ECLI:NL:RBZWB:2020:569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
02-106032-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Veldhuizen
  • A. Breeman
  • J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden zonder rijbewijs

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 november 2018 in Geertruidenberg een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die zonder rijbewijs reed, verloor door onoplettendheid de controle over haar voertuig, een blauwe Seat, en kwam in botsing met een grijze Volvo, bestuurd door het slachtoffer. Beide betrokkenen raakten ernstig gewond en werden naar het ziekenhuis vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank legde een taakstraf van 90 uur op, evenals een rijontzegging van 12 maanden. Daarnaast werd de verdachte voor het rijden zonder rijbewijs veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur en een voorwaardelijke hechtenis van 1 week met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat het ontbreken van een rijbewijs, in combinatie met de onoplettendheid, bijdroeg aan het ontstaan van het ongeval. De verdachte had eerder ook al zonder rijbewijs gereden, wat haar strafbaarheid verzwakte. De rechtbank hield rekening met het letsel dat de verdachte zelf had opgelopen en haar oprechte spijt, maar vond dat de verkeersveiligheid niet lichtvaardig mocht worden opgevat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-106032-19
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1968 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
zij op of omstreeks 24 november 2018 te Geertruidenberg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (merk Seat; kleur blauw), daarmede rijdende over de weg, de Monnikenweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onnadenkend en/of onoplettend, ondanks het gegeven dat zij geen rijbewijs heeft, met die personenauto is gaan rijden en/of het door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of met de rechter wielen (gedeeltelijk) in de berm terecht is gekomen en/of na een (heftige) stuurbeweging de berm heeft uitgestuurd en/of (vervolgens) op de weghelft - bestemd voor het tegemoetkomend verkeer - is terecht gekomen, (mede) waardoor het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met een haar tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto , merk Volvo, kleur grijs), waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken borstbeen en/of een verbrijzelde rechterenkel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 november 2018 te Geertruidenberg als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [Kenteken] , merk Seat, kleur Blauw), daarmee rijdende op de weg, de Monnikenweg, het door haar, verdachte bestuurde voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of met de rechter wielen (gedeeltelijk) in de berm terecht is gekomen en/of na een (heftige) stuurbeweging de berm heeft uitgestuurd en/of (vervolgens) op de weghelft - bestemd voor het tegemoetkomend verkeer - is terecht gekomen, (mede) waardoor het door haar, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing is gekomen
met een haar tegemoetkomend voertuig (personenauto , merk Volvo, kleur grijs , door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
zij op of omstreeks 24 november 2018 te Geertruidenberg als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [Kenteken] , merk Seat, kleur Blauw) heeft gereden op de weg, de Monnikenweg, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de verklaring van verdachte en de bevindingen van de politie, is de officier van justitie van mening dat verdachte onoplettend is geweest en dat zij bovendien niet bekwaam was om een auto te besturen. Verdachte had immers geen rijbewijs. De officier van justitie acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het verkeersongeval, zoals onder feit 1, primair ten laste gelegd, aan de schuld van verdachte te wijten is.
Ook het onder feit 2 tenlastegelegde rijden zonder geldig rijbewijs acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen omtrent het ontbreken van een rijbewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1, primair tenlastegelegde veroorzaken van een verkeersongeval. Voor zover zou worden aangenomen dat het terechtkomen in de rechterberm het gevolg is geweest van een kort moment van onoplettendheid, is dit onvoldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld. Daar komt bij dat het niet beschikken over een rijbewijs weliswaar als verkeersfout benoemd kan worden, maar dat dit niet een fout is waarvan vaststaat dat dit relevant heeft bijgedragen aan de oorzaak van het ongeval. Het is aannemelijk dat verdachte heeft moeten corrigeren toen zij met de wielen in de rechterberm terecht was gekomen en dat zij daardoor op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Volgens de verdediging kan ook dit niet als zelfstandige verkeersfout worden gezien, omdat aannemelijk is dat verdachte de stuurbeweging moest maken om een lantaarnpaal te ontwijken.
Ook ten aanzien van de onder feit 1, subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, is de verdediging van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het enkel maken van een verkeersfout is hiervoor niet genoeg. Het moet duidelijk zijn dat verdachte gevaarlijk heeft gereden. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat concreet gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt.
Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van hetgeen haar onder feit 1, primair en subsidiair wordt verweten.
