ECLI:NL:RBZWB:2020:5711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB 19_4553
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een omzettingsvergunning voor woonruimte en de voorwaarden van goed verhuurderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. De eiser had een omzettingsvergunning verkregen voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar een onzelfstandige woonruimte. Echter, het college heeft op 8 november 2018 besloten deze vergunning in te trekken, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 16 juli 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van goed verhuurderschap, zoals het bijhouden van een actuele bewonerslijst en het onderhouden van de woonruimte. Tijdens een controle door de Brandweer Zeeland op 15 februari 2018 werden verschillende gebreken geconstateerd, en het college had de eiser herhaaldelijk verzocht om de persoonsgegevens van de bewoners te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de vergunning in te trekken op basis van de overtredingen van de voorwaarden.

De rechtbank heeft de belangen van de eiser afgewogen tegen de belangen van de gemeente en concludeerde dat het belang van handhaving van de Huisvestingsverordening prevaleerde boven de financiële belangen van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4553 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. N.J. Moens,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 november 2018 (primaire besluit) heeft het college de aan eiser verleende omzettingsvergunning ingetrokken.
In het besluit van 16 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 november 2020.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het college waren [naam vertegenwoordiger ] en [naam vertegenwoordiger 2] aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
In een besluit van 13 februari 2018 heeft het college aan eiser vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte van het pand aan de [adres] in [plaatsnaam 2] (het pand) met een capaciteit van maximaal 5 personen. Voor zover hier van belang heeft het college aan de vergunning de volgende voorwaarden verbonden:
c. huurcontract
(..)
2. De verhuurder is verplicht zijn huurders aan- en af te melden voor de BRP bij het college.

U bent verplicht uiterlijk de eerstvolgende maand na verzending van deze vergunning een schriftelijk overzicht van het actuele bewonersbestand (..) over te leggen aan het college. Vervolgens is de verhuurder verplicht om per kwartaal een schriftelijk overzicht van het actuele bewonersbestand (..) te overleggen aan het college (..)

d. eisen aan goed verhuurderschap
1. Er is sprake van legale huisvesting: alle vereiste vergunning zijn verleend en de vereiste meldingen zijn gedaan.
2. Er is sprake van huisvesting, die niet ten koste gaat van de leefbaarheid in de omgeving van de betreffende woonruimte:
 De woonruimte verkeert in goede staat van onderhoud en wordt in goede staat van
onderhoud gehouden.
(..)
3. Er is sprake van geregeld beheer, waarbij iemand, niet zijnde een huurder van de woonruimte van de woonruimte, is aangesteld:
(..)
 die een actueel overzicht bijhoudt van de bewoners van het pand.
(..)
Tijdens een controle in het pand door de Brandweer Zeeland op 15 februari 2018 is het volgende geconstateerd:
- een waterlekkage bij de voordeur in de nabijheid van elektra;
- de cv-ruimte dient men vrij te houden van brandbare opslag;
- de algemene indruk van de elektrische installatie in het pand is twijfelachtig. Losse snoeren en kabels moeten deugdelijk worden bevestigd en opgeruimd;
- niet alle rookmelders functioneerden en waren gekoppeld;
- de trapleuning zit los.
In een e-mail van 16 februari 2018 en een brief van 5 maart 2018 is eiser verzocht om de persoonsgegevens van de bewoners van het pand aan het college te verstekken.
Op 22 maart 2018 heeft het college eiser een waarschuwing opgelegd wegens overtreding van de aan omzettingsvergunning verbonden voorwaarde dat de woonruimte in goede staat van onderhoud verkeert en in goede staat van onderhoud wordt gehouden. Daarbij heeft het college vermeld dat de mededeling dient te worden beschouwd als eerste en enige waarschuwing met betrekking tot overtreding op basis van de Huisvestingsverordening. Wanneer binnen een periode van twee jaar op dezelfde locatie opnieuw een dergelijke overtreding van de Huisvestingsverordening wordt vastgesteld, dan zal het college besluiten tot intrekking van de omzettingsvergunning.
Op 26 juni, 10 juli en 24 juli 2018 hebben controles in het kader van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) plaatsgevonden bij het pand. Tijdens de controles op 26 juni en 24 juli werd geconstateerd dat er meerdere personen in het pand verbleven terwijl slechts één persoon op dit adres in de BRP is ingeschreven. Tijdens de controle op 24 juli 2018 werd verder geconstateerd dat:
- op dat moment geen sprake was van waterlekkage bij de voordeur;
- de cv-ruimte niet was vrijgemaakt van brandbare opslag;
- enkel in de slaapkamer achter de keuken nog sprake was van losse elektrische bedrading;
- de trapleuning was vastgezet;
- rookmelders in de keuken, voorslaapkamer en slaapkamer op de bovenste verdieping niet aanwezig waren en dat rookmelders die er wel waren werkten, maar los hingen aan hun bedrading.
