ECLI:NL:RBZWB:2020:5695

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5966 &19_5967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kindgebonden budget door niet tijdig indienen van griffierecht en gronden

Op 13 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had op 20 november 2019 digitaal beroep ingesteld tegen de besluiten van 14 oktober 2019, die betrekking hadden op de definitieve berekeningen van het kindgebonden budget over de jaren 2016 en 2017. De rechtbank constateerde dat de eiser niet had voldaan aan de verplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name de verplichting tot betaling van griffierecht en het indienen van de gronden van het beroep. Eiser was herhaaldelijk gewezen op deze verplichtingen, maar heeft geen tijdige reacties gegeven.

De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren, omdat het griffierecht en de gronden niet binnen de gestelde termijnen waren ontvangen. De rechtbank heeft de zaken zonder behandeling ter zitting afgedaan. De beslissing is genomen met inachtneming van verschillende artikelen uit de Awb, die de procedurele vereisten voor het indienen van een beroep regelen. De rechtbank heeft ook de samenhang tussen de verschillende procedures in overweging genomen en vastgesteld dat er slechts éénmaal griffierecht verschuldigd was.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier B.C. van Sprundel-Thelosen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen bij de rechtbank binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5966 WETKB en BRE 19/5967 WETKB

uitspraak van 13 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 20 november 2019 digitaal beroep ingesteld tegen de besluiten van 14 oktober 2019 (bestreden besluiten) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de definitieve berekeningen van het kindgebonden budget over de jaren 2016 en 2017.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht.
De rechtbank heeft het beroepschrift gesplitst en aan het beroep betreffende de beslissing op bezwaar met kenmerk 1524.79.545.T.SC.19.4, de beslissing op bezwaar met kenmerk 1524.79.545.T.SC.19.6 en de beslissing op bezwaar met kenmerk 1524.79.545.T.SC.19.5 respectievelijk de procedurenummers BRE 19/5965, BRE 19/5966 en BRE 19/5967 toegekend.
Eiser is schriftelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. Bij aangetekende brief van 12 december 2019 in de procedure met kenmerk BRE 19/5965 is eiser medegedeeld dat gezien de samenhang tussen de voornoemde procedures slechts éénmaal griffierecht verschuldigd is en er derhalve slechts één nota wordt verzonden. In die brief is er voorts op gewezen dat indien het griffierecht niet binnen de op de nota vermelde termijn wordt betaald, alle hiervoor gemelde beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bij brief van 12 februari 2020 heeft eiser het beroep met kenmerk BRE 19/5965 ingetrokken.
Bij aangetekende brief van 28 maart 2020 in de procedure met kenmerk BRE 19/5966 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiser is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat de beroepen niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Tevens is eiser bij brieven van 12 december 2019 gewezen op de verplichting tot het indienen van de gronden van de beroepen. Bij aangetekende brieven van 20 januari 2020 is eiser medegedeeld dat op de eerdere verzoeken om de gronden van de beroepen geen reacties zijn ontvangen. Eiser is voorts verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brieven alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. Eiser is er in deze brieven op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht en de gronden niet binnen de gestelde termijnen zijn ontvangen. De beroepen zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaken zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, onder d, 6:6, aanhef en onder a, 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 13 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.