ECLI:NL:RBZWB:2020:5564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
02/271731-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Broeders
  • mr. Dekker
  • mr. Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel binnendringen van een minderjarige in staat van verminderd bewustzijn

Op 13 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 november 2018 seks heeft gehad met een aan zijn zorg toevertrouwd minderjarig meisje, terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde en in een staat van verminderd bewustzijn was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, in strijd met artikel 243 juncto artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van ruim tweeduizend euro aan het slachtoffer te betalen.

De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die op 16 januari 2019 deed. Tijdens de zitting op 30 oktober 2020 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betwistte dat er sprake was van een bewezenverklaring. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat deze voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp- en Snapchat-berichten tussen de verdachte en het slachtoffer.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte, als volwassene, zich bewust moest zijn van de kwetsbaarheid van het minderjarige slachtoffer en dat hij misbruik heeft gemaakt van de situatie. De rechtbank weegt de ernst van het feit zwaar en legt een substantiële straf op, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het delict. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de immateriële schade van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-271731-19
vonnis van de meervoudige kamer van 13 november 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboorte dag verdachte] 1982 te [Geboorte plaats verdachte] ,
wonende te [Adres] .
raadsman mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 11 november 2018 seks heeft gehad met een aan zijn zorg toevertrouwd minderjarig meisje terwijl zij onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol was en daardoor in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en de berichten die tussen aangeefster en verdachte zijn verstuurd. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte aangeefster heeft gezoend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij seks heeft gehad met aangeefster. De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte dient vrij te spreken. Volgens de verdediging is de verklaring van aangeefster onvoldoende concreet, gedetailleerd en consistent. Haar verklaring is niet betrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus de raadsman. Voorts vindt de verklaring onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het staat niet vast dat verdachte de Snapchatberichten heeft verstuurd en de inhoud daarvan is onvoldoende concreet voor een bewezenverklaring dat daadwerkelijk sprake is geweest van de tenlastegelegde gedraging, namelijk het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wettelijk kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Op grond van artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 tweede lid Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of de aangifte betrouwbaar is en of deze inhoudelijk in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft op 16 januari 2018, nadat een informatief gesprek tussen haar moeder en zedenrechercheurs heeft plaatsgevonden, aangifte gedaan. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ten aanzien van het verloop van de avond grotendeels gelijkluidend zijn. De verklaring van aangeefster over het verloop van de avond vindt ook steun in de verklaring van getuige [Getuige] . Dit draagt bij aan de opvatting van de rechtbank dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. Uit de verklaringen volgt dat aangeefster dat weekend bij verdachte en zijn vriendin bleef logeren. Aangeefster had, net als [Getuige] , veel alcohol gedronken. Beiden waren dronken. Ook de vriendin van verdachte was dronken en is gaan slapen. [Getuige] heeft overgegeven en is ook gaan slapen. Aangeefster en verdachte waren toen alleen beneden.
Aangeefster heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent verklaard over hetgeen vervolgens heeft plaatsgevonden. Ze heeft verteld over wat zij zich kon herinneren wat er is gebeurd, maar zij heeft ook aangegeven dat ze bepaalde dingen niet precies wist of niet wilde zeggen. Dat de herinneringen van aangeefster weinig gedetailleerd zijn, doet – anders dan de verdediging stelt – aan de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaring niet af, nu dronkenschap veelal gepaard gaat met een fragmentarisch herinneringsvermogen ten aanzien van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden ten tijde van de dronkenschap. Opvallend is dat aangeefster een aantal specifieke details weet te benoemen. Zoals dat verdachte haar broek aan en uit heeft gedaan, dat zij zijn hoofd boven haar zag, weer naar beneden ging en weer omhoog en dat verdachte heeft gezegd dat hij niet in haar kon klaarkomen.
In haar opvatting dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, wordt de rechtbank gesterkt door het gegeven dat aangeefster haar verklaring omtrent wat er is gebeurd niet in het nadeel van verdachte heeft aangedikt. Zo geeft zij in haar verklaring aan dat zij niet zeker weet of zij en verdachte hebben gezoend.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de verklaring van [Getuige] daar waar hij heeft verklaard dat aangeefster hem enkele weken later berichten heeft gestuurd met de inhoud dat verdachte haar die avond zou hebben verkracht. Op 4 januari 2019 heeft zij ’s nachts huilend haar moeder wakker gemaakt en gezegd dat verdachte dat weekend haar broek uitdeed en haar heeft verkracht zonder condoom.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, acht deze betrouwbaar en zal deze aangifte gebruiken voor het bewijs. Het verweer wordt verworpen.
Is er voldoende steunbewijs?
Aangeefster heeft verklaard dat zij nadat [Getuige] moest overgeven naar de bank is gelopen en daarbij is gevallen. [Getuige] is toen naar boven gegaan. Aangeefster zat op de bank en verdachte kwam bij haar zitten. Zij heeft toen nog een glas wijn dat verdachte haar gaf in één keer opgedronken. Op enig moment lag zij op haar rug op de bank. Zij keek naar het plafond en alles draaide. [Verdachte] heeft haar broek uitgedaan en zij weet dat ze seks hebben gehad. Zij zag zijn hoofd boven dat van haar naar beneden en omhoog bewegen. Zij voelde dat zijn piemel in haar vagina ging. [Verdachte] zei tegen haar: "Ik kan niet in jou klaarkomen". [Verdachte] heeft haar broek nog omhoog gedaan. Aangeefster lag daar op de bank en was zo dronken dat zij alles heeft laten gebeuren. Na de seks is zij naar de wc gegaan en heeft zij ongeveer twee uur overgegeven. Tijdens het overgeven kwam [Getuige] ook naar beneden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [Slachtoffer] , zijn zoon en hij veel alcohol hadden gedronken. Nadat [Getuige] naar bed is gegaan, heeft hij tien minuten alleen met [Slachtoffer] beneden gezeten. Op enig moment zei [Slachtoffer] op de bank dat ze zich niet goed voelde en is zij naar de wc gegaan om over te geven. Hier was niemand anders bij. Verdachte heeft haar bij de wc ondersteund toen ze aan het overgeven was en op een bepaald kwam [Getuige] naar beneden.
Zoals al is vastgesteld zijn de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ten aanzien van het verloop van de avond grotendeels gelijkluidend. De verklaringen van aangeefster en verdachte lopen echter uiteen op het punt wat er gedurende een tijdsbestek van – volgens verdachte – ongeveer tien minuten is gebeurd toen aangeefster en verdachte alleen zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster dat in die tijd gemeenschap heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte ook verder steun vindt in de inhoud van het onderliggende dossier. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft op 4 januari 2019 omstreeks 2:00 uur tegen haar moeder in emotionele toestand verteld wat er op 11 november 2018 tussen haar en verdachte was gebeurd, namelijk dat verdachte haar had verkracht zonder condoom. De aanleiding hiervoor was dat verdachte die dag berichten naar aangeefster had gestuurd. Dat betroffen zowel WhatsApp- als Snapchatberichten. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij de WhatsApp-berichten aan aangeefster heeft gestuurd. In die WhatsApp-berichten schrijft verdachte aan aangeefster dat hij hoopt dat ze zich al wat beter voelt omtrent wat is gebeurd. Nadat aangeefster schrijft dat ze eigenlijk niks meer van hem wil horen, dat ze er erg mee zit en soms nachten wakker ligt, antwoordt verdachte: “zal ik het [Naam 1] dan maar eerlijk vertellen?” “want ik zit er ook mee”.
