ECLI:NL:RBZWB:2020:5721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB 19_4036
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over verkeersbesluit tot verbod voor motorvoertuigen op pad

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers beroep ingesteld tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Dit besluit, genomen op 1 mei 2019, stelde een verbod in voor motorvoertuigen op een pad dat eigendom is van eisers en de gemeente. Eisers, die eigenaar zijn van een perceel aan het pad, betwisten de noodzaak van dit verbod en stellen dat de onderbouwing van het besluit gebrekkig is. De rechtbank heeft op 19 november 2020 de zaak behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat er op dat moment geen problemen waren met geparkeerde voertuigen of bromfietsen op het pad, omdat het pad door eisers was afgesloten met een hek dat alleen voetgangers en fietsers doorlaat. De rechtbank concludeert dat de verkeersbelangen, zoals genoemd in de Wegenverkeerswet, op dat moment niet in het geding zijn en dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat het verkeersbesluit noodzakelijk was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt het college opgedragen het griffierecht aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4036 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen

[naam eisers] , te [plaatsnaam] , eisers,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 1 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het college een verbod ingesteld voor motorvoertuigen op het pad ter hoogte van het pand [adres] in [plaatsnaam] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 november 2020.
Hierbij was namens eisers aanwezig [naam vertegenwoordiger eisers] en namens het college [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1. Eisers zijn eigenaar van een perceel aan [adres] in [plaatsnaam] ( [sectienummer 1] ) en de onverdeelde helft van het daarnaast gelegen pad ( [sectienummer 2] ) dat [adres] verbindt met het strand (het pad). De gemeente Sluis is eigenaar van de andere onverdeelde helft van het pad.

In een beschikking van 21 maart 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank voor het beheer van het gemeenschappelijke pad vastgesteld dat eisers het pad mogen afsluiten met een slagboom of soortgelijke voorziening, geflankeerd met een toegang voor voetgangers en fietsers. De slagboom of soortgelijke voorziening dient te bedienen te zijn door bevoegden, zoals hulp- en reinigingsdiensten, terwijl dat tegelijkertijd onmogelijk moet zijn voor onbevoegden. Partijen wordt door de kantonrechter in overweging gegeven bij de toegang tot het pad een ander bord “eigen weg” te plaatsen, waaraan is toegevoegd dat het gebruik van het pad door motorvoertuigen, bromfietsen inbegrepen, aan onbevoegden is verboden.
Eisers hebben het pad vervolgens afgesloten met een (permanent gesloten) hek. Naast het hek is een doorgang voor voetgangers en fietsers opengelaten. Tevens hebben zij een bord geplaatst met de tekst: “EIGEN WEG wandelen en fietsen toegestaan op eigen risico”.
Op 10 oktober 2018 heeft het college het voornemen tot het nemen van een verkeersbesluit tot het instellen van een verbod voor motorvoertuigen op het pad ter inzage gelegd.
In een brief van 11 oktober 2018 hebben eisers hun zienswijze kenbaar gemaakt.
In een brief van 17 april 2019 heeft het college op deze zienswijze gereageerd.
In het bestreden besluit heeft het college een verbod ingesteld voor motorvoertuigen op het pad. Het verbod wordt aangeduid door middel van de verkeersborden volgens model C12 en C13 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Dit verkeersbesluit is op
1 mei 2019 gepubliceerd in de Staatscourant en in week 18 in “Informatie gemeente Sluis”.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het college heeft het bezwaarschrift ter verdere behandeling als beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden.
2. Tussen partijen is in geschil of het college dit verkeersbesluit terecht heeft genomen.
3. Het college stelt dat het pad een voor openbaar verkeer openstaande weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is. Volgens het college zijn de verkeersbelangen genoemd in artikel 2 van de WVW in het geding als gevolg van geparkeerde voertuigen op de stroken langs het voorste gedeelte van het pad en het gebruik van het pad door bromfietsen. In het belang van de verkeersveiligheid, alsmede het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg, acht het college een verbod voor motorvoertuigen noodzakelijk.
4. Eisers voeren – samengevat – aan dat de gegevens waarop het verkeersbesluit gebaseerd is, onjuist zijn. Verder voeren eisers aan dat het plaatsen van de verkeersborden overbodig is, aangezien de afsluiting van het pad met het hek op grond van de beschikking van de kantonrechter niet tijdelijk maar permanent van aard is.
5.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder b van de WVW wordt onder wegen verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Artikel 2, eerste lid, van de WVW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
(..)
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
(..)
5.2
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat sprake is van een voor het openbaar verkeer openstaand pad, zodat het pad als een weg in de zin van de WVW kan worden aangemerkt en het college in beginsel bevoegd is dit verkeersbesluit te nemen.
5.3
Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste lid, van de WVW genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431 en van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2703).
Het college behoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 WVW worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen (zie bijvoorbeeld AbRS 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:300).
5.4
De rechtbank overweegt dat er op dit moment geen problemen zijn met het pad als gevolg van geparkeerde voertuigen op de stroken langs het voorste gedeelte en/of het gebruik door bromfietsen, omdat het pad door eisers is afgesloten met een hek dat slechts voetgangers en fietsers doorlaat. De door het college genoemde verkeersbelangen uit artikel 2 van de WVW zijn op dit moment dus niet in het geding. Dit is ter zitting door het college ook bevestigd. Eisers stellen naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht dat de onderbouwing van het verkeersbesluit gebrekkig is en dat het plaatsen van de verkeersborden in de huidige situatie overbodig is.
5.5
Het college heeft ter zitting toegelicht dat het verkeersbesluit is genomen om problemen met geparkeerde auto’s en brommers op het pad, die zich in het verleden, voor de komst van het hek, wel eens hebben voorgedaan, in de toekomst te voorkomen. Daartoe stelt het college dat alleen toestemming aan eisers is gegeven om het hek te sluiten als zij op het perceel recreëren en niet om het hek permanent te sluiten. Eisers betwisten dat.
De rechtbank overweegt dat dit onderliggende geschil tussen partijen in deze procedure niet aan de orde is en eerst tussen hen beslecht dient te worden. Mocht de uitkomst daarvan zijn dat het hek open gaat (althans op de momenten dat eisers niet op het perceel recreëren), dan kan het college op dat moment een nieuw verkeersbesluit nemen ter bescherming van voormelde verkeersbelangen. Op dit moment is dit echter voorbarig, omdat de problemen met geparkeerde auto’s en brommers zich thans niet meer voordoen.
6.1
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
6.3
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier op 19 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.