Ten aanzien van het rijden zonder rijbewijs, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd, kan wel een bewezenverklaring volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 24 november 2018 rijdt verdachte als bestuurder van een blauwe Seat Cordoba op de Monnikenweg te Geertruidenberg. De heer [Slachtoffer] rijdt op dat moment in een grijze Volvo in de tegengestelde richting. Omstreeks 11.54 uur vindt er een frontale aanrijding plaats, waarbij beide voertuigen onherstelbaar worden beschadigd. [1]
Uit de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen, wordt als vermoedelijke toedracht geconcludeerd dat verdachte als bestuurder van de Seat om een onverklaarbare reden met de rechter wielen de rechter grasberm in is gereden. Vervolgens heeft zij haar voertuig, mogelijk na een heftige stuurbeweging, de berm uitgestuurd. Hierna kwam zij op de verkeerde weghelft terecht waar de heer [Slachtoffer] met zijn Volvo reed. Hij heeft nog geprobeerd de aanrijding te voorkomen door voor hem naar rechts uit te wijken. [2] Ten gevolge van het ongeval hebben beide bestuurders letsel opgelopen.
Bij controle blijkt dat aan verdachte nooit een rijbewijs is afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door haar bestuurde voertuig behoorde. [3]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij geprobeerd heeft haar rijbewijs te behalen, maar dat zij tot twee keer toe het rijexamen niet gehaald heeft. De laatste keer dat zij examen deed was ongeveer 10 jaar gereden. Vóór het verkeersongeval had zij een enkele keer een auto bestuurd. [4]
Feit 1 Schuld aan verkeersongeval
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen staat het volgende vast. Verdachte heeft met een personenauto gereden over de Monnikenweg te Geertruidenberg. Zij is nooit in het bezit van een rijbewijs geweest. Gelet op haar eigen verklaring neemt de rechtbank aan dat zij weinig tot geen ervaring had in het besturen van een personenauto. Kort voor het verkeersongeval is verdachte met de rechterwielen in de rechterberm gekomen terwijl daarvoor geen enkele aanleiding was.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan, gezien de situatie en omstandigheden ter plaatse, dan dat dit in de berm terecht komen door onoplettendheid gebeurd is. Vervolgens heeft verdachte uit de berm willen komen en een heftige stuurbeweging gemaakt om terug op de weg te komen. Daarbij is zij doorgeschoten naar de verkeerde weghelft, waar op dat moment de heer [Slachtoffer] in zijn Volvo reed.
Door de verdediging is aangevoerd dat de stuurbeweging van verdachte gezien moet worden als een handeling gericht op lijfsbehoud, omdat in de nabijheid een lantaarnpaal stond die zij wilde ontwijken. Wat daar ook van zij, voor de rechtbank staat op grond van het forensisch onderzoek vast dat verdachte bij het uit de berm sturen een te heftige stuurbeweging heeft gemaakt, waardoor zij niet terug kwam op haar eigen rijbaan, maar op de andere weghelft. Op grond van het onderzoek acht de rechtbank niet aannemelijk dat een dergelijke stuurbeweging noodzakelijk was uit lijfsbehoud.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat het ontbreken van een rijbewijs weliswaar een verkeersfout was, maar niet zodanig dat dit relevant is voor het gevolg, te weten het verkeersongeval, overweegt de rechtbank het volgende.
De wetgever heeft voor het besturen van een personenauto een rijbewijs verplicht gesteld met zowel een theorie- als een praktijkexamen. Doel hiervan is de bevordering van de verkeersveiligheid. Het beschikken over de basisvaardigheden in theorie en praktijk voor het besturen van een personenauto kan bijdragen aan het voorkomen van een verkeersongeval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het ontbreken van een rijbewijs in combinatie met het onoplettende rijgedrag en de daaropvolgende inadequate stuurbeweging dan ook bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval. Daarbij speelt mee dat verdachte op grond van haar eigen verklaring weinig tot geen rijervaring had.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het verkeersongeval wel degelijk aan verdachte kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door haar handelen – het besturen van een personenauto op de openbare weg zonder rijbewijs en rijervaring, het vervolgens door onoplettendheid in de berm terechtkomen en haar inadequate reactie daarop – aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Daarmee staat de schuld van verdachte aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW vast.