De verklaring van verdachte dat de inhoud van deze berichten erop zagen dat hij boos is geworden op aangeefster, omdat zij de hand van zijn zoon op haar borst had gelegd, is niet aannemelijk, nu verdachte kennelijk niet boos is geworden op het moment dat aangeefster dat deed. Verder is ook niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij ook heeft verklaard, boos is geworden omdat aangeefster dronken was geworden; hij verklaarde immers ook dat hij nogal makkelijk is en dat hij het prima vond als aangeefster en zijn zoon de effecten van hun drankgebruik zelf zouden ondervinden. Dat verdachte boos zou zijn geworden in de – volgens hem – tien minuten dat hij met aangeefster alleen is geweest, is verder niet te rijmen met het feit dat hij haar zelf nog een glas wijn heeft aangeboden en met zijn stelling dat hij voor haar heeft gezorgd terwijl ze moest overgeven.
Volgens aangeefster is verdachte na het sturen van de WhatsApp-berichten verder gegaan met het sturen van berichten via Snapchat. De rechtbank merkt op dat dit past bij het WhatsApp-bericht van verdachte van 01:46 uur dat hij aangeefster een “snap” heeft gestuurd. Het eerste Snapchat-bericht sluit naar het oordeel van de rechtbank qua inhoud ook aan op die WhatsApp-berichten.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij via “Snap” alles kan sturen wat hij wil. Het is een feit van algemene bekendheid dat via Snapchat verzonden berichten niet standaard bewaard blijven. Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 4 januari 2019 om 2:00 uur de melding kregen om naar de woning te gaan van de moeder van aangeefster. De Snapchatberichten heeft aangeefster vervolgens aan een ter plaatse gekomen politieagent laten zien. Dat aangeefster of iemand anders in dit korte tijdsbestek deze berichten valselijk heeft opgemaakt met de bedoeling het erop te laten lijken dat verdachte deze berichten heeft gestuurd acht de rechtbank geen reëel alternatief scenario, nu de berichten naadloos aansluiten op de eerder door verdachte gestuurde berichten en er sprake lijkt te zijn van een “gesprek” dat verder gaat op Snapchat. Verdachte heeft ter zitting bij het voorhouden van de eerste Snapchatberichten verklaard dat hij deze heeft verstuurd. Later heeft verdachte deze verklaring weer ingetrokken en aangegeven dat deze berichten niet van hem afkomstig zijn. Wat daar ook van zij, de verklaring van verdachte dat hij deze berichten niet heeft gestuurd acht de rechtbank ongeloofwaardig en zij schuift deze verklaring terzijde. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat alle via Snapchat gestuurde berichten door verdachte aan aangeefster zijn gestuurd.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze berichten af dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Daarbij zijn in het bijzonder de berichten van verdachte dat zij “het samen hebben gedaan”, “het was niet dat ik je gedwongen heb ofzo toch?”, “Sorry maar ik raakte je borsten aan en je stak je kont in mijn kruis. Je hebt nooit nee gezegd. Je hebt gesteund. Laat maar even. Het is niet zo dat ik dit alleen heb gedaan” en de reactie van aangeefster “Voelt als een verkrachting” doorslaggevend. De inhoud van de berichten, mede bezien in het licht van de verklaring van aangeefster dat zij de piemel van verdachte in haar vagina voelde, verdachte tegen haar zei dat hij niet in haar kon klaarkomen, zij zijn hoofd heen en weer zag bewegen boven haar, hetgeen moeilijk anders uitgelegd kan worden dat verdachte met zijn penis het lichaam van aangeefster is binnengedrongen en seks met haar had, laat zich niet op een andere manier duiden dan dat er sprake is geweest van gemeenschap tussen verdachte en aangeefster. De rechtbank verwerpt aldus het verweer dat de inhoud van de berichten onvoldoende concreet zijn voor een bewezenverklaring van seksueel binnendringen van het lichaam.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen, te weten dat hij met zijn penis in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. Omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte aangeefster heeft gezoend, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat aangeefster op de avond van 11 november 2018 in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde tengevolge van overvloedig alcoholgebruik. Verdachte is zich daarvan ook bewust geweest. Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat aangeefster die avond meerdere glazen wijn heeft gedronken en dat zij dusdanig veel had gedronken dat zij daarvan ziek werd en wankel ter been was. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aangeefster als minderjarige logée aan verdachte zijn zorg was toevertrouwd, wat als strafverzwarende omstandigheid in artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 november 2018, te Hamond-Achel, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [Slachtoffer] (geboren op [Geboorte dag slachtoffer] 2002) van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, immers was die [Slachtoffer] onder invloed van alcohol, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer] , hebbende verdachte:
