ECLI:NL:RBZWB:2020:5778

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid door UWV

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Boesjes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 maart 2020, waarin hem een WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser per 7 oktober 2019 op 30,78% lag, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de klachten van de eiser, waaronder rug- en armklachten, in hun beoordeling meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn klachten, in staat was om bepaalde functies uit te oefenen, zoals controleur metaalproducten en productiemedewerker industrie. De rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV en oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 22 juli 2019 adequaat was opgesteld.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank zou kunnen doen twijfelen aan de conclusies van het UWV. De rechtbank heeft de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren, bevestigd en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6109 WIA

uitspraak van 18 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Boesjes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 20 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is werkzaam geweest als timmerman. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege rug- en armklachten. Op 21 juni 2019 heeft hij, na twee jaar Ziektewet, een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 9 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 7 oktober 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Wel is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 5,74% naar 30,78%.
2. In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 oktober 2019.

Wettelijk kader

3. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

Medische beoordeling

4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 21 februari 2020 gesteld dat er geen reden is om eiser op verzekeringsgeneeskundige gronden volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. Er is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Eiser functioneert op micro-, meso- en macroniveau, zij het met beperkingen. Hij heeft rolwisseling met zijn vriendin, rijdt auto, doet boodschappen en vrijwilligerswerk en heeft een betekenisvolle relatie. De in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 juli 2019 opgenomen beperkingen zijn passend bij zijn objectiveerbare stoornissen. Er is sprake van een aspecifiek rugbeeld volgens de verzekeringsarts b&b, waarbij geen operatie-indicatie bestaat. Deze term heeft niet met de ernst van de afwijkingen van doen, maar wordt gebruikt om aan te geven dat er niet één geïsoleerde oorzaak is voor de klachten waardoor deze ook niet door een enkelvoudige ingreep of behandeling te verhelpen zijn. Het gaat vaak om een combinatie van anatomische afwijkingen, verkeerde coping mechanismen en het ten onrechte afzien van een normaal bewegingspatroon met foutieve aannames. Het zoveel mogelijk hervatten in de arbeidsrol in fysiek passende arbeid is hierbij juist aan de orde. Eiser geeft bij de items waarop hij volgens hem sterker beperkt moet worden geacht de subjectieve beleving van zijn klachten weer. Het gaat echter om de objectiveerbare klachten; deze zijn niet onderschat. Getoetst aan de richtlijn ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ is er bovendien geen medische reden om een urenbeperking toe te kennen. Met de aangenomen beperkingen in de FML wordt volgens de verzekeringsarts b&b voldoende aan de geobjectiveerde klachten van eiser tegemoet gekomen.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b het doet voorkomen alsof hij het huishouden met gemak uitvoert. Hij doet echter slechts beperkt huishoudelijk werk en moet dan ook rusten tussendoor. Grote boodschappen doet hij met zijn vriendin, omdat hij die niet kan dragen. Hij maakt het avondeten, maar er staat een stoel in de keuken waar hij regelmatig op moet gaan zitten. Bovendien hebben ook de behandelaars van eiser meegedeeld dat zijn rug is versleten door het fysiek zware werk als timmerman. Eiser vindt zelf ook dat hij moet blijven bewegen en doet dat zoveel mogelijk. Hij kan het echter niet lang volhouden vanwege de pijn. Hij heeft diverse behandelingen ondergaan, maar de behandelaars zeggen dat hij met zijn klachten moet leren leven. Er zijn twee hernia’s in de rug geconstateerd, die vanwege de ernst en ligging niet operabel zijn. De FML is volgens eiser te beperkt opgesteld, zijn klachten zijn voldoende geobjectiveerd om deze aan te passen op de items vervoer (2.10), koude (3.2), reiken en frequent reiken tijdens het werk (4.8 en 4.9), torderen (4.12) en zitten en zitten tijdens het werk (5.1 en 5.2). Ook is hij van mening dat een urenbeperking van 16 uur per week op zijn plaats is. Ter nadere onderbouwing heeft hij een brief van 19 augustus 2020 van dr. G. Arnauw van het Zeno Ziekenhuis in Knokke overgelegd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn rugklachten. Zij hebben de door eiser overgelegde medische informatie betrokken in hun overwegingen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden en zijn meerdere beperkingen aangenomen op het gebied van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zoals eiser ter zitting heeft bevestigd, biedt de overgelegde brief van dr. Arnauw geen nieuwe medische informatie. Hieruit blijkt dan ook niet dat er meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Eiser voldoet bovendien niet aan de eisen om een urenbeperking aan te nemen, omdat er geen sprake is van een ziektebeeld dat gepaard gaat met energieverlies. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals eiser ter zitting wel heeft verzocht, aangezien er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling. Niet gebleken is dat in de FML van 22 juli 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.

Arbeidskundige beoordeling

5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: controleur metaalproducten (Sbc-code 264150), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiser stelt dat hij door zijn klachten en beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies uit te voeren. Volgens eiser wordt bij de functie van controleur metaalproducten de beperking op trillingen (item 3.8.1) overschreden en bij de functies van productiemedewerker industrie en monteur printplaten de beperking op zitten (item 5.2).
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 8 augustus 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 4 maart 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Bij de functie van controleur metaalproducten heeft de arbeidsdeskundige b&b naar het oordeel van de rechtbank een afdoende toelichting gegeven bij de signalering op het item trillingen. Zoals het UWV ter zitting terecht heeft opgemerkt blijkt ook uit de functieomschrijving dat hier niet frequent en/of in grove mate sprake van zal zijn. Bij de functies van productiemedewerker industrie en monteur printplaten is er geen sprake van een signalering op het item zitten. Eiser moet daar dan ook toe in staat worden geacht. De hiervoor genoemde functies mochten naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie

6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
7. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 oktober 2019 heeft vastgesteld op 30,78%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 18 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.