4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de tenlastegelegde geldbedragen en de Mercedes Benz. Verdachte is niet veroordeeld voor of wordt niet verdacht van feiten die de herkomst van die voorwerpen direct verklaren. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om al dan niet onder verwijzing naar witwastypologieën aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Ten aanzien van het aangetroffen geld in de auto 8.255,50 euro
In totaal werd op 14 januari 2018 een geldbedrag van 8.255,50 euro aangetroffen in de kleding van verdachte en in het linkerportier van verdachtes auto, onder een matje. Het ging om een bundel geld met verschillende coupures waarvan aparte stapeltjes waren gemaakt die werden bijeengehouden door een coupure van hetzelfde bedrag. Het is een feit van algemene bekend dat het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid contant geld in een auto een groot veiligheidsrisico met zich meebrengt. Daarnaast kan de wijze waarop het geld werd vervoerd, te weten verstopt in het bestuurdersportier, als witwastypologie worden aangemerkt. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de wijze van verpakken van de biljetten die volgens de politie gebruikelijk is in het criminele circuit, op de hennepgeur inde auto en aan de biljetten en op de antecedenten van verdachte die ook hennepgerelateerd zijn. Dit alles maakt dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een Volkswagen Golf Plus en dat het geld bestemd was voor de aankoop van de Mercedes Benz waarin hij is aangetroffen. Deze verklaring heeft de politie getoetst door navraag te doen bij de koper van de Golf, te weten [naam 1] , en door informatie bij de RDW op te vragen. De rechtbank gaat er vanuit dat de verkoop van de Volkswagen Golf Plus op 5 januari 2018 heeft plaatsgevonden gelet op de gegevens van de RDW, de inkoopverklaring en de verklaring van [naam 1] waaruit blijkt dat de auto voor 9000 euro is verkocht aan zijn bedrijf, [bedrijfsnaam 1] te Den Haag.
Ten behoeve van de aankoop van de Mercedes Benz
Dat verdachte het door hem bij de verkoop van de Golf verkregen contante geldbedrag bij staandehouding in zijn auto voorhanden had ten behoeve van de aankoop van de Mercedes Benz, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk nu uit de gegevens van de RDW ook blijkt dat de Mercedes Benz al op diezelfde dag, te weten 5 januari 2018, op naam is gezet van verdachte, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat verdachte ook die dag de Mercedes Benz heeft aangekocht. De verklaring van verdachte dat voor de aankoop van deze Mercedes een andere constructie was bedacht, bespreekt de rechtbank hierna. Wat hiervan echter ook zij, gezien het feit dat de Golf al op 5 januari 2018 was verkocht en de Mercedes Benz op diezelfde dag is aangekocht, kan de rechtbank niet inzien dat er een verband bestaat met het op 14 januari 2018 aangetroffen contante geldbedrag.
Afkomstig van de verkoop van de Golf Plus
[naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij voor de Golf Plus heeft betaald in briefjes van 50 euro terwijl het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen voor het merendeel uit coupures van 20 en 10 euro bestond. Bovendien bleken de biljetten naar hennep te ruiken hetgeen niet aannemelijk maakt dat ze verkregen zijn bij een garagebedrijf.
Ter zitting heeft verdachte zijn verklaring nog aangepast en verklaard dat het geld ergens tussen 5 januari 2018 en 14 januari 2018 tijdelijk bij een vriend, ‘ [naam 2] ’, heeft gelegen en dat hij het in andere coupures weer terug heeft gekregen. Verdachte zou deze vriend kennen uit Marokko. Hij kon telefonisch contact met hem leggen en dan spraken ze op straat af. Verdachte heeft het geld bij ‘ [naam 2] ’ opgehaald toen hij de Mercedes Benz wilde kopen. Deze verklaring komt pas voor het eerst ter zitting. Bij doorvragen blijkt verdachte geen achternaam en ook geen adres of andere gegevens te weten van deze ‘ [naam 2] ’. De verklaring lijkt te worden opgeworpen om te verklaren waarom het aangetroffen bedrag afwijkt van de 9000 euro die betaald is voor de auto en niet alleen maar uit coupures van 50 euro bestond zoals verklaard is door [naam 1] . De rechtbank acht daarom ook deze verklaring hoogst onwaarschijnlijk.