In een brief van 11 september 2018 heeft het college aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om over te gaan tot intrekking van de omzettingsvergunning voor het pand. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hiertegen een zienswijze in te dienen.
In het primaire besluit heeft het college het voornemen om de omzettingsvergunning in te trekken geëffectueerd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In een uitspraak van 1 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang (BRE 18/8593 VEROR VV).
Op 11 april 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie voor de bezwaarschriften (de commissie). In een advies van 24 juni 2019 heeft de commissie het college geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
In het bestreden besluit heeft het college dienovereenkomstig besloten.
2.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of het college terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft voldaan aan de in de omzettingsvergunning gestelde voorwaarden en of het college op grond daarvan in redelijkheid kon overgaan tot het intrekken van deze vergunning.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening Vlissingen 2017 (de verordening) is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen in artikel 2 van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de verordening worden aan het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 door burgemeester en wethouders voorwaarden verbonden over (onder meer) de leefbaarheid en een geordend woon- en leefmilieu (c.) en goed verhuurderschap (d.).
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c van de verordening kan het college de vergunning bedoeld in artikel 3 intrekken als de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet worden nageleefd.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft het college de “beleidsnotitie en beleidsregels omzetten en splitsen zelfstandige woonruimte” (de beleidsregel) vastgesteld.
De beleidsregel bepaalt dat goed verhuurderschap, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
 1. Er is sprake van legale huisvesting: alle benodigde vergunningen zijn verleend en de vereiste meldingen zijn gedaan.
(..)
 3. Er is sprake van huisvesting, die niet ten kosten gaat van de leefbaarheid in de omgeving van de betreffende woonruimte:
- de woonruimte verkeert in een goede staat van onderhoud en wordt in goede staat van onderhoud gehouden;
(..)
 4. Er is sprake van geregeld beheer, waarbij iemand, niet zijnde een huurder van de woonruimte, is aangesteld:
(..)
- die een actueel overzicht bijhoudt van de bewoners van het pand.
(..)
Het niet voldoen aan de voorwaarde van goed verhuurderschap leidt tot intrekking van de vergunning.
4.
Beoordeling
Toetsing ex tunc
4.1
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat, aangezien sprake is van een sanctiebesluit, de heroverweging van dit besluit als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die waren op het tijdstip van het primaire besluit (toetsing ex tunc).
Grondslag primaire besluit
4.2
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het college slechts de geconstateerde bouwkundige gebreken aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd, maar dat die bouwkundige gebreken al vóór de datum van het primaire besluit waren opgelost. Alleen de lijst met actuele huurders (die eiser wel had bijgehouden, maar waarvan hem niet duidelijk was dat hij deze aan het college moest toezenden) is pas later aan het college verstrekt. Het primaire besluit ziet volgens eiser echter niet op deze bewonerslijst.
Daartoe voert eiser aan dat in het primaire besluit expliciet wordt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan voorschrift d. uit de aan hem verleende omzettingsvergunning, terwijl de verplichting om een bewonerslijst over te leggen afzonderlijk is opgenomen in voorschrift c. Gelet op het voorgaande kan de intrekking van de omzettingsvergunning volgens eiser geen stand houden.
Daarnaast heeft eiser gesteld dat de waarschuwing van 22 maart 2018 alleen op de bouwkundige gebreken ziet en dat hij ten aanzien van het niet verstrekken van een actuele bewonerslijst nooit een waarschuwing heeft ontvangen, terwijl het wel gebruikelijk is dat het college eerst een waarschuwing geeft.
4.3
Het college erkent dat de bouwkundige gebreken vóór het primaire besluit al door eiser waren hersteld. Het college stelt evenwel dat het niet verstekken van een actuele bewonerslijst wel degelijk aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd, zodat de omzettingsvergunning op basis daarvan kon worden ingetrokken. Dat eiser ten aanzien van de actuele bewonerslijst geen waarschuwing heeft ontvangen, doet daar volgens het college niet aan af.
4.4
De rechtbank stelt vast dat het college in het primaire besluit onder het kopje “Constateringen” heeft overwogen dat tijdens een controle is geconstateerd dat het pand niet in een goede staat van onderhoud verkeert en dat dit een overtreding van de voorwaarden als gesteld met betrekking tot goed verhuurderschap oplevert, zoals vermeld onder voorschrift d. (“eisen aan goed verhuurderschap”) in de aan hem verleende omzettingsvergunning.
Onder hetzelfde kopje staat ook dat is geconstateerd dat geen actueel overzicht wordt bijgehouden van de bewoners van het pand en dat dit een overtreding oplevert van de voorwaarden als gesteld tot goed verhuurderschap. Daarbij overweegt het college dat door eiser bij herhaling geen gehoor is gegeven aan de vordering van persoonsgegevens van de personen die op dat moment woonachtig waren in het pand.
Het college overweegt verderop onder het kopje “Besluit” dat uit bovengenoemde constateringen blijkt dat aan de voorwaarde van goed verhuurderschap, zoals vermeld in voorschrift d. “eisen aan goed verhuurderschap” uit de verleende omzettingsvergunning, niet is voldaan. Vervolgens overweegt het college dat dit betekent dat de omzettingsvergunning van eiser, conform artikel 9, eerste lid, onder c, van de verordening en de beleidsregel, zal worden ingetrokken.
4.5
De rechtbank overweegt dat het enigszins ongelukkig is dat in het primaire besluit onder het kopje “Besluit” enkel wordt gesteld dat niet is voldaan aan voorschrift d. “eisen aan goed verhuurderschap”, terwijl het voorschrift om een bewonerslijst bij te houden en over te leggen staat vermeld onder c. Uit de strekking van het gehele primaire besluit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter duidelijk dat het besluit niet alleen ziet op de geconstateerde bouwkundige gebreken, maar ook op de constatering dat geen actuele bewonerslijst is verstrekt. Bovendien volgt ook uit punt 3 van voorschrift d. dat een actueel overzicht van de bewoners van het pand moet worden bijgehouden en wordt het verstrekken van de bewonerslijst ook in de beleidsregel als een onderdeel van goed verhuurderschap aangemerkt.
4.6
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het besluit om de omzettingsvergunning van eiser in te trekken mede gebaseerd is op de constatering dat geen actuele bewonerslijst was verstrekt aan het college. Nu tussen partijen niet in geschil is dat deze bewonerslijst ten tijde van het primaire besluit nog niet aan het college was verstrekt, was het college op grond van artikel 9, eerste lid, onder c van de verordening bevoegd de omzettingsvergunning van eiser in te trekken.
4.7
Dat eiser niet in een aparte brief is gewaarschuwd dat het niet aanleveren van een actuele bewonerslijst tot intrekking van de omzettingsvergunning zou kunnen leiden, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Vast staat dat eiser diverse malen door het college is verzocht om de persoonsgegevens van de bewoners van het pand te verstrekken en in het voornemen van 11 september 2018 is eiser erop gewezen dat het niet voldoen aan de vergunningvoorschriften zal leiden tot intrekking van de vergunning. Eiser was op deze manier dus wel degelijk gewaarschuwd voor de mogelijke consequentie van het niet aanleveren van een actuele bewonerslijst.
Belangenafweging
5.1
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van eiser bij instandhouding van de omzettingsvergunning. Volgens eiser wordt hij onevenredig hard geraakt door het besluit, omdat hij en zijn gezinsleden vrijwel geheel financieel afhankelijk zijn van de huurinkomsten. Daarbij wijst eiser erop dat het pand blijkens het Aanwijzingsbesluit Huisvestingsverordening 2016 in een gebied ligt waar geen omzettingsvergunningen meer worden verleend. Eiser zal dus voorgoed verstoken zijn van (redelijke) huurinkomsten uit dit pand.
5.2
Het college stelt dat het belang van de verordening is gelegen in het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste, wijkverbetering, leefbaarheid en een geordend woon- en leefmilieu. Aan een omzettingsvergunning wordt de voorwaarde van goed verhuurderschap verbonden met het doel de leefbaarheid ook na de vergunningverlening te bevorderen. Indien een vergunninghouder zich niet aan de voorschriften uit de verleende vergunning houdt, brengt dit een onwenselijke situatie met zich mee. Het college ziet zich gehouden daartegen op te treden. Gelet hierop prevaleert het belang bij de intrekking van de omzettingsvergunning volgens het college boven het belang van eiser bij instandhouding van die vergunning.
5.3
Ter zitting is door eiser gesteld dat hij door de intrekking € 1.200,- tot € 1.300,- per maand aan huurinkomsten misloopt en dat hij het pand had moeten verkopen als zijn familie hem niet financieel had gesteund. De rechtbank overweegt dat eiser dit niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd en dat bovendien niet is gebleken dat eiser ten gevolge van de intrekking in een financiële noodsituatie terecht is gekomen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat het belang van handhaving prevaleert boven het financiële belang van eiser bij instandhouding van de vergunning.
6.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 18 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.