4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wettelijk kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Op grond van artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 tweede lid Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of de aangifte betrouwbaar is en of deze inhoudelijk in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft op 16 januari 2018, nadat een informatief gesprek tussen haar moeder en zedenrechercheurs heeft plaatsgevonden, aangifte gedaan. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ten aanzien van het verloop van de avond grotendeels gelijkluidend zijn. De verklaring van aangeefster over het verloop van de avond vindt ook steun in de verklaring van getuige [Getuige] . Dit draagt bij aan de opvatting van de rechtbank dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. Uit de verklaringen volgt dat aangeefster dat weekend bij verdachte en zijn vriendin bleef logeren. Aangeefster had, net als [Getuige] , veel alcohol gedronken. Beiden waren dronken. Ook de vriendin van verdachte was dronken en is gaan slapen. [Getuige] heeft overgegeven en is ook gaan slapen. Aangeefster en verdachte waren toen alleen beneden.
Aangeefster heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent verklaard over hetgeen vervolgens heeft plaatsgevonden. Ze heeft verteld over wat zij zich kon herinneren wat er is gebeurd, maar zij heeft ook aangegeven dat ze bepaalde dingen niet precies wist of niet wilde zeggen. Dat de herinneringen van aangeefster weinig gedetailleerd zijn, doet – anders dan de verdediging stelt – aan de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaring niet af, nu dronkenschap veelal gepaard gaat met een fragmentarisch herinneringsvermogen ten aanzien van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden ten tijde van de dronkenschap. Opvallend is dat aangeefster een aantal specifieke details weet te benoemen. Zoals dat verdachte haar broek aan en uit heeft gedaan, dat zij zijn hoofd boven haar zag, weer naar beneden ging en weer omhoog en dat verdachte heeft gezegd dat hij niet in haar kon klaarkomen.
In haar opvatting dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, wordt de rechtbank gesterkt door het gegeven dat aangeefster haar verklaring omtrent wat er is gebeurd niet in het nadeel van verdachte heeft aangedikt. Zo geeft zij in haar verklaring aan dat zij niet zeker weet of zij en verdachte hebben gezoend.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de verklaring van [Getuige] daar waar hij heeft verklaard dat aangeefster hem enkele weken later berichten heeft gestuurd met de inhoud dat verdachte haar die avond zou hebben verkracht. Op 4 januari 2019 heeft zij ’s nachts huilend haar moeder wakker gemaakt en gezegd dat verdachte dat weekend haar broek uitdeed en haar heeft verkracht zonder condoom.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, acht deze betrouwbaar en zal deze aangifte gebruiken voor het bewijs. Het verweer wordt verworpen.
Is er voldoende steunbewijs?
Aangeefster heeft verklaard dat zij nadat [Getuige] moest overgeven naar de bank is gelopen en daarbij is gevallen. [Getuige] is toen naar boven gegaan. Aangeefster zat op de bank en verdachte kwam bij haar zitten. Zij heeft toen nog een glas wijn dat verdachte haar gaf in één keer opgedronken. Op enig moment lag zij op haar rug op de bank. Zij keek naar het plafond en alles draaide. [Verdachte] heeft haar broek uitgedaan en zij weet dat ze seks hebben gehad. Zij zag zijn hoofd boven dat van haar naar beneden en omhoog bewegen. Zij voelde dat zijn piemel in haar vagina ging. [Verdachte] zei tegen haar: "Ik kan niet in jou klaarkomen". [Verdachte] heeft haar broek nog omhoog gedaan. Aangeefster lag daar op de bank en was zo dronken dat zij alles heeft laten gebeuren. Na de seks is zij naar de wc gegaan en heeft zij ongeveer twee uur overgegeven. Tijdens het overgeven kwam [Getuige] ook naar beneden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [Slachtoffer] , zijn zoon en hij veel alcohol hadden gedronken. Nadat [Getuige] naar bed is gegaan, heeft hij tien minuten alleen met [Slachtoffer] beneden gezeten. Op enig moment zei [Slachtoffer] op de bank dat ze zich niet goed voelde en is zij naar de wc gegaan om over te geven. Hier was niemand anders bij. Verdachte heeft haar bij de wc ondersteund toen ze aan het overgeven was en op een bepaald kwam [Getuige] naar beneden.
Zoals al is vastgesteld zijn de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ten aanzien van het verloop van de avond grotendeels gelijkluidend. De verklaringen van aangeefster en verdachte lopen echter uiteen op het punt wat er gedurende een tijdsbestek van – volgens verdachte – ongeveer tien minuten is gebeurd toen aangeefster en verdachte alleen zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster dat in die tijd gemeenschap heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte ook verder steun vindt in de inhoud van het onderliggende dossier. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft op 4 januari 2019 omstreeks 2:00 uur tegen haar moeder in emotionele toestand verteld wat er op 11 november 2018 tussen haar en verdachte was gebeurd, namelijk dat verdachte haar had verkracht zonder condoom. De aanleiding hiervoor was dat verdachte die dag berichten naar aangeefster had gestuurd. Dat betroffen zowel WhatsApp- als Snapchatberichten. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij de WhatsApp-berichten aan aangeefster heeft gestuurd. In die WhatsApp-berichten schrijft verdachte aan aangeefster dat hij hoopt dat ze zich al wat beter voelt omtrent wat is gebeurd. Nadat aangeefster schrijft dat ze eigenlijk niks meer van hem wil horen, dat ze er erg mee zit en soms nachten wakker ligt, antwoordt verdachte: “zal ik het [Naam 1] dan maar eerlijk vertellen?” “want ik zit er ook mee”.