- zijn penis in de vagina van die [Slachtoffer] gebracht/geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf geen passende sanctie is en heeft verzocht een forse werkstraf aangevuld met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 11 november 2018 seks gehad met de destijds zestienjarige [Slachtoffer] , terwijl zij die bewuste dag en avond bij verdachte en zijn gezin op bezoek was en bij hen bleef logeren. [Slachtoffer] was als minderjarige logée aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Verdachte wist dat zij overvloedig alcohol had gedronken. [Slachtoffer] had dusdanig veel alcohol gedronken dat zij op haar benen wankelde en naar eigen zeggen van de wereld was. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze situatie en seks met [Slachtoffer] gehad door zijn penis in haar vagina te brengen. Dat verdachte zelf ook een grote hoeveelheid alcohol had gedronken en zich daardoor delen van de avond niet kan herinneren, is geen excuus. Verdachte had als volwassen man beter moeten weten. [Slachtoffer] had zich in de situatie waarin zij zich bevond, gevrijwaard moeten weten van elke seksuele handeling. Verdachte heeft door dit feit inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en waardigheid van [Slachtoffer] , hetgeen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [Slachtoffer] kan doorkruisen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke feit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Dat dit ook bij [Slachtoffer] speelt, blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring, waarin zij aangeeft tot op heden emotionele schade te ondervinden van het feit en dat zij nog altijd psychologische hulp nodig heeft om het gebeurde te verwerken. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen dat kinderen in volwassenen mogen stellen ernstig beschaamd. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij hij door zijn handelen de algemeen aanvaarde sociaal ethische norm heeft overschreden. Bij het bepalen van de strafmaat betrekt de rechtbank de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waaruit blijkt dat voor een (eenmalige) verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden passend is. Daarbij heeft te gelden dat in deze zaak geen sprake is van verkrachting in de zin van de wet.
Bij de strafoplegging kijkt de rechtbank niet alleen naar de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook naar de specifieke omstandigheden in deze zaak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist hier niet op zijn plaats. Hoewel het slachtoffer aangifte heeft gedaan van verkrachting, wordt verdachte daar juridisch gezien niet van beschuldigd en ook niet voor veroordeeld. Voor een verkrachting in de juridische betekenis is dwang vereist. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het slachtoffer heeft gedwongen om seks met hem te hebben. De wetgever heeft het seksueel binnendringen in de zin van artikel 243 Wetboek van Strafrecht minder ernstig geacht dan verkrachting, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum. Bovendien zijn ook binnen artikel 243 Wetboek van Strafrecht verschillende gradaties mogelijk, uiteenlopend van seks met een iemand die volledig bewusteloos is tot, zoals in deze zaak, seks met iemand die door drankgebruik in een staat van verminderd bewustzijn is. De rechtbank ziet bovendien geen aanknopingspunten in het dossier dat verdachte het slachtoffer dronken zou hebben gevoerd om seks met haar te kunnen hebben.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar wat in min of meer vergelijkbare zaken aan straffen wordt opgelegd. Daaruit volgt dat in het algemeen voor overtreding van artikel 243 Wetboek van Strafrecht aanzienlijk lagere straffen worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van bijna twee jaar in deze zaak sinds het tijdstip waarop het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft plaatsgevonden, verdachte (in die tijd) niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten en niet is gebleken dat verdachte zich in die tijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Verder heeft de rechtbank het strafblad van verdachte meegenomen in haar beoordeling, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedendelicten. Tot slot neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte in overweging, waarbij de rechtbank het bij gebrek aan een rapport hierover, moet stellen met de door de verdediging ter zitting gegeven inlichtingen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een substantieel kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit en de gevolgen voor aangeefster daarvan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, om zo de ernst van het feit te benadrukken.
De rechtbank zal alles afwegend aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk.

7.De benadeelde partij [Slachtoffer]

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 17.849,19 bestaande uit € 2.849,19 aan materiële schade (€ 250,- aan telefoon en administratiekosten, € 106,24 aan mobiliteitsschade, € 1900 aan verlies van arbeidsvermogen en € 592,95 aan diverse andere kosten) en € 15.000,- aan immateriële schade, met toewijzing van de wettelijke rente, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde mobiliteitsschade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Zij acht dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal dan ook een bedrag van € 106,24 toewijzen. Wat betreft de overig gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd, dan wel dat het verband tussen het bewezenverklaarde feit en de schade onvoldoende aannemelijk is gemaakt, hetgeen ertoe leidt dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.000,00 een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Daarbij zoekt de rechtbank aansluiting bij vergoedingen die in vergelijkbare zaken plegen te worden toegekend. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige deel zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen, voor zover zij daarin niet-ontvankelijk is verklaard.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 11 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 243 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [Slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 2.106,24 waarvan € 106,24 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] , € 2.106,24 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Broeders, voorzitter, mr. Dekker en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Balemans en mr. De Haas, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 november 2020.
mr. Balemans en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 november 2018, te Hamond-Achel, in elk geval in België met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [Slachtoffer] (geboren op 19 juli 2002) van wie hij, verdachte, wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, immers was die [Slachtoffer] onder invloed van alcohol (die door verdachte, aan die [Slachtoffer] verstrekt was, in elk geval ter beschikking was gesteld) een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer] , hebbende verdachte:
- zijn penis in de vagina van die [Slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
- die [Slachtoffer] gezoend;
Art. 243 jo 248 lid 2 wetboek van strafrecht
(art 243 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, unit zeden, onderzoek 2019019036, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, gesloten en ondertekend op 15 augustus 2019 en doorgenummerd van 1 tot en met 109.
Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer] d.d. 16 januari 2019, pagina 32 t/m 41 van voornoemd eindproces-verbaal, met bijlagen, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Geboren op [Geboorte dag slachtoffer] 2002. Op 11 november 2018 was ik in het huis van [Naam 1] in Achel, in België, samen met [Naam 1] , [Getuige] de zoon van [Verdachte] en [Verdachte] . [Getuige] en ik hadden bier. [Getuige] en ik hadden ook wijn. We hadden drie of vier flessen op.
[Getuige] ging naar de wc om over te geven. Ik stond daarbij. Ik ben naar de bank gelopen en ik ben neergevallen. [Verdachte] kwam naar mij toe met een vol glas wijn. Ik heb dat toen in een keer leeg gedronken. Ik keek naar het plafond, alles draaide. Ik weet dat we seks hebben gehad. Ik weet dat [Verdachte] mijn broek nog omhoog heeft gedaan. Na de seks ben ik naar de wc gegaan en heb ik ongeveer twee uur zitten overgeven. Tijdens het overgeven kwam [Getuige] ook naar beneden. Ik heb [Getuige] 2 weken later een bericht gestuurd en gezegd wat er was gebeurd.
Ik ging zitten op de bank en [Verdachte] kwam naast mij zitten met het glas en daarna werd het heel vaag. Ik weet dat ik lag en dat [Verdachte] mijn broek heeft uitgedaan en weer aan heeft gedaan. Ik weet dat zijn hoofd boven mij kwam en weer naar beneden ging en weer omhoog. Ik lag op de rug op de bank. Hij ging erin. Ik voelde dat zijn piemel in mijn vagina ging. Ik weet wel nog dat [Verdachte] tegen mij zei: "Ik kan niet in jou klaarkomen".
[Naam 1] , [Getuige] en ik hebben samen drie á vier liter flessen wijn gedronken. Daarvoor had ik nog twee halve liter blikken bier gedronken.
Ik weet dat hij mij vast had en naar achteren en naar voren ging. Er in en er uit. Ik heb het al vaker gedaan dus ik weet wel hoe het voelt. Ik lag daar gewoon, ik was zo ver. Mijn arm leek wel 100 kilo. Ik weet gewoon dat hij bezig was.
