In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. De eiser had een omzettingsvergunning verkregen voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar een onzelfstandige woonruimte. Echter, het college heeft op 8 november 2018 besloten deze vergunning in te trekken, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 16 juli 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van goed verhuurderschap, zoals het bijhouden van een actuele bewonerslijst en het onderhouden van de woonruimte. Tijdens een controle door de Brandweer Zeeland op 15 februari 2018 werden verschillende gebreken geconstateerd, en het college had de eiser herhaaldelijk verzocht om de persoonsgegevens van de bewoners te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de vergunning in te trekken op basis van de overtredingen van de voorwaarden.
De rechtbank heeft de belangen van de eiser afgewogen tegen de belangen van de gemeente en concludeerde dat het belang van handhaving van de Huisvestingsverordening prevaleerde boven de financiële belangen van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.