Uitspraak
[naam eiser 2], te [plaatsnaam] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam], bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van de tuinmuur bij hun percelen als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het college had op 16 april 2019 besloten om de tuinmuur aan te wijzen als gemeentelijk monument, wat door eisers werd betwist. Na een procesverloop waarin het bezwaarschrift van eisers als beroepschrift werd behandeld, heeft de rechtbank op 19 november 2020 uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet correct had toegepast, maar heeft het bezwaar van eisers alsnog aangemerkt als een rechtstreeks beroep op basis van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de beoordelingsvrijheid van het college en de beleidsvrijheid bij de aanwijzing van monumenten.
Eisers voerden aan dat het college inconsistent handelde door de tuinmuur aan te wijzen, terwijl vergelijkbare objecten, zoals twee stenen palen, niet als monument waren aangewezen. De rechtbank oordeelde echter dat het college geen willekeur had vertoond en dat de aanwijzing van de tuinmuur als gemeentelijk monument gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het besluit van het college standhield, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.