Ik weet wel dat onderbroek en broek op mijn enkels was of helemaal uit. Dat heeft [Verdachte] gedaan. Ik heb alles laten gebeuren.
Ik keek naar het plafond en zag [Verdachte] steeds boven mijn hoofd komen met zijn hoofd en dan zakte hij weer naar beneden. [Verdachte] ging erin en eruit. Zijn piemel in mijn vagina.
Het is op 11 november 2018 gebeurd en ik heb het op 4 januari 2019 tegen mijn moeder verteld. [Verdachte] heeft een bericht gestuurd.
Ik had contact met [Verdachte] via Whatsapp en Snapchat.
Ik was die avond door de alcohol in een andere wereld. Alles draaide gewoon. Ik was 100 procent niet mijzelf. Ik kon nog niet eens meer mijn telefoon vasthouden.
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 9 januari 2019, pagina 12 t/m 15 van voornoemd eindproces-verbaal, zakelijk weergegeven:
[Moeder slachtoffer] , zijnde de moeder van het slachtoffer genaamd [Slachtoffer]
verklaarde onder andere het volgende:
- zij in de nacht van 2 of 4 januari 2019 omstreeks 02.00 uur werd wakker gemaakt door haar dochter
- [Slachtoffer] haar huilend wakker maakte
- [Slachtoffer] tegen haar zei dat ze was verkracht door [Verdachte]
- [Verdachte] de vriend is van haar vriendin [Naam 1]
- [Slachtoffer] was bij [Naam 1] en [Verdachte] blijven slapen omdat ze naar een pretpark zouden gaan
- [Verdachte] [Getuige] naar bed heeft gebracht toen deze dronken zou zijn
- [Verdachte] zijn vriendin [Naam 1] naar bed heeft gebracht maar ook nog een slaappil zou hebben gegeven
- [Verdachte] daarna bij [Slachtoffer] de broek had uit gedaan en zou haar toen hebben verkracht zonder condoom
- zij verder niet had doorgevraagd bij [Slachtoffer]
- [Slachtoffer] verder niets had verteld over de verkrachting
- [Slachtoffer] op haar rug lag en naar het plafon bleef kijken
- [Verdachte] daarna [Slachtoffer] weer de broek heeft aangedaan
- [Getuige] op enig moment naar beneden kwam en heeft overgegeven
- [Slachtoffer] ook heeft moeten overgeven.
De schriftelijke bescheiden, zijnde schermafdrukken van WhatsAppberichten en Snapchatberichten, pagina 16 t/m 19, inhoudende, zakelijk weergegeven:
WhatsAppberichten op 4 januari 2019Verdachte naar aangeefster:1:43 uur:“Hey ik hoop dat je je al wat beter voelt omtrent wat is gebeurd wij missen je enorm. Dikke knuf”
1:43 uur: Aangeefster naar verdachte:“Ik wil eigenlijk niks meer van jou horen. Ik zit er heel erg mee en lig soms nachten wakker.”
Verdachte naar aangeefster:1:44 uur:“Zal ik het [Naam 1] dan maar eerlijk vertellen? Want ik zit er ook mee.
1:46 uur:Ik heb je snap gestuurd. Slaap lekker sorry voor alles.”
Snapchatberichten tussen [Verdachte] van [Naam 1] en aangeefster[Verdachte] van [Naam 1] naar aangeefster:“Ik stuur je de hier is beter. Ik voel me schuldig maar je kan me niet de schuld hiervan geven, we hebben het samen gedaan....het was niet dat ik je gedwongen heb ofzo toch?”
Aangeefster naar [Verdachte] van [Naam 1] :
“Jawel zoiets kan je gewoon niet doen.”
[Verdachte] van [Naam 1] naar aangeefster:
“Sorry maar ik raakte je borsten aan en je stak je kont in mijn kruis. Je hebt nooit nee gezegd. Je hebt gesteund. Laat maar even. Het is niet zo dat ik dit alleen heb gedaan.”
Aangeefster naar [Verdachte] van [Naam 1] :“Voelt als een verkrachting. Ik weet niet eens alles meer. Kheb er zo mee gezeten.”
[Verdachte] van [Naam 1] naar aangeefster:“Kunnen we aub ooit een keer hierover praten samen. (....)”
[Verdachte] van [Naam 1] naar aangeefster:“Schat dat vind ik echt erg dat je dat zegt. Want dat was het niet. Ik heb je nooit willen beschadigen.”
Aangeefster naar [Verdachte] van [Naam 1] :“Heb je wel gedaan.”
[Verdachte] van [Naam 1] naar aangeefster:
“Dit had nooit mogen gebeuren dat klopt. maar ik heb niets tegen je wil gedaan en dan zeggen verkrachting is erg heftig.”
Aangeefster naar [Verdachte] van [Naam 1]:
(…) “Besef je wel wat je zegt? Je hebt [Naam 1] slaappillen gegeven mij een glas drank en je zoon naar boven gestuurd. Ik ben klaar ik hoor wel wat van [Naam 1] .”
[Verdachte] van [Naam 1] naar aangeefster:“Okay dit is duidelijk. En niet eerlijk. Jij hebt mij ook van alles geappt (...) Alcohol heb je zelf gepakt en [Naam 1] slikt altijd slaappillen (...) . Ik zal het binnenkort opbiechten.”
Het proces-verbaal verhoor getuige [Getuige] d.d. 1 maart 2019, pagina 55 t/m 62 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Slachtoffer] zou zijn verkracht door mijn vader. Dat heeft [Slachtoffer] zelf aan mij verteld via een snapchat bericht. Ze stuurde iets, een foto waarop zij niet blij keek en ik vroeg wat er was.
Zij zei je wil het niet weten en ik zei dat ik het wel wilde weten.
Wat ze toen vertelde weet ik niet meer precies maar de strekking is dat mijn vader
haar had verkracht.
Ze stuurde dat bericht een paar weken dat het gebeurd was.
[Slachtoffer] heeft een foto gestuurd van een gesprek tussen [Slachtoffer] en mijn vader waarin
mijn vader zegt dat [Slachtoffer] het zelf zou hebben gewild.
Wij hadden met drie mensen twee flessen wijn opgedronken. Iedereen viel en dat kwam door de wijn. Op een gegeven moment ging ik naar bed. Toen ik naar beneden ging was [Slachtoffer] aan het kotsen. Daar was mijn vader bij en ik. Halverwege de avond kon ik niks meer. Ik heb één keer overgegeven toen wij met zijn allen nog wakker waren. Dat kwam door de wijn. Dat was in de wc en [Slachtoffer] stond daarbij.
had wijn gedronken en was dronken.
Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 23 mei 2019, pagina 72 t/m 80, met bijlagen pagina 81 t/m 84 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Slachtoffer] was in het weekend van 10-11 november 2018 bij ons thuis. Ze is heel erg ziek geworden. Ze heeft overgegeven van de wijn. [Slachtoffer] , mijn zoon en ik hadden veel alcohol gedronken.
Ik had contact met [Slachtoffer] via WhatsApp en soms Snapchat.
[Slachtoffer] zei op de bank dat ze zich niet goed voelde en ging naar de wc om over te geven. Hier was niemand bij. Ik heb tien minuten met [Slachtoffer] alleen beneden gezeten. Op een bepaald kwam [Getuige] naar beneden.
De getoonde WhatsApp-berichten zijn van mij. Op snap kan ik alles typen wat ik wil.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 30 oktober 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat die avond veel alcohol is gedronken. Ik heb gezien dat mijn zoon en [Slachtoffer] nogal wat gedronken hadden. Het kan kloppen dat het drie flessen wijn waren en van tevoren nog bier. Wat [Slachtoffer] en mijn zoon over dronken zijn hebben verklaard, kan kloppen. Ik heb de WhatsApp-berichten van 4 januari 2019 gestuurd.