ECLI:NL:RBZWB:2020:5708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_4722
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid en medische klachten

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 6 januari 2020, waarin haar aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het procesverloop en de feiten rondom de arbeidsongeschiktheid van eiseres onderzocht. Eiseres, die eerder als productiemedewerkster werkte, had zich in 2010 ziek gemeld vanwege rug-, schouder- en voetklachten, evenals psychische klachten. Na verschillende beoordelingen en besluiten van het UWV, waaronder een WIA-uitkering die werd geweigerd, heeft eiseres in 2019 opnieuw een ZW-uitkering aangevraagd, die ook werd geweigerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft besloten dat eiseres per 2 augustus 2019 niet meer arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk. De verzekeringsartsen van het UWV hebben eiseres onderzocht en geconcludeerd dat er geen significante nieuwe medische feiten waren die een wijziging in de belastbaarheid rechtvaardigden. Eiseres had weliswaar klachten, maar deze waren niet objectief vast te stellen en de verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de ZW-uitkering door het UWV werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door rechter T. Peters, in aanwezigheid van griffier H.D. Sebel, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4722 ZW

uitspraak van 18 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P.A.W. Hanenberg en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerkster. Voor dat werk is zij op
21 september 2010 uitgevallen vanwege klachten aan de rug, schouder en voeten en psychische klachten. Bij besluit van 6 september 2012 werd aan eiseres met ingang van
18 september 2012 een WIA-uitkering geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft tegen die besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dit bezwaar bij besluit van 21 maart 2013 ongegrond verklaard.
Op 17 maart 2016 heeft eiseres zich, tijdens een periode van werkloosheid, ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 16 juni 2016 heeft het UWV aan eiseres, na doorbetaling van de WW-uitkering over een periode van 13 weken, met ingang van 16 juni 2016 een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 10 maart 2017 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres na een eerstejaars ZW-beoordeling met ingang van 17 april 2017 beëindigd. Aan dit besluit liggen de bevindingen van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van
7 februari 2017, zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2017 (geldig vanaf 16 februari 2017) en de bevindingen van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskunidge] van 9 maart 2017 ten grondslag. Door de arbeidsdeskundige zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: wikkelaar (Sbc-code 267050), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043) en productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180). En verder de functies: administratief medewerker (Sbc-code 315133), samensteller (Sbc-code 271130) en machinebediende (Sbc-code 271093).
Op 2 oktober 2018 heeft eiseres zich tijdens een periode van werkloosheid wederom ziek gemeld met een toename van de bestaande psychische klachten, klachten aan een sleutelbeen en een verdenking van beginnende longontsteking. Bij besluit van 1 januari 2019 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 1 januari 2019, na doorbetaling van haar WW-uitkering over een periode van 13 weken, een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 8 juli 2019 heeft het UWV deze uitkering met ingang van 1 juli 2019 beëindigd, omdat eiseres niet meer arbeidsongeschikt is voor het eigen werk.
Op 2 augustus 2019 heeft eiseres zich tijdens een periode van werkloosheid wederom ziek gemeld met klachten als gevolg van fibromyalgie en de ziekte van Sjögren. Bij besluit van 6 september 2019 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 2 september 2019, na doorbetaling van haar WW-uitkering en beëindiging daarvan in verband met het bereiken van de maximale uitkeringstermijn, een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 24 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiseres met ingang van 2 augustus 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht geweigerd heeft om per 2 augustus 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de ZW en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het vast dat (één van) de eerder geduide functies (in het kader van de ZW) als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Dit zijn de functies wikkelaar (Sbc-code 267050), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), administratief medewerker (Sbc-code 315133), samensteller (Sbc-code 271130) en machinebediende (Sbc-code 271093).
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur, haar psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts rapporteert dat geen significante nieuwe medische feiten (behoudens de gestelde diagnose fibromyalgie) zijn gebleken uit de huidige beoordeling, presentatie en onderzoek. De ervaren klachten, de beperkingen in de dagelijkse activiteit, de verwijzing naar de GGZ en de gestarte medicatie geven geen argumenten voor een significante wijziging in de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 16 februari 2017, waarin met de gestelde beperkingen op fysiek en psychisch vlak al voldoende rekening is gehouden. De verzekeringsarts concludeert dat eiseres vanaf de datum van ziekmelding niet toegenomen arbeidsongeschikt is en dat zij conform de eerdere schatting als doorlopend geschikt voor de passende functies is te beschouwen.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting, haar psychisch geobserveerd en dossieronderzoek, waaronder medische informatie van de psycholoog van 15 maart 2017, verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat na bestudering van alle beschikbare gegevens en op basis van eigen onderzoek er gaan aanleiding bestaat om het standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien. Eiseres was op datum in geding bekend met sinds jaren bestaande belastingafhankelijke diffuse spier- en gewrichtsklachten. Door de internist is eiseres in 2019 gediagnostiseerd met fibromyalgie, een aandoening waarbij geen objectieve afwijkingen aan het houdings- en bewegingsapparaat kunnen worden vastgesteld. Eiseres meldt een heel scala aan pijnklachten en onvermogens, maar daarvoor is nooit een somatisch substraat vastgesteld. Hoewel eiseres (pijn)klachten heeft en daardoor beperkingen ervaart is dat niet gebaseerd op objectieve afwijkingen in het houdings/bewegingsapparaat meer op pijngedrag (bewegingsangst, pijnvermijding) en conditionering. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen aanleiding om eiseres op bepaalde items forser te beperken. Daarnaast zijn er volgens de verzekeringsarts b&b op grond van de medische feiten, het dagverhaal en met inachtneming van de door de primaire arts aangegeven beperkingen in de FML onvoldoende zware argumenten om een urenbeperking te stellen. De moeheidsklachten en het energieverlies die eiseres claimt kunnen niet worden toegeschreven aan een geobjectiveerde afwijking, maar zijn meer het gevolg van conditieverlies. De verzekeringsarts b&b stelt dan ook dat de beperkingen van eiseres niet zijn toegenomen sinds 2017. Ook al zou dat wel het geval zijn dan is zij niettemin geschikt te achten voor het eigen werk, onder meer de functie administratief medewerkster. De door eiseres geclaimde fysieke, mentale en klimatologische beperkingen komen als belastingaspecten in deze functie niet of nauwelijks voor. Het betreft een stressarme functie omdat slechts beperkte persoonlijke invulling is vereist en het takenpakket daarom duidelijk, afgebakend en gestructureerd is. Deadlines, conflicthantering en samenwerken komen niet voor. Aangezien de verzekeringsarts b&b bij eigen onderzoek geen cognitieve tekorten heeft waargenomen moet eiseres in staat worden geacht om de eenvoudige taken te kunnen uitvoeren. Verder is de functie ook in fysieke zin licht, omdat die overwegend zittend is (waarbij de mogelijkheid tot vertreden bestaat). Er zijn overigens geen medische redenen waarom eiseres niet langdurig zou kunnen zitten of zou kunnen werken met toetsenbord en muis. Er is een lage reikfrequentie en het tillen is beperkt tot 5 kg. Tot slot wordt de totale belasting in deze functie sterk verminderd door de beperkte urenomvang van 16 uur per week. Zodoende heeft eiseres rust- en herstelmogelijkheden, als zij deze nodig zou hebben. De verzekeringsarts b&b concludeert daarom dat eiseres per 2 augustus 2019 geschikt is voor het eigen werk.
5.2
Beroepsgronden
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij haar eigen werk niet kan verrichten. Zij heeft pijnklachten in houdings- en bewegingsapparaat, klachten aan haar schouder, depressieve klachten, permanente moeheid en concentratie- en aandachtsproblemen. Haar klachten zijn sinds 2017 toegenomen. Eiseres heeft de ziekte van Sjogren en inmiddels is ook de diagnose fibromyalgie gesteld. Ondanks deze diagnoses en de beperkingen die voortkomen uit deze diagnoses ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen, terwijl fibromyalgie een – ook door de WHO – erkende chronische pijnaandoening is. De verzekeringsarts b&b kan daarom niet stellen dat er geen sprake is van objectiveerbare afwijkingen en stelt ten onrechte dat er geen toename van de klachten is. Als gevolg van toenemende klachten, welke objectiveerbaar zijn, ondervindt eiseres de volgende beperkingen: verlies van concentratie en aandacht, energieverlies, spierzwakte, slecht kunnen omgaan met stress en niet kunnen werken in een vochtige en koude omgeving. Verder stelt eiseres dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Eiseres stelt niet geschikt te zijn voor het laatst verrichte werk als productiemedewerker vanwege de belasting op langdurig staan, tillen en aandacht verdelen en omdat fulltime en in ploegendienst wordt gewerkt. Zij vindt zich ook niet geschikt voor de in 2017 geduide functies, omdat deze haar belastbaarheid in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen overschrijden en voor wat betreft de uren.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar psychische klachten, concentratie- en aandachtsproblemen en klachten van vermoeidheid en aan het houdings- en bewegingsapparaat. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De verzekeringsartsen hebben dossieronderzoek verricht, eiseres gezien en haar psychisch onderzocht/geobserveerd. Verder heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van de psycholoog in zijn onderzoek betrokken. Daarmee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verricht.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor de conclusie dat de verzekeringsartsen geen goed beeld hadden van de belastbaarheid van eiseres en dat zij niet hebben kunnen stellen dat haar beperkingen sinds de eerstejaars ZW-beoordeling in 2017 (vastgelegd in de FML van 23 februari 2017) niet zijn toegenomen. Eiseres heeft in beroep geen medische stukken overgelegd, zodat in ieder geval niet om die reden twijfel is ontstaan aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat fibromyalgie door de WHO als ziekte is erkend en dat de verzekeringsartsen haar beperkingen als gevolg van (het stellen van de diagnose) fibromyalgie hebben onderschat, overweegt de rechtbank dat op grond van vaste rechtspraak het stellen van een diagnose niet doorslaggevend is voor het stellen van beperkingen. Het enkele feit dat bij eiseres nu de diagnose fibromyalgie is gesteld, welke diagnose door de verzekeringsartsen niet wordt ontkend, betekent daarom niet dat de beoordeling van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest of de medische beperkingen van eiseres zijn miskend. Zoals reeds geoordeeld ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de beperkingen en belastbaarheid, zoals vastgesteld in de FML van 23 februari 2017.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen op grond van die belastbaarheid kunnen stellen dat eiseres geschikt is voor het eigen werk, de eerder in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies, meer specifiek de functie administratief medewerker (Sbc-code 315133). De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom eiseres in ieder geval voor die functie geschikt moet worden geacht, gelet op de belasting in die functie: stressarm, met beperkte persoonlijke invulling, een duidelijk/afgebakend/gestructureerd takenpakket, geen deadlines/conflicthantering/samenwerken, fysiek licht, overwegend zittend met mogelijkheid tot vertreden, lage reikfrequentie en tillen beperkt tot 5 kg.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het UWV op goede gronden geweigerd heeft om aan eiseres per 2 augustus 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
6.
Conclusie
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 18 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.