ECLI:NL:RBZWB:2020:5722

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB 19_3077
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een tuinmuur als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam], bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van de tuinmuur bij hun percelen als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het college had op 16 april 2019 besloten om de tuinmuur aan te wijzen als gemeentelijk monument, wat door eisers werd betwist. Na een procesverloop waarin het bezwaarschrift van eisers als beroepschrift werd behandeld, heeft de rechtbank op 19 november 2020 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet correct had toegepast, maar heeft het bezwaar van eisers alsnog aangemerkt als een rechtstreeks beroep op basis van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de beoordelingsvrijheid van het college en de beleidsvrijheid bij de aanwijzing van monumenten.

Eisers voerden aan dat het college inconsistent handelde door de tuinmuur aan te wijzen, terwijl vergelijkbare objecten, zoals twee stenen palen, niet als monument waren aangewezen. De rechtbank oordeelde echter dat het college geen willekeur had vertoond en dat de aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het besluit van het college standhield, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3077 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2020 in de zaak tussen
[naam eiser 1]en
[naam eiser 2], te [plaatsnaam] ,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis,
verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 16 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college de tuinmuur bij de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaatsnaam] aangewezen als gemeentelijk monument.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Het college heeft het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank om het als beroep in behandeling te nemen.
Dit beroep is vervolgens, op verzoek van eisers en met instemming van het college, aangemerkt als een rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 oktober 2020, tegelijk met de zaak bekend onder zaaknummer BRE 19/3075 VEROR. Hierbij waren aanwezig eiseres, [naam vertegenwoordiger college] namens het college en [naam vertegenwoordiger Erfgoed Zeeland] van Erfgoed Zeeland. Eiser was niet aanwezig.
Overwegingen
1. Eisers zijn eigenaar van het pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam] .
Bij brief van 18 juni 2018 heeft het college eisers medegedeeld voornemens te zijn de tuinmuur bij de [adres 1] - [adres 2] te [plaatsnaam] aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college heeft daarbij gewezen op een redengevende omschrijving van 21 december 2017, opgemaakt door Erfgoed Zeeland.
Eisers hebben tijdens een gesprek op 30 oktober 2018 gereageerd op dit voornemen.
Bij brief van 3 december 2018 heeft het college eisers het ontwerpbesluit, strekkende tot aanwijzing van de tuinmuur tot gemeentelijk monument toegestuurd.
Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze op het ontwerpbesluit naar voren te brengen.
Bij het bestreden besluit heeft het college de tuinmuur aangewezen als gemeentelijk monument.

2.Rechtstreeks beroep

Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet de rechtbank eerst uit eigen beweging onder meer beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is niet-ontvankelijk wanneer, in gevallen waarin dat is voorgeschreven, niet eerst bezwaar is gemaakt (zie artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb).
Het college heeft het bezwaarschrift van eisers doorgestuurd naar de rechtbank om het te behandelen als een beroepschrift. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is gevolgd, zodat tegen het besluit geen bezwaar open staat, maar alleen beroep.
Gelet op artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op de voorbereiding van besluiten van toepassing wanneer dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan (in dit geval het college) is bepaald. Vast staat dat de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in dit geval niet bij wettelijk voorschrift is bepaald, en ook niet bij een besluit van het college.
Dat betekent dat de reguliere voorbereidingsprocedure op de voorbereiding van het besluit van toepassing was. Het bezwaar is ten onrechte doorgestuurd naar de rechtbank om als beroep te worden behandeld.
Ter zitting is de mogelijkheid besproken het bezwaarschrift terug te sturen naar het college, zodat het alsnog als bezwaarschrift kan worden behandeld. Daarnaast is de mogelijkheid van rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter (artikel 7:1a van de Awb) besproken. Eiseres heeft het college vervolgens nadrukkelijk verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep en het college heeft daarmee ingestemd. Gelet daarop en mede in het licht van de proces-economie merkt de rechtbank het bezwaar daarom aan als een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb. Het beroep is ontvankelijk.

3.Wet- en regelgeving

In artikel 1, aanhef en onder a, onder 1, van de Erfgoedverordening gemeente Sluis 2016 (hierna: de Erfgoedverordening) is bepaald dat de Erfgoedverordening onder gemeentelijk monument verstaat een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Artikel 2 van de Erfgoedverordening bepaalt dat bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening bepaalt dat het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument kan aanwijzen als gemeentelijk monument.
Het tweede lid bepaalt dat voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, het college advies vraagt aan de monumentencommissie.

4.Beoordeling door de rechtbank

Volgens vaste rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), heeft het college beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak en beleidsvrijheid bij de vraag of een als monument beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. Die vrijheid vindt haar begrenzing in de Erfgoedverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter toetst de aanwijzing terughoudend. Dat betekent dat de bestuursrechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar dat hij toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot het besluit heeft kunnen komen. De ten tijde van de besluitvorming bestaande situatie is daarbij van belang. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4062).
Tussen partijen is niet in geschil dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tuinmuur een beschermenswaardig object is dat voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
Eisers hebben aangevoerd dat het college desondanks van aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument had moeten afzien, omdat het college met twee maten meet. Eisers hebben naar voor gebracht dat er voorheen twee stenen palen voor de entree van hun pand stonden. De palen staan nu in [plaatsnaam] op een plein. De palen moeten volgens eisers op hun oorspronkelijke plaats voor hun pand worden teruggeplaatst en moeten, net zoals dat is gebeurd bij vergelijkbare palen bij de [naam monument] , worden aangewezen als gemeentelijk monument. Niet valt in te zien dat de muur wél, maar de palen niet als gemeentelijk monument zijn aangewezen, aldus eisers.
De rechtbank overweegt dat het college bij beantwoording van de vraag welke onroerende zaken als gemeentelijk monument worden aangewezen beleidsvrijheid heeft. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het aanwijzen van enkel de tuinmuur getuigt van willekeur. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de palen op dit moment feitelijk niet voor het pand van eisers staan, zodat niet valt in te zien op welke wijze de palen op die locatie als gemeentelijk monument hadden kunnen worden aangewezen.
Daarnaast hebben eisers gesteld dat de gemeente zich een strook grond die langs de tuinmuur ligt en ook eigendom is van eisers heeft toegeëigend. Eisers vinden het onevenredig dat zij door de aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijke monument belast worden met het onderhoud van de muur, terwijl het college de strook grond die hij zich heeft toegeëigend niet goed onderhoudt. Daar komt bij dat in de tuin bij het pand van eisers monumentale bomen staan die de muur aantasten. Eisers willen in de toekomst niet verantwoordelijk worden gesteld of gedwongen worden om acties te ondernemen naar aanleiding van de aanwezigheid van die bomen.
Uit de Erfgoedverordening, in het bijzonder artikel 10, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de aanwijzing van de tuinmuur tot gemeentelijk monument een onderhoudsverplichting met zich brengt. Van onevenredigheid wegens het ontstaan van een onderhoudsplicht kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn. Overigens betekent het feit dat de aanwijzing van de muur tot gemeentelijk monument voor eisers geen onderhoudsplicht met zich brengt, niet dat eisers niet op grond van andere wet- en regelgeving (zoals de Woningwet en het Bouwbesluit) gehouden zouden zijn hun eigendom, waaronder de tuinmuur, te onderhouden.
Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de rechtbank bij de afweging van de betrokken belangen ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid kunnen besluiten tot de aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument.

5.Conclusie

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument stand houdt.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 19 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.