Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Boesjes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 maart 2020, waarin hem een WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser per 7 oktober 2019 op 30,78% lag, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de klachten van de eiser, waaronder rug- en armklachten, in hun beoordeling meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn klachten, in staat was om bepaalde functies uit te oefenen, zoals controleur metaalproducten en productiemedewerker industrie. De rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV en oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 22 juli 2019 adequaat was opgesteld.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank zou kunnen doen twijfelen aan de conclusies van het UWV. De rechtbank heeft de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren, bevestigd en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.