Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 6 januari 2020, waarin haar aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het procesverloop en de feiten rondom de arbeidsongeschiktheid van eiseres onderzocht. Eiseres, die eerder als productiemedewerkster werkte, had zich in 2010 ziek gemeld vanwege rug-, schouder- en voetklachten, evenals psychische klachten. Na verschillende beoordelingen en besluiten van het UWV, waaronder een WIA-uitkering die werd geweigerd, heeft eiseres in 2019 opnieuw een ZW-uitkering aangevraagd, die ook werd geweigerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft besloten dat eiseres per 2 augustus 2019 niet meer arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk. De verzekeringsartsen van het UWV hebben eiseres onderzocht en geconcludeerd dat er geen significante nieuwe medische feiten waren die een wijziging in de belastbaarheid rechtvaardigden. Eiseres had weliswaar klachten, maar deze waren niet objectief vast te stellen en de verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de ZW-uitkering door het UWV werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door rechter T. Peters, in aanwezigheid van griffier H.D. Sebel, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.