijn voor [Medeverdachte 4] belastende verklaringen ten gunste van [Medeverdachte 4] zou bijstellen.
[Medeverdachte 4] zat destijds gedetineerd en kon de betreffende getuige niet zelf benaderen. Hij had daarvoor de hulp van derden nodig die zijn opdrachten moesten uitvoeren. Hij maakte gebruik van de diensten van [Medeverdachte 2] , die [Medeverdachte 4] in zijn hoedanigheid van advocaat regelmatig bezocht. [Medeverdachte 2] had een belangrijke rol in dit verband, omdat hij als advocaat niet gecontroleerd zou worden in de Penitentiaire Inrichting waar [Medeverdachte 4] verbleef, in verband met zijn vertrouwelijke rol. [Medeverdachte 2] nam briefjes aan met opdrachten. Na het bezoek aan de gevangenis ging hij naar de woning van [Medeverdachte 3] en gaf de briefjes door aan [Medeverdachte 3] . [Medeverdachte 3] gaf de briefjes op haar beurt door aan [Verdachte] of besprak de in de briefjes geschreven opdrachten met [Verdachte] . [Verdachte] werd belast met de uitvoering van de genoemde opdrachten. [Verdachte] heeft vervolgens getuige [Naam 1] benaderd.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken komt het beeld naar voren van een georganiseerd verband waarbij [Medeverdachte 4] de initiator was van het delict. Alle verdachten hebben daarin een substantiële rol gespeeld. Zonder ieders bijdrage had het feit niet kunnen worden gepleegd. De overige verdachten waren daarin een onmisbare schakel. Over de organisatie van het delict is goed nagedacht, gelet ook op het inschakelen van [Medeverdachte 2] .
Het beïnvloeden van getuigen is een ernstig strafbaar feit. Iedereen die getuige is geweest van voor een strafzaak relevante feiten, moet daarover ten overstaan van de politie of een rechter onbelemmerd kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachten hebben op onaanvaardbare wijze de uitkomst van een strafgeding proberen te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van de betrokken getuigen aan te tasten. Dit strafbare feit neemt de rechtbank de verdachten zeer kwalijk. Voor dit delict is in beginsel een gevangenisstraf passend en geboden.
Ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde delict was [Verdachte] een van de vertrouwelingen van [Medeverdachte 4] . Om die reden was [Verdachte] ook degene die de opdrachten van [Medeverdachte 4] moest uitvoeren. Hij ging naar [Medeverdachte 3] om te horen wat hij moest doen. Hij benaderde vervolgens [Naam 1] , vroeg hem hun verklaringen bij te stellen, dan wel om gunstig te verklaren over [Medeverdachte 4] . Hij heeft hem daarnaast geld geboden om hem daartoe over te halen.
De rechtbank stelt vast dat [Verdachte] eerder met justitie in aanraking is geweest. Hij is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2020 veroordeeld tot achttien gevangenisstraf vanwege het medeplegen van moord. Artikel 63 Sr is om die reden eveneens van toepassing.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat er in eerste aanleg een eindvonnis wordt uitgesproken nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn start vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdacht een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op 6 september 2017 is [Verdachte] door het Openbaar Ministerie gedagvaard voor de verdenking dat hij getuigen heeft beïnvloed. [Verdachte] is weliswaar genoemd als verdachte in het eind-proces-verbaal in deze zaak, maar de rechtbank gaat er van uit dat hij pas, toen hij de dagvaarding heeft ontvangen, daadwerkelijk wist dat hij vervolgd zou worden in deze zaak. De rechtbank stelt het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 EVRM dan ook vast op 6 september 2017. Het eindpunt is de datum van de uitspraak: 12 november 2020. Het tijdsverloop tussen 6 september 2017 en 12 november 2020 beslaat ruim drie jaar en twee maanden. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en twee maanden, die niet aan de verdediging te wijten is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de zaak weliswaar complex van aard is, waarin in de loop van de tijd de verdediging in de zaken van de medeverdachten vele onderzoekswensen zijn ingediend en uitgevoerd, maar dat die omstandigheden niet het gehele tijdsverloop verklaren. De rechtbank zal de overschrijding daarom in het voordeel van [Verdachte] verrekenen in de straftoemeting. Verder zal de rechtbank bij de op te leggen straf artikel 63 Sr toepassen. Dit betekent niet, zoals de verdediging heeft betoogd, dat geen straf meer kan worden opgelegd, nu dit betoog geen steun vindt in de wet. De rechtbank volgt deze uitleg dus niet.
Als dit feit zou zijn meegenomen in voornoemde strafzaak, zou de op te leggen straf, in vergelijking met de opgelegde achttien jaar gevangenisstraf, flink lager zijn uitgevallen. Dit heeft, in combinatie met de strafvermindering als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn, tot gevolg dat de rechtbank overgaat tot toepassing van artikel 9a Sr. [Verdachte] wordt schuldig verklaard, maar hem zal geen straf worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 57 en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk mondeling, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van ene rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Goossens en mr. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2020.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 te Bergen op Zoom en/of Middelburg en/of Etten-Leur en/of 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Belgie, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [Naam 1] en/of [Naam 2] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- die [Naam 1] (al dan niet tegen betaling van geld/in het vooruitzicht van een grote som geld) gezegd/gevraagd en/of opgedragen zijn (belastende) (afgelegde) verklaring(en) jegens [Medeverdachte 4] aan te passen en/of in te trekken en/of om "gunstig" te verklaren jegens [Medeverdachte 4] althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- die [Naam 2] medegedeeld en/of gezegd en/of opgedragen om (al dan niet tegen betaling van 72.500 euro / in het vooruitzicht van de ontvangst van een som geld ter hoogte van 72.500 euro) "recht te zetten" wat een familielid van die [Naam 2] geroepen zou hebben over [Medeverdachte 4] en/of een brief aan die [Naam 2] laten lezen waarin stond dat een familielid van die [Naam 2] informant van de politie zou zijn die van alles zou roepen bij de politie over [Medeverdachte 4] en dat die [Naam 2] dit recht moest gaan zetten en daarvoor dan een dikke enveloppe zou krijgen, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- die [Naam 2] gezegd/gevraagd om "iets" voor [Medeverdachte 4] en/of ten gunste van [Medeverdachte 4] te verklaren en/of
art 285a lid 1 Wetboek van Strafrecht

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindprocesverbaal met dossiernummer ZBRAB16029/Tenerife
van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1339.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Verdachte] van 16 februari 2017, pagina’s 90 t/m 92 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
[Medeverdachte 4] schreef brieven in de gevangenis met opdrachten wat er moest gebeuren en welke getuigen beïnvloed moesten worden.
Deze opdrachten werden onder andere door de advocaat [Medeverdachte 2] naar buiten gebracht en aan [Medeverdachte 4] zijn vrouw [Medeverdachte 3] gegeven.
Ik kreeg dan de opdracht van [Medeverdachte 3] om bij haar langs te komen en kreeg daar brieven van [Medeverdachte 4] te lezen waar dan een opdracht voor mij in stond.
Ik weet van [Medeverdachte 2] dat hij ook bij [Naam 1] is geweest. [Medeverdachte 2] vertelde mij dat hij door [Medeverdachte 4] naar [Naam 1] was gestuurd om hem om te kopen en dat [Naam 1] zijn verklaring aan moest passen. Ik ben daarna ook nog door [Medeverdachte 4] naar [Naam 1] gestuurd om 100.000 euro te bieden om [Naam 1] zijn verklaring aan te laten passen in [Medeverdachte 4] zijn voordeel.
Ik heb [Medeverdachte 2] wel eens gesproken en [Medeverdachte 2] kreeg tijd en datum op wanneer hij ergens moest zijn.
De brieven die ik te lezen kreeg bij [Medeverdachte 3] thuis in bijzijn van advocaat [Medeverdachte 2] bevatten de opdrachten die ik van [Medeverdachte 4] moest uitvoeren.
Ik kreeg een brief van [Medeverdachte 3] die ik aan [Naam 2] moest laten lezen. In de brief stond dat een familielid van [Naam 2] informant van de politie zou zijn en van alles over [Medeverdachte 4] zou roepen. [Naam 2] moest dit recht gaan zetten en daarvoor dan een dikke envelop zou krijgen. [Naam 2] zei dit wel te willen doen maar dan de waarde van zijn afgepakte motoren terug wilde hebben. Ik weet dat [Medeverdachte 4] 2 motoren van [Naam 2] heeft afgepakt. De waarde van de motoren bedroeg 72.500 euro. Ik ben 3 of 4 keer naar [Naam 2] en [Medeverdachte 3] op en neer geweest om het te regelen.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Verdachte] van 17 februari 2017, pagina’s 108 en 109 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Bij de gesprekken die ik voerde bij [Medeverdachte 4] thuis waren eigenlijk altijd [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 3] aanwezig. Soms was [Medeverdachte 1] ook aanwezig.
Zij waren op de hoogte van de opdracht die ik via een brief had gekregen op [Naam 1] te benaderen en geld te bieden om hem te beïnvloeden.
