In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Eiseres had in eerste instantie op 8 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor inschrijving in de basisregistratie personen (brp), welke door het college werd geweigerd omdat zij niet beschikte over een verblijfsvergunning met een geldigheid van minimaal vier maanden. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 21 oktober 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres met terugwerkende kracht was ingeschreven in de brp.
Eiseres heeft op 31 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft op 1 oktober 2020 de zaak behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaartermijn was overschreden, aangezien het bezwaarschrift pas op 1 oktober 2019 was verzonden, terwijl de bezwaartermijn op 20 september 2019 was geëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De uitspraak is gedaan door rechter R.A. Karsten-Badal en griffier N. Graumans. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.