In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2020, gaat het om een geschil tussen eisers, die eigenaar zijn van een garagebox in Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eisers hebben in hun garagebox discusvissen gehouden en verkocht, wat door het college als strijdig met het bestemmingsplan werd aangemerkt. Het college had hen op 19 september 2019 een last onder dwangsom opgelegd, waarin eisers werden gelast om het gebruik van de garagebox voor deze activiteiten te beëindigen. Eisers voerden aan dat hun activiteiten niet onder de definitie van detailhandel vielen, omdat zij slechts incidenteel vissen verkochten zonder winstoogmerk. Ze stelden ook dat het hobbymatig houden van vissen in de garagebox niet in strijd was met de woonbestemming van het pand.
De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van eisers wel degelijk als detailhandel konden worden gekwalificeerd, ongeacht het winstoogmerk. De rechtbank stelde vast dat eisers de garagebox specifiek hadden ingericht voor het houden en kweken van vissen en dat zij deze ook te koop aanboden. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de last onder dwangsom had opgelegd, omdat het gebruik van de garagebox in strijd was met het bestemmingsplan. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan optreden tegen illegaal gebruik van onroerend goed.