[Medeverdachte 2] nam handgeschreven brieven van [Medeverdachte 4] mee uit de gevangenis.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Medeverdachte 1] van 19 februari 2017, pagina’s 134, 135 en 141 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik heb weleens een papier gezien waar mijn vader iets op had geschreven voor [Verdachte] . Dat heeft mijn moeder aan [Verdachte] laten zien.
Ik weet dat mijn vader brieven schreef met opdrachten. Ik hoorde dan van [Verdachte] “ik heb een brief gehad en moet dat en dat doen”. [Verdachte] kreeg die brieven via mijn moeder.
Het tapgesprek tussen [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 2] van 19 februari 2017 te 15:10 uur, pagina 149 van het eind-proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
[Medeverdachte 4] vraagt wanneer [Medeverdachte 2] op zijn snelst langs kan komen.
zegt dat hij [Medeverdachte 4] wil spreken en morgenmiddag naar [Medeverdachte 4] toekomt.
Het tapgesprek tussen [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 3] van 20 februari 2017 om 14:21 uur, pagina 152 van het eind- proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
[Medeverdachte 4] zegt dat [Medeverdachte 2] zou komen, mar dat hij die niet meer heeft gezien. [Medeverdachte 3] vindt het raar. [Medeverdachte 3] zegt hem zo wel even te bellen.
[Medeverdachte 4] zegt dat hij wil dat [Medeverdachte 2] zo dadelijk naar haar thuis komt.
[Medeverdachte 4] zegt nog dat zij [Medeverdachte 2] nog moet bellen en [Medeverdachte 2] bij hun thuis moet zien.
Het tapgesprek tussen [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 2] van 20 februari 2017 om 15:03 uur, pagina 154 van het eind- proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
[Medeverdachte 2] zegt dat hij onderweg is en er bijna is. [Medeverdachte 2] zegt nog een klein half uurtje onderweg te zijn.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] van 15 februari 2017, pagina 169 van het eindproces-verbaal
(de rechtbank begrijpt dat de datum 28 februari 2017 moet zijn)inhoudende - zakelijke weergegeven -:
[Verdachte] wilde een gesprek met mij. Dat is gegaan via [Naam 6] . [Verdachte] vroeg mij niet de verklaring in te trekken, maar om gunstig te verklaren voor [Medeverdachte 4] . [Verdachte] noemde een bedrag van 100.000 euro.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 6] van 28 februari 2017, pagina 172 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
[Verdachte] is hier bij mij geweest. Hij vroeg of ik [Naam 1] kon bereiken. Ik kon dat wel. [Naam 1] kwam toen hierheen. Er is een gesprek geweest tussen die twee.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] van 19 februari 2018 bij de rechter-commissaris, ongenummerd toegevoegd aan het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik ben benaderd door mensen uit de entourage van [Medeverdachte 4] . Ik zou 150.000 euro krijgen uit de entourage van [Medeverdachte 4] om mijn verklaring aan te passen. Ik moest ontlastend verklaren voor [Medeverdachte 4] . Later is [Verdachte] gekomen met het verzoek om mijn aanklacht in te trekken. [Verdachte] bood ook geld. Hij bood 100.000 euro.
Het proces-verbaal van bevindingen t.a.v. het papiertje in IPhone hoes, pagina 155 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Op 20 februari 2017 om 16:45 uur werd [Medeverdachte 2] aangehouden op de parkeerplaats van PI Torentijd in Middelburg. Van [Medeverdachte 2] werd onder meer een Apple IPhone met een zwarte beschermhoes in beslag genomen.
Op 21 februari 2017 is de IPhone onderzocht. De beschermhoes werd er af gehaald en er kwam een opgevouwen papiertje tevoorschijn met de handgeschreven tekst “
Laat [Naam 7] zijn waardevolle spullen bij zijn zoon [Naam 8] op zolder zetten”.
Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, pagina’s 623 en 624 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Op 20 februari 2017 omstreeks 17:50 uur kwam ik aan bij het arrestantencomplex Mijkenbroek 31 in Breda met verdachte [Medeverdachte 2] . Alvorens te worden geplaatst in de cel werd verdachte [Medeverdachte 2] onderworpen aan een insluitingsfouillering.
Kort na de insluiting van verdachte [Medeverdachte 2] is in opdracht van de Officier van Justitie en in het belang van het onderzoek, een onderzoek aan het lichaam uitgevoerd en aan de kleding. In de cel werd ongeveer 1 meter voor verdachte [Medeverdachte 2] een propje papier op de grond naast het toilet aangetroffen.
Dit propje papier dat vochtig was, is uitgevouwen en in beslag genomen.
Op 21 februari 2017 heb ik een nader onderzoek ingesteld naar de herkomst van het propje papier.
Van dit uitgevouwen propje papier zijn foto’s gemaakt van beide kanten. Bijlage 2 betreft de kopie van de achterzijde van het propje papier.
Zodra door een gedetineerde een “Opgaveformulier bezoekers” is ingevuld en ingeleverd dan wordt dat verwerkt. Aan de gedetineerde wordt het kopie van het “Opgaveformulier bezoekers” verstrekt.
Op 18 februari 2017 is door verdachte [Medeverdachte 4] een zogeheten Opgaveformulier bezoekers ingevuld en ingeleverd met daarop de volgende namen: [Medeverdachte 3] , [Naam 9] , [Medeverdachte 1] , [Naam 10]
Door mij is het kopie van het formulier “Opgaveformulier bezoekers” vergeleken met het propje papier dat in de cel van [Medeverdachte 2] is aangetroffen, waarbij het volgende is gebleken.
De handgeschreven letters van de naam [Medeverdachte 3] op het aangetroffen propje papier in de cel van [Medeverdachte 2] komt sterk overeen met het kopie “Opgaveformulier bezoekers”, dat door verdachte [Medeverdachte 4] is ingeleverd. Het begin van de geboortedatum van [Medeverdachte 3] , [Geboortedag medeverdachte 3] , op het aangetroffen propje papier in de cel van verdachte [Medeverdachte 2] komt sterk overeen met het kopie “Opgaveformulier bezoekers, dat door verdachte [Medeverdachte 4] is ingevuld.
De eigen waarneming van de rechtbank aan de hand van de kopie van de foto van de achterzijde van het propje papier, dat is aangetroffen in de cel van [Medeverdachte 2] , pagina 626 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
De rechtbank constateert dat op de achterzijde van het stukje papier de volgende hand-geschreven woorden waar te nemen zijn: “gelok”, “anders”, “politie”.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte 2] d.d. 21 februari 2017, pagina 707 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik ben trouwens ook heel sporadisch bij mevrouw [Medeverdachte 3] thuis geweest. Pas kort geleden weer voor de eerste keer, dat was heel kort ook.
Nou niet sporadisch, maar niet iedere keer als ik bij [Medeverdachte 4] geweest was. Maar ik kwam er nadat hij had bidden en smeken om langs zijn ouders en zijn vrouw te gaan.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte 2] d.d. 1 maart 2017, pagina 731 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik zou naar [Medeverdachte 3] gaan, louter om daar een dossier op te halen wat hij me daar al wilde laten doorlezen.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte 2] van 16 maart 2017, pagina’s 756 t/m 759 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Toen [Medeverdachte 4] mij die brief gaf ben ik opgestaan en wist ik niet hoe snel ik ervan af moest komen. Ik heb het op de wc helemaal versnipperd. Ik heb het verscheurd omdat ik in paniek was.
Het was natuurlijk de bedoeling dat de briefjes die ik die dag had meegekregen van [Medeverdachte 4] naar [Medeverdachte 3] zouden gaan.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris van 15 februari 2018, afzonderlijk aan het eindproces-verbaal toegevoegd, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik weet dat er sprake is van een brief die ik [Medeverdachte 2] op de dag van zijn arrestatie heb meegeven. Dat klopt ook.
Voor elk gesprek met mijn advocaat zet ik een en ander op papier.
Ik heb tegen het einde een stukje papier afgescheurd van een blad waarop ik geschreven heb, laat ome [Naam 7] zijn spullen bij zijn zoon [Naam 8] zetten of iets van die strekking. Dat schreef ik op een briefje dat ik aan [Medeverdachte 2] gaf. Hij pakte het aan.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris van 15 februari 2018, afzonderlijk aan het dossier toegevoegd, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik heb weleens een brief van [Medeverdachte 4] aangenomen. Ik heb die in de gevangenis al direct verscheurd. Ik verfrommelde de brief en stopte die vervolgens in mijn broekzak. Daarna heb ik hem in de wc in het huis van bewaring verscheurd. Het was een gesloten dichte envelop die ik aan flarden getrokken heb en toen in het toilet heb weggespoeld.
Ik weet van het briefje dat zich in mijn telefoonhoesje bevond. Dat was afkomstig van [Medeverdachte 4] . Dat had hij in mijn bijzijn beschreven. Ik weet niet meer of hij of ikzelf dat briefje in mijn telefoonhoesje heb gedaan.
Hij had een dik dossier waarin hij volop gekrast en geschreven had en hield mij dat voor mijn neus. Tussendoor kwam die envelop. Hij vroeg mij deze aan zijn vrouw te geven.