De verklaring van verdachte dat de inhoud van deze berichten erop zagen dat hij boos is geworden op aangeefster, omdat zij de hand van zijn zoon op haar borst had gelegd, is niet aannemelijk, nu verdachte kennelijk niet boos is geworden op het moment dat aangeefster dat deed. Verder is ook niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij ook heeft verklaard, boos is geworden omdat aangeefster dronken was geworden; hij verklaarde immers ook dat hij nogal makkelijk is en dat hij het prima vond als aangeefster en zijn zoon de effecten van hun drankgebruik zelf zouden ondervinden. Dat verdachte boos zou zijn geworden in de – volgens hem – tien minuten dat hij met aangeefster alleen is geweest, is verder niet te rijmen met het feit dat hij haar zelf nog een glas wijn heeft aangeboden en met zijn stelling dat hij voor haar heeft gezorgd terwijl ze moest overgeven.
Volgens aangeefster is verdachte na het sturen van de WhatsApp-berichten verder gegaan met het sturen van berichten via Snapchat. De rechtbank merkt op dat dit past bij het WhatsApp-bericht van verdachte van 01:46 uur dat hij aangeefster een “snap” heeft gestuurd. Het eerste Snapchat-bericht sluit naar het oordeel van de rechtbank qua inhoud ook aan op die WhatsApp-berichten.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij via “Snap” alles kan sturen wat hij wil. Het is een feit van algemene bekendheid dat via Snapchat verzonden berichten niet standaard bewaard blijven. Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 4 januari 2019 om 2:00 uur de melding kregen om naar de woning te gaan van de moeder van aangeefster. De Snapchatberichten heeft aangeefster vervolgens aan een ter plaatse gekomen politieagent laten zien. Dat aangeefster of iemand anders in dit korte tijdsbestek deze berichten valselijk heeft opgemaakt met de bedoeling het erop te laten lijken dat verdachte deze berichten heeft gestuurd acht de rechtbank geen reëel alternatief scenario, nu de berichten naadloos aansluiten op de eerder door verdachte gestuurde berichten en er sprake lijkt te zijn van een “gesprek” dat verder gaat op Snapchat. Verdachte heeft ter zitting bij het voorhouden van de eerste Snapchatberichten verklaard dat hij deze heeft verstuurd. Later heeft verdachte deze verklaring weer ingetrokken en aangegeven dat deze berichten niet van hem afkomstig zijn. Wat daar ook van zij, de verklaring van verdachte dat hij deze berichten niet heeft gestuurd acht de rechtbank ongeloofwaardig en zij schuift deze verklaring terzijde. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat alle via Snapchat gestuurde berichten door verdachte aan aangeefster zijn gestuurd.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze berichten af dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Daarbij zijn in het bijzonder de berichten van verdachte dat zij “het samen hebben gedaan”, “het was niet dat ik je gedwongen heb ofzo toch?”, “Sorry maar ik raakte je borsten aan en je stak je kont in mijn kruis. Je hebt nooit nee gezegd. Je hebt gesteund. Laat maar even. Het is niet zo dat ik dit alleen heb gedaan” en de reactie van aangeefster “Voelt als een verkrachting” doorslaggevend. De inhoud van de berichten, mede bezien in het licht van de verklaring van aangeefster dat zij de piemel van verdachte in haar vagina voelde, verdachte tegen haar zei dat hij niet in haar kon klaarkomen, zij zijn hoofd heen en weer zag bewegen boven haar, hetgeen moeilijk anders uitgelegd kan worden dat verdachte met zijn penis het lichaam van aangeefster is binnengedrongen en seks met haar had, laat zich niet op een andere manier duiden dan dat er sprake is geweest van gemeenschap tussen verdachte en aangeefster. De rechtbank verwerpt aldus het verweer dat de inhoud van de berichten onvoldoende concreet zijn voor een bewezenverklaring van seksueel binnendringen van het lichaam.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen, te weten dat hij met zijn penis in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. Omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte aangeefster heeft gezoend, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat aangeefster op de avond van 11 november 2018 in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde tengevolge van overvloedig alcoholgebruik. Verdachte is zich daarvan ook bewust geweest. Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat aangeefster die avond meerdere glazen wijn heeft gedronken en dat zij dusdanig veel had gedronken dat zij daarvan ziek werd en wankel ter been was. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aangeefster als minderjarige logée aan verdachte zijn zorg was toevertrouwd, wat als strafverzwarende omstandigheid in artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen.