In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 2 januari 2020, waarin zijn Ziektewet (ZW)-uitkering werd beëindigd per 13 september 2019. Eiser, die psychische klachten ervaart en kampt met overgewicht, heeft zich op 15 februari 2019 ziekgemeld. Het UWV heeft na onderzoek door verzekeringsartsen geconcludeerd dat eiser medisch gezien in staat is om zijn arbeid als controleur te hervatten. Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een verzekeringsarts.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft besloten de ZW-uitkering van eiser te beëindigen. De verzekeringsartsen hebben gemotiveerd dat de beperkingen van eiser, waaronder psychische klachten, niet zodanig zijn dat hij niet in staat zou zijn om zijn werk te hervatten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten elkaar beïnvloeden en dat hij niet in staat is om te werken, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om de conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal en openbaar gemaakt op 12 november 2020.