Ten aanzien van de Mercedes Benz
Ten aanzien van de Mercedes Benz die op 3 april 2018 onder verdachte in beslag is genomen, begrijpt de rechtbank dat de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting als volgt is. Verdachte heeft de Mercedes Benz aangeschaft door een lening van 13.500 euro af te sluiten bij [naam 1] , waarbij het geleende geld niet contant aan verdachte is verstrekt, maar door [naam 1] is gebruikt om het geld, contant, aan de eigenaar van de Mercedes Benz te geven. [naam 1] , toen werkgever van verdachte, betaalde salaris aan verdachte en verdachte betaalde vervolgens een deel van zijn salaris weer terug aan [naam 1] als aflossing van de lening.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de leenovereenkomst niet blijkt van een dergelijke constructie. Er staat immers: “De leninggever heeft de lening contant verstrekt aan de leningnemer. De leningnemer zal met de lening het voertuig van het merk Mercedes-Benz en van het model A-Klasse met het kenteken [kenteken 1] en het chassisnummer [nummer] aanschaffen.” Leningnemer is verdachte. [naam 1] (namens [bedrijfsnaam 2] ) is leninggever.
Daarnaast is het bevreemdend dat de leenovereenkomst dateert van 3 januari 2018 terwijl de auto op 5 januari 2018 op naam van verdachte is gezet en niet op naam van [bedrijfsnaam 2] dan wel [naam 1] . De verklaring van verdachte dat hij op 14 januari 2018 met de aangetroffen 8000 euro de Mercedes ging betalen, strookt ook geenszins met de leenovereenkomst waaruit blijkt dat verdachte de lening zou gaan aflossen in 45 termijnen van 300 euro.
Ook de verklaring van [naam 1] dat hij het geld van de lening wel contant heeft uitbetaald aan verdachte, in coupures van 50 euro, strookt niet met de verklaring van verdachte en met de leenovereenkomst. De verklaring van verdachte dat hij de Mercedes Benz op zijn naam had laten zetten, terwijl hij op dat moment nog niet zeker wist of hij de auto wilde houden en dat hij had afgesproken met [naam 1] dat hij gedurende langere tijd een proefrit mocht maken, komt de rechtbank niet logisch voor en komt bovendien niet overeen met de inhoud van de leenovereenkomst en de verklaring van [naam 1] .
De rechtbank acht gelet op al deze onduidelijkheden en tegenstrijdigheden de verklaring van verdachte met betrekking tot de aanschaf van de Mercedes Benz hoogst onwaarschijnlijk.
Ten aanzien van het gestorte cashgeld in de periode januari 2016 t/m 22 januari 2018
In de periode van 1 januari 2016 t/m 22 januari 2018 is in totaal 35.120 euro contant gestort op de [banknaam] rekening van verdachte.
Verdachte heeft over deze stortingen verklaard dat hij dit geld deels had verdiend door te werken, deels heeft gekregen van zijn vader en anderen en deels heeft geleend van vrienden, bekenden en familieleden. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat verdachte in 2016 geen en in 2017 een bedrag van 1.334 euro aan looninkomsten (namelijk in 2017 van [bedrijfsnaam 2] ) heeft gehad.
Daarnaast had verdachte blijkens de opgave van de belastingdienst in 2016 een bedrag van 14.883 euro aan omzet uit de kapsalon [bedrijfsnaam 3] . Deze kapsalon is op 31 december 2016 opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat om de hoogte van de onverklaarbare gelden te berekenen, het bedrag van de contante stortingen in de periode 1 januari 2016 t/m 22 januari 2018 (35.120 euro) verminderd dient te worden met de legale inkomsten, te weten de omzet van de kapsalon in 2016 (14.883 euro) en de inkomsten uit loon. Er blijft dan een bedrag van 18.903 euro aan onverklaarbare gelden over.
Ten aanzien van de verklaring dat verdachte hij dit geld legaal heeft ontvangen vanwege giften, dan wel leningen van zijn vader en van onbekend gebleven vrienden, familieleden en bekenden stelt de rechtbank vast dat verdachte om dit te staven geen documenten kan overleggen, dat hij behalve zijn vader geen namen heeft genoemd en niet kan zeggen hoe vaak, voor welk bedrag en wanneer er geld is gegeven dan wel geleend aan hem. Van een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring is dan ook geen sprake. Dit wordt niet anders voor zover de verdediging heeft gesteld dat een deel van het geld mogelijk afkomstig is van inkomsten van vóór 2016 en dat het Openbaar Ministerie daar nader onderzoek naar had kunnen doen. Nog daargelaten dat verdachte dit zelf niet heeft verklaard, zijn ook aan deze stelling geen handen en voeten gegeven, zodat ook hier geen sprake is van een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring.
De rechtbank concludeert daarom dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde onderdelen niet is ontkracht en stelt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen.