Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een civiele zaak betreffende een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene die een beroep heeft ingesteld tegen een verkeersboete, opgelegd wegens het parkeren buiten de vakken in een parkeervergunningszone. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2020, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, I.N.D.J. Rissema, aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. Van der Teen, LL.B.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, omdat het tijdig is ingesteld en er zekerheid is gesteld voor de betaling van de sanctie. De betrokkene voerde aan dat er geen parkeervak aanwezig was op de plek waar hij parkeerde, en dat er geen bord E9 was geplaatst. De kantonrechter oordeelde dat de auto van de betrokkene inderdaad niet in een parkeervak stond, maar dat dit niet betekent dat er geen overtreding van artikel 24 lid 4 van het RVV 1990 was. De kantonrechter wees erop dat de parkeergelegenheid alleen toegankelijk is voor vergunninghouders en dat de betrokkene niet over de vereiste vergunning beschikte.
De kantonrechter heeft de behandeling van de subsidiaire grond, betreffende het ontbreken van bord E9, aangehouden. De zittingsvertegenwoordiger kreeg de gelegenheid om een aanvullend proces-verbaal op te stellen over de bebording op de gereden route van de betrokkene. Na ontvangst van dit proces-verbaal zullen de betrokkene en zijn gemachtigde opnieuw worden uitgenodigd om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden.