ECLI:NL:RBZWB:2020:5631

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in de basisregistratie personen en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Eiseres had in eerste instantie op 8 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor inschrijving in de basisregistratie personen (brp), welke door het college werd geweigerd omdat zij niet beschikte over een verblijfsvergunning met een geldigheid van minimaal vier maanden. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 21 oktober 2019 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres met terugwerkende kracht was ingeschreven in de brp.

Eiseres heeft op 31 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft op 1 oktober 2020 de zaak behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaartermijn was overschreden, aangezien het bezwaarschrift pas op 1 oktober 2019 was verzonden, terwijl de bezwaartermijn op 20 september 2019 was geëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak is gedaan door rechter R.A. Karsten-Badal en griffier N. Graumans. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5575 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. S. Karkache,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 augustus 2019 (primaire besluit) heeft het college de inschrijving van eiseres in de basisregistratie personen (brp) geweigerd.
In het besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit buiten behandeling gesteld, omdat eiseres met terugwerkende kracht alsnog is ingeschreven in de brp.
Eiseres heeft op 31 oktober 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 oktober 2020.
Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij primair besluit heeft het college de inschrijving van eiseres in de brp geweigerd, omdat zij niet beschikte over een verblijfsvergunning met een geldigheid van minimaal vier maanden voor de komende zes maanden.
Op 1 oktober 2019 heeft eisers tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Op 12 augustus 2019 heeft de IND aan eiseres met ingang van 9 augustus 2019 op humanitaire gronden een verblijfsvergunning verleend voor de duur van één jaar.
Naar aanleiding daarvan heeft het college eiseres met terugwerkende kracht per 9 augustus 2019 ingeschreven in de brp.
2. In geschil is of het college terecht het bezwaarschrift buiten behandeling heeft gesteld.
3. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Het primaire besluit is gedagtekend op 8 augustus 2019 en het besluit is op dezelfde datum verzonden aan eiseres. Nu de verzending niet is betwist, gaat de rechtbank uit van een juiste verzending van het besluit. Er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Op grond van artikel 3:41 van de Awb wordt het besluit bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager. Gelet op artikel 6:8 van de Awb is de bezwaartermijn aangevangen op 9 augustus 2019 en is deze geëindigd op 20 september 2019. Pas op 1 oktober 2019 is door eiseres een bezwaarschrift verzonden aan het college, zodat de bezwaartermijn is overschreden.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde. Dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft in het bezwaarschrift gesteld dat het besluit pas op 30 september 2019 aan haar kenbaar is gemaakt door een medewerker van de opvanglocatie en dat daarom sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank stelt voorop dat voor de aanvang van de bezwaartermijn niet bepalend is wanneer een besluit door de geadresseerde is ontvangen, maar zoals eerder aangegeven de datum van de verzending. Daarnaast acht de rechtbank niet aannemelijk dat een poststuk ruim zeven weken later pas door een medewerker van de opvanglocatie wordt uitgereikt aan de geadresseerde. Deze stelling is zonder nadere onderbouwing onvoldoende aannemelijk gemaakt. Nu eiseres niet op de zitting is verschenen, heeft zij bovendien geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om haar stelling nader toe te lichten.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Het college had het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Aan een beoordeling van de inhoudelijke kant van de zaak komt de rechtbank niet toe.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het bestreden besluit moet worden vervangen door de niet-ontvankelijkverklaring van eiseres in het bezwaar.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 525,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 12 november en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.