ECLI:NL:RBZWB:2020:5761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9454 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor een dakloos gezin

Op 19 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vader van vier minderjarige kinderen, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd na de afwijzing van zijn verzoek om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, dat op 5 november 2020 zijn aanvraag voor opvang had afgewezen. Tijdens de zitting op 18 november 2020 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.C. Weijsenfeld, zijn situatie toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat hij en zijn kinderen feitelijk dakloos zijn en dat zij dringend hulp nodig hebben. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.M.E. van de Weijgert, mr. G.V.A. Arnold en D.W.P. Baselier.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet in verzuim is, omdat hij om vrijstelling van het griffierecht heeft verzocht wegens betalingsonmacht. De rechter heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de kinderen op 20 november 2020 geen onderdak meer zullen hebben. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat verzoeker zelfredzaam is. Het college heeft geen stukken overgelegd van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden, waardoor de rechter niet kon beoordelen of het besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat het college per 20 november 2020 opvang moet regelen voor verzoeker en zijn kinderen, en dat het college zich moet inspannen om hen samen op te vangen. De gevraagde voorziening voor leefgeld en het briefadres is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.050,--. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 19 november 2020, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9454 WMO15 VV

uitspraak van 19 november 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 november 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing een maatwerkvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toe te kennen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Omdat niet gebleken is dat verzoeker enig inkomen heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet in verzuim is, zodat het verzoek ontvankelijk is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 november 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.M.E. van de Weijgert, mr. G.V.A. Arnold en D.W.P. Baselier.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. Tot voor kort verbleef hij samen met zijn vijf kinderen en vrouw in Londen. Verzoeker is met zijn kinderen op 2 augustus 2020 in Nederland aangekomen. Het oudste kind is inmiddels weer terug naar Londen.
Verzoeker heeft op 30 oktober 2020 een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening. Hij heeft verzocht, voor zover hier van belang, om toekenning van een noodvoorziening met passende kindvriendelijke opvang voor vader en kinderen samen inclusief leefgeld. Tevens is gevraagd om afgifte van een briefadres. Met het bestreden besluit heeft het college het verzoek om opvang afgewezen. Op het verzoek om een briefadres af te geven is nog niet beslist omdat volgens het college geen officiële aanvraag is gedaan. Wel is al aangekondigd dat als een verzoek wordt gedaan, dit zal worden afgewezen, omdat verzoeker verblijft op het adres aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker].
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij en zijn vier minderjarige kinderen ([namen kinderen]) feitelijk dakloos zijn en hulp nodig hebben. De kinderen hebben recht op opvang en het college is verplicht om te zorgen dat het gezin bij elkaar kan blijven (artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK). Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat het college aan verzoeker en zijn kinderen samen opvang verstrekt, leefgeld verstrekt, en een briefadres afgeeft.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. Niet betwist wordt dat de kinderen op 20 november 2020 geen onderdak meer zullen hebben. Er is dus sprake van een spoedeisend belang bij een oordeel over het bestreden besluit.
6. Om voor opvang op grond van de Wmo in aanmerking te kunnen komen moet de aanvrager ingezetene zijn, de thuissituatie moet zijn verlaten en de aanvrager moet niet zelfredzaam zijn. Niet elke situatie waarbij iemand de thuissituatie heeft verlaten geeft echter recht op opvang. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wmo 2015 blijkt dat bij de vraag of iemand recht heeft op opvang van belang is waarom de aanvrager de thuissituatie heeft verlaten. Het moet daarbij gaan om het verlaten van de thuissituatie vanwege ernstige (relationele) problemen in de thuissituatie of in verband met risico’s voor zijn veiligheid [1] .
Niet in geschil is dat verzoeker ingezetene is. Ook is niet in geschil dat verzoeker zijn thuissituatie heeft verlaten. Partijen hebben echter verschillende standpunten over de reden waarom verzoeker zijn thuissituatie heeft verlaten en of hij zelf redzaam is.
7. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij om veiligheidsredenen de thuissituatie heeft verlaten en dat hij niet zelfredzaam is. Het college heeft ter zitting gesteld dat verzoeker niet eerder heeft aangegeven dat er sprake was van een onveilige situatie. Uit het onderzoek van het college blijkt dat verzoeker zonder goede reden is vertrokken uit Engeland, aldus het college. Verder zou uit het onderzoek van het college blijken dat verzoeker zelfredzaam is.
Ter zitting heeft het college gesteld dat het onderzoek bestaan heeft uit diverse gesprekken, waaronder gesprekken met de kinderen, de zus van de echtgenote van verzoeker, [naam betrokkene] (de bewoonster van [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker]) en de ambassade. Ook is de woning op het adres [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] bezocht en is er onderzoek gedaan naar het netwerk van verzoeker.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college geen stukken heeft overgelegd van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Ook zijn geen gespreksverslagen overgelegd van de diverse gesprekken die hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. Met de brief van 10 november 2020 zijn de stukken bij het college opgevraagd en op 16 november 2020 heeft de griffier nog telefonisch ontbrekende stukken opgevraagd, waaronder de gespreksverslagen. Het college heeft om hem moverende redenen besloten de gevraagde stukken niet over te leggen.
Omdat de stukken die betrekking hebben op het onderzoek ontbreken, is het voor de voorzieningenrechter niet mogelijk te beoordelen of het besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Verzoeker heeft in de voorlopige voorziening een aantal stukken overgelegd die een begin van bewijs leveren voor de reden van zijn vertrek uit Londen en het ontbreken van zelfredzaamheid. Gelet hierop en in samenhang bezien met het ontbreken van de onderzoeksgegevens is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet kunnen beoordelen of verzoeker in aanmerking komt voor opvang, voor rekening en risico van het college moet blijven. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat het college opvang moet regelen voor verzoeker en zijn kinderen, waarbij het college zich zal moeten inspannen om verzoeker samen met zijn kinderen op te vangen. Gelet op de korte termijn waarbinnen nu opvang moet worden geregeld en de beperkte beschikbaarheid van opvangplaatsen, is het voorstelbaar dat een gezamenlijke opvang niet (meteen) mogelijk is. In dat geval zal het college er in ieder geval voor moeten zorgen dat de kinderen samen worden opgevangen (dan wel met twee personen op een plaats) en dat het voor verzoeker mogelijk is om de kinderen op het opvangadres te bezoeken.
De gevraagde voorziening voor zover betrekking hebbend op leefgeld en het briefadres wordt afgewezen. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij leefgeld vraagt als nevenvoorziening op grond van de Wmo in afwachting van de verstrekking van (een voorschot op) een bijstandsuitkering en dat hij tot nu toe (weliswaar met veel moeite) in staat is geweest om te voorzien in de basisbehoeften van hemzelf en zijn kinderen met hulp van zijn sociale netwerk. Namens het college is ter zitting toegezegd dat de bereidheid bestaat om te bespoedigen dat verzoeker een briefadres krijgt en dat vervolgens ook snel een besluit kan worden genomen over (een voorschot op) een bijstandsuitkering. Hoewel daarbij wel de voorwaarde is gesteld dat verzoeker niet verblijft in [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen dat een briefadres zal worden verstrekt. Verzoeker heeft immers uitdrukkelijk verklaard zwervend te zijn en niet te verblijven in [adres verzoeker]. Het is dan ook niet nodig om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het college per 20 november 2020 voor verzoeker en zijn kinderen opvang moet regelen en schorst in zoverre het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de voorziening vervalt twee weken na afgifte van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,--
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 19 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
w.g. mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage wettelijk kader
Awb
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Wmo
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder opvang; onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 1.2.1, aanhef en onder c,
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Artikel 2.3.2, eerste lid
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b,
Het college onderzoekt de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 2.3.3
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 2.3.5, vierde lid
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2013/2014, 33841, nummer 3, bladzijde 122