De heer [Slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen. Hij bleek een gebroken borstbeen, een gekneusde linker enkel en een verbrijzelde rechter enkel te hebben. Herstel hiervan zou enige tijd in beslag nemen. [5] Ruim een jaar later heeft de heer [Slachtoffer] nog steeds pijnklachten. Twee pinnen zitten nog in zijn enkel. [6]
Gelet op de aard en de ernst van het letsel kwalificeert de rechtbank het letsel van de heer [Slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2 Rijden zonder rijbewijs
Uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen volgt ook dat verdachte schuldig is aan feit 2, het rijden zonder geldig rijbewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1, primair:
op 24 november 2018 te Geertruidenberg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (merk Seat; kleur blauw), daarmede rijdende over de weg, de Monnikenweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, namelijk dat zij ondanks het gegeven dat zij geen rijbewijs heeft, met die personenauto is gaan rijden en het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en met de rechter wielen (gedeeltelijk) in de berm terecht is gekomen en na een (heftige) stuurbeweging de berm heeft uitgestuurd en vervolgens op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terecht gekomen, waardoor het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met een haar tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, merk Volvo, kleur grijs), waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken borstbeen en een verbrijzelde rechterenkel, werd toegebracht;
2
op 24 november 2018 te Geertruidenberg als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [Kenteken] , merk Seat) heeft gereden op de weg, de Monnikenweg, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor feit 1, primair, op te leggen een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 1 jaar.
Ten aanzien van feit 2 vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een geldboete van 430 euro en 1 week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zelf contact heeft opgenomen met het slachtoffer. Er is sprake van een groot schuldgevoel jegens hem. Daar komt bij dat verdachte zelf ook ernstig letsel heeft opgelopen. Bovendien zal er nog een grote claim komen van de verzekeringsmaatschappij. Dit is ogenschouw nemend, vraagt de verdediging zich af wat het nut en effect van bestraffing nu nog is in deze zaak. Verzocht wordt om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Subsidiair wordt verzocht om een groot deel voorwaardelijk op te leggen. Dit geldt ook ten aanzien van feit 2.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zonder te beschikken over een rijbewijs als bestuurder van een auto deelgenomen aan het verkeer. Op enig moment is zij door onoplettendheid in de berm terecht gekomen en is zij vervolgens de controle over haar voertuig verloren. Dit heeft geleid tot een frontale botsing met het voertuig waar het slachtoffer in reed. Zowel verdachte als het slachtoffer zijn met zwaar letsel naar het ziekenhuis vervoerd. Gelukkig hebben zij beiden het verkeersongeval overleefd. Ter zitting heeft het slachtoffer, de heer [Slachtoffer] , verteld dat het de bedoeling is dat twee pinnen altijd in zijn enkel blijven. Hij is vrachtwagenchauffeur, maar het lukt hem nog niet om met zijn voet te remmen. Hij vreest dan ook voor zijn baan. Het is dus duidelijk dat het gebeuren stevig ingrijpt in het leven van de heer [Slachtoffer] .
Verdachte heeft door haar handelen laten zien dat zij de verkeersveiligheid onvoldoende serieus neemt. Zij mag zich gelukkig prijzen dat de gevolgen die na de onoplettendheid zijn ingetreden niet ernstiger zijn dan zij nu al zijn.
Uit haar strafblad blijkt dat verdachte een paar weken voor het verkeersongeval ook gereden heeft zonder rijbewijs. Zij heeft daarvoor een geldboete gekregen.
Ten gunste van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het zware letsel dat verdachte ook heeft opgelopen. Bovendien hangt er een stevige financiële claim boven haar hoofd. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat verdachte oprecht haar spijt heeft betuigd en zelf contact heeft gezocht met het slachtoffer.
Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS is het uitgangspunt bij aanmerkelijke schuld aan een ongeval met zwaar lichamelijk letsel een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van 6 maanden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf passend en geboden. Zij zal de gevorderde taakstraf echter matigen tot 90 uren.
Voorts acht de rechtbank het passend en geboden aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden op te leggen. Dit heeft ook tot gevolg dat als zij toch weer gaat rijden er zwaardere straffen kunnen worden opgelegd.
Voor het rijden zonder bewijs, zoals ten aanzien van feit 2 bewezen is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete niet als straf zal worden ervaren. Verdachte en haar partner staan immers voor hun schulden onder bewind en bovendien is er een fikse claim voor letselschade te verwachten van de verzekeraar. Om die reden zal de rechtbank voor dit feit een taakstraf van 20 uren opleggen en 1 week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 6, 107, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2:Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
ten aanzien van feit 1, primair:
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
45 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden;
ten aanzien van feit 2:
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een hechtenis van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Veldhuizen, voorzitter, mr. Breeman en mr. Van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2020.
Mr. Van Eck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018277326 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 49.
2.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina 28.
3.Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, pagina 6.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 28 januari 2020.
5.Het proces-verbaal van verhoor op 17 januari 2019 van slachtoffer [Slachtoffer] , pagina 34 en 35.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2020, los opgenomen onder nummer PL2000-2018277326-14.