4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 24 november 2018 rijdt verdachte als bestuurder van een blauwe Seat Cordoba op de Monnikenweg te Geertruidenberg. De heer [Slachtoffer] rijdt op dat moment in een grijze Volvo in de tegengestelde richting. Omstreeks 11.54 uur vindt er een frontale aanrijding plaats, waarbij beide voertuigen onherstelbaar worden beschadigd.
Uit de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen, wordt als vermoedelijke toedracht geconcludeerd dat verdachte als bestuurder van de Seat om een onverklaarbare reden met de rechter wielen de rechter grasberm in is gereden. Vervolgens heeft zij haar voertuig, mogelijk na een heftige stuurbeweging, de berm uitgestuurd. Hierna kwam zij op de verkeerde weghelft terecht waar de heer [Slachtoffer] met zijn Volvo reed. Hij heeft nog geprobeerd de aanrijding te voorkomen door voor hem naar rechts uit te wijken.Ten gevolge van het ongeval hebben beide bestuurders letsel opgelopen.
Bij controle blijkt dat aan verdachte nooit een rijbewijs is afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door haar bestuurde voertuig behoorde.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij geprobeerd heeft haar rijbewijs te behalen, maar dat zij tot twee keer toe het rijexamen niet gehaald heeft. De laatste keer dat zij examen deed was ongeveer 10 jaar gereden. Vóór het verkeersongeval had zij een enkele keer een auto bestuurd.
Feit 1 Schuld aan verkeersongeval
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen staat het volgende vast. Verdachte heeft met een personenauto gereden over de Monnikenweg te Geertruidenberg. Zij is nooit in het bezit van een rijbewijs geweest. Gelet op haar eigen verklaring neemt de rechtbank aan dat zij weinig tot geen ervaring had in het besturen van een personenauto. Kort voor het verkeersongeval is verdachte met de rechterwielen in de rechterberm gekomen terwijl daarvoor geen enkele aanleiding was.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan, gezien de situatie en omstandigheden ter plaatse, dan dat dit in de berm terecht komen door onoplettendheid gebeurd is. Vervolgens heeft verdachte uit de berm willen komen en een heftige stuurbeweging gemaakt om terug op de weg te komen. Daarbij is zij doorgeschoten naar de verkeerde weghelft, waar op dat moment de heer [Slachtoffer] in zijn Volvo reed.
Door de verdediging is aangevoerd dat de stuurbeweging van verdachte gezien moet worden als een handeling gericht op lijfsbehoud, omdat in de nabijheid een lantaarnpaal stond die zij wilde ontwijken. Wat daar ook van zij, voor de rechtbank staat op grond van het forensisch onderzoek vast dat verdachte bij het uit de berm sturen een te heftige stuurbeweging heeft gemaakt, waardoor zij niet terug kwam op haar eigen rijbaan, maar op de andere weghelft. Op grond van het onderzoek acht de rechtbank niet aannemelijk dat een dergelijke stuurbeweging noodzakelijk was uit lijfsbehoud.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat het ontbreken van een rijbewijs weliswaar een verkeersfout was, maar niet zodanig dat dit relevant is voor het gevolg, te weten het verkeersongeval, overweegt de rechtbank het volgende.
De wetgever heeft voor het besturen van een personenauto een rijbewijs verplicht gesteld met zowel een theorie- als een praktijkexamen. Doel hiervan is de bevordering van de verkeersveiligheid. Het beschikken over de basisvaardigheden in theorie en praktijk voor het besturen van een personenauto kan bijdragen aan het voorkomen van een verkeersongeval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het ontbreken van een rijbewijs in combinatie met het onoplettende rijgedrag en de daaropvolgende inadequate stuurbeweging dan ook bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval. Daarbij speelt mee dat verdachte op grond van haar eigen verklaring weinig tot geen rijervaring had.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het verkeersongeval wel degelijk aan verdachte kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door haar handelen – het besturen van een personenauto op de openbare weg zonder rijbewijs en rijervaring, het vervolgens door onoplettendheid in de berm terechtkomen en haar inadequate reactie daarop – aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Daarmee staat de schuld van verdachte aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW vast.
De heer [Slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen. Hij bleek een gebroken borstbeen, een gekneusde linker enkel en een verbrijzelde rechter enkel te hebben. Herstel hiervan zou enige tijd in beslag nemen.Ruim een jaar later heeft de heer [Slachtoffer] nog steeds pijnklachten. Twee pinnen zitten nog in zijn enkel.
Gelet op de aard en de ernst van het letsel kwalificeert de rechtbank het letsel van de heer [Slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2 Rijden zonder rijbewijs
Uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen volgt ook dat verdachte schuldig is aan feit 2, het rijden zonder geldig rijbewijs.