ECLI:NL:RBZWB:2020:5808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
02-820099-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Vliegenberg
  • mr. Goossens
  • mr. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf wegens witwassen van contante bedragen en een Mercedes Benz

Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 3 april 2018 verschillende contante geldbedragen en een Mercedes Benz heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld en de auto niet geloofwaardig waren en dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd voor de verdenking van witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met een vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-naleving, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 21 dagen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar, wat leidde tot een strafvermindering van 10%. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het contante geldbedrag van 8.255,50 euro en de Mercedes Benz, verbeurd verklaard werden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820099-18
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
Raadsman mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte verschillende contante geldbedragen en een Mercedes heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het witwassen van de geldbedragen en de Mercedes Benz in de periode van 1 januari 2017 tot en met 3 april 2018 wettig en overtuigend bewezen. Zij stelt dat er voldaan wordt aan de stappen van het zogenaamde 6-stappen arrest. De verklaringen van verdachte ontzenuwen niet het vermoeden van witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de verschillende verklaringen van verdachte over de herkomst van het cashgeld en de Mercedes. Deze verklaringen zijn concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk, nu deze in de basis worden bevestigd door andere stukken in het dossier. Ook over de contante stortingen heeft verdachte een verklaring gegeven. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie om daar nader onderzoek naar te doen. Nu dit niet is gebeurd, kunnen de verklaringen van verdachte niet onderuit worden gehaald en dient hij te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de tenlastegelegde geldbedragen en de Mercedes Benz. Verdachte is niet veroordeeld voor of wordt niet verdacht van feiten die de herkomst van die voorwerpen direct verklaren. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om al dan niet onder verwijzing naar witwastypologieën aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Ten aanzien van het aangetroffen geld in de auto 8.255,50 euro
In totaal werd op 14 januari 2018 een geldbedrag van 8.255,50 euro aangetroffen in de kleding van verdachte en in het linkerportier van verdachtes auto, onder een matje. Het ging om een bundel geld met verschillende coupures waarvan aparte stapeltjes waren gemaakt die werden bijeengehouden door een coupure van hetzelfde bedrag. Het is een feit van algemene bekend dat het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid contant geld in een auto een groot veiligheidsrisico met zich meebrengt. Daarnaast kan de wijze waarop het geld werd vervoerd, te weten verstopt in het bestuurdersportier, als witwastypologie worden aangemerkt. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de wijze van verpakken van de biljetten die volgens de politie gebruikelijk is in het criminele circuit, op de hennepgeur inde auto en aan de biljetten en op de antecedenten van verdachte die ook hennepgerelateerd zijn. Dit alles maakt dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een Volkswagen Golf Plus en dat het geld bestemd was voor de aankoop van de Mercedes Benz waarin hij is aangetroffen. Deze verklaring heeft de politie getoetst door navraag te doen bij de koper van de Golf, te weten [naam 1] , en door informatie bij de RDW op te vragen. De rechtbank gaat er vanuit dat de verkoop van de Volkswagen Golf Plus op 5 januari 2018 heeft plaatsgevonden gelet op de gegevens van de RDW, de inkoopverklaring en de verklaring van [naam 1] waaruit blijkt dat de auto voor 9000 euro is verkocht aan zijn bedrijf, [bedrijfsnaam 1] te Den Haag.
Ten behoeve van de aankoop van de Mercedes Benz
Dat verdachte het door hem bij de verkoop van de Golf verkregen contante geldbedrag bij staandehouding in zijn auto voorhanden had ten behoeve van de aankoop van de Mercedes Benz, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk nu uit de gegevens van de RDW ook blijkt dat de Mercedes Benz al op diezelfde dag, te weten 5 januari 2018, op naam is gezet van verdachte, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat verdachte ook die dag de Mercedes Benz heeft aangekocht. De verklaring van verdachte dat voor de aankoop van deze Mercedes een andere constructie was bedacht, bespreekt de rechtbank hierna. Wat hiervan echter ook zij, gezien het feit dat de Golf al op 5 januari 2018 was verkocht en de Mercedes Benz op diezelfde dag is aangekocht, kan de rechtbank niet inzien dat er een verband bestaat met het op 14 januari 2018 aangetroffen contante geldbedrag.
Afkomstig van de verkoop van de Golf Plus
[naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij voor de Golf Plus heeft betaald in briefjes van 50 euro terwijl het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen voor het merendeel uit coupures van 20 en 10 euro bestond. Bovendien bleken de biljetten naar hennep te ruiken hetgeen niet aannemelijk maakt dat ze verkregen zijn bij een garagebedrijf.
Ter zitting heeft verdachte zijn verklaring nog aangepast en verklaard dat het geld ergens tussen 5 januari 2018 en 14 januari 2018 tijdelijk bij een vriend, ‘ [naam 2] ’, heeft gelegen en dat hij het in andere coupures weer terug heeft gekregen. Verdachte zou deze vriend kennen uit Marokko. Hij kon telefonisch contact met hem leggen en dan spraken ze op straat af. Verdachte heeft het geld bij ‘ [naam 2] ’ opgehaald toen hij de Mercedes Benz wilde kopen. Deze verklaring komt pas voor het eerst ter zitting. Bij doorvragen blijkt verdachte geen achternaam en ook geen adres of andere gegevens te weten van deze ‘ [naam 2] ’. De verklaring lijkt te worden opgeworpen om te verklaren waarom het aangetroffen bedrag afwijkt van de 9000 euro die betaald is voor de auto en niet alleen maar uit coupures van 50 euro bestond zoals verklaard is door [naam 1] . De rechtbank acht daarom ook deze verklaring hoogst onwaarschijnlijk.
Ten aanzien van de Mercedes Benz
Ten aanzien van de Mercedes Benz die op 3 april 2018 onder verdachte in beslag is genomen, begrijpt de rechtbank dat de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting als volgt is. Verdachte heeft de Mercedes Benz aangeschaft door een lening van 13.500 euro af te sluiten bij [naam 1] , waarbij het geleende geld niet contant aan verdachte is verstrekt, maar door [naam 1] is gebruikt om het geld, contant, aan de eigenaar van de Mercedes Benz te geven. [naam 1] , toen werkgever van verdachte, betaalde salaris aan verdachte en verdachte betaalde vervolgens een deel van zijn salaris weer terug aan [naam 1] als aflossing van de lening.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de leenovereenkomst niet blijkt van een dergelijke constructie. Er staat immers: “De leninggever heeft de lening contant verstrekt aan de leningnemer. De leningnemer zal met de lening het voertuig van het merk Mercedes-Benz en van het model A-Klasse met het kenteken [kenteken 1] en het chassisnummer [nummer] aanschaffen.” Leningnemer is verdachte. [naam 1] (namens [bedrijfsnaam 2] ) is leninggever.
Daarnaast is het bevreemdend dat de leenovereenkomst dateert van 3 januari 2018 terwijl de auto op 5 januari 2018 op naam van verdachte is gezet en niet op naam van [bedrijfsnaam 2] dan wel [naam 1] . De verklaring van verdachte dat hij op 14 januari 2018 met de aangetroffen 8000 euro de Mercedes ging betalen, strookt ook geenszins met de leenovereenkomst waaruit blijkt dat verdachte de lening zou gaan aflossen in 45 termijnen van 300 euro.
Ook de verklaring van [naam 1] dat hij het geld van de lening wel contant heeft uitbetaald aan verdachte, in coupures van 50 euro, strookt niet met de verklaring van verdachte en met de leenovereenkomst. De verklaring van verdachte dat hij de Mercedes Benz op zijn naam had laten zetten, terwijl hij op dat moment nog niet zeker wist of hij de auto wilde houden en dat hij had afgesproken met [naam 1] dat hij gedurende langere tijd een proefrit mocht maken, komt de rechtbank niet logisch voor en komt bovendien niet overeen met de inhoud van de leenovereenkomst en de verklaring van [naam 1] .
De rechtbank acht gelet op al deze onduidelijkheden en tegenstrijdigheden de verklaring van verdachte met betrekking tot de aanschaf van de Mercedes Benz hoogst onwaarschijnlijk.
Ten aanzien van het gestorte cashgeld in de periode januari 2016 t/m 22 januari 2018
In de periode van 1 januari 2016 t/m 22 januari 2018 is in totaal 35.120 euro contant gestort op de [banknaam] rekening van verdachte.
Verdachte heeft over deze stortingen verklaard dat hij dit geld deels had verdiend door te werken, deels heeft gekregen van zijn vader en anderen en deels heeft geleend van vrienden, bekenden en familieleden. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat verdachte in 2016 geen en in 2017 een bedrag van 1.334 euro aan looninkomsten (namelijk in 2017 van [bedrijfsnaam 2] ) heeft gehad.
Daarnaast had verdachte blijkens de opgave van de belastingdienst in 2016 een bedrag van 14.883 euro aan omzet uit de kapsalon [bedrijfsnaam 3] . Deze kapsalon is op 31 december 2016 opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat om de hoogte van de onverklaarbare gelden te berekenen, het bedrag van de contante stortingen in de periode 1 januari 2016 t/m 22 januari 2018 (35.120 euro) verminderd dient te worden met de legale inkomsten, te weten de omzet van de kapsalon in 2016 (14.883 euro) en de inkomsten uit loon. Er blijft dan een bedrag van 18.903 euro aan onverklaarbare gelden over.
Ten aanzien van de verklaring dat verdachte hij dit geld legaal heeft ontvangen vanwege giften, dan wel leningen van zijn vader en van onbekend gebleven vrienden, familieleden en bekenden stelt de rechtbank vast dat verdachte om dit te staven geen documenten kan overleggen, dat hij behalve zijn vader geen namen heeft genoemd en niet kan zeggen hoe vaak, voor welk bedrag en wanneer er geld is gegeven dan wel geleend aan hem. Van een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring is dan ook geen sprake. Dit wordt niet anders voor zover de verdediging heeft gesteld dat een deel van het geld mogelijk afkomstig is van inkomsten van vóór 2016 en dat het Openbaar Ministerie daar nader onderzoek naar had kunnen doen. Nog daargelaten dat verdachte dit zelf niet heeft verklaard, zijn ook aan deze stelling geen handen en voeten gegeven, zodat ook hier geen sprake is van een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring.
De rechtbank concludeert daarom dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde onderdelen niet is ontkracht en stelt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode 1 januari 2016 tot en met 3 april 2018 te Rotterdam en Dinteloord van voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag van ongeveer EUR 8.255,50 en
- een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en
- een contant geldbedrag van ongeveer EUR 18.903,
heeft verworven en voorhanden gehad, en/of van dat voorwerp gebruikt heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis bij het niet vervullen hiervan en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 25 dagen, met aftrek, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit integrale vrijspraak en voert geen strafmaatverweer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van verschillende geldbedragen en een Mercedes Benz. Door het plegen van witwassen worden onderliggende strafbare feiten afgedekt en wordt de mogelijkheid gecreëerd van een geldelijke beloning voor strafbare feiten. Verdachte heeft een warrig rookgordijn opgeworpen om te verhullen dat het geld en de auto van crimineel geld afkomstig zijn. Er kwamen nieuwe, ongeloofwaardige verklaringen ter zitting en bij lastige vragen van de rechtbank en de officier van justitie liet zijn herinnering hem ineens in de steek of speelde zijn gezondheid op, terwijl hij op andere momenten wel gemakkelijk antwoord kon geven.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn van twee jaar zoals bedoeld in artikel 8 EVRM is overschreden. De rechtbank gaat er vanuit dat de eerste daad van vervolging al in januari 2018 was, zodat sprake is van een overschrijding van 10 maanden en om deze reden zal 10% strafvermindering worden toegepast.
De rechtbank zal daarom in plaats van een taakstraf voor de duur van 200 uur die zij voor ogen had, een taakstraf voor de duur van 180 uur opleggen, te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis, indien verdachte de taakstraf niet verricht. Daarnaast acht de rechtbank ook een (grotendeels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel beperken tot de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten en daarnaast nog 21 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Witwassen, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 25 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
- 8.255.50 euro (goednummer G5536606);
- Personenauto Mercedez-Benz A180 Cdi 2013, kleur grijs, kenteken [kenteken 1] (goednummer G1864211).
Dit vonnis is gewezen door mr. Vliegenberg, voorzitter, mr. Goossens en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2020.
Mr. Hoekstra en mr. Joosen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij
inof omstreeks de periode 1 januari 2016 tot en met 3 april 2018 te Rotterdam en/of Dinteloord, in ieder geval in Nederland, (van) één of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een contant geldbedrag van
ongeveer EUR8.255,50 en/of
- een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of
- een contant geldbedrag van
ongeveer EUR20.237,00,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of
heeft verworven en/of voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruikt heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en)' onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018014806 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 374.
1. Het proces-verbaal van relaas, pagina 17 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit verkregen informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer zag ik dat [verdachte] vanaf
2009, 32 voertuigen op naam heeft gehad.
In 2016 en 2017 zijn onder andere de navolgende voertuigen op naam gesteld van [verdachte] of zijn vrouw [naam 3] :
[kenteken 1] Mercedes A180 GDI (Op naam gesteld van [naam 3] vanaf 12-1-2018 en op naam gestaan van [verdachte] van 5-1-2018 tot 12-1-2018)
[kenteken 2] Volkswagen Golf Plus (Op naam gestaan van [verdachte] van 9-12-2017 tot 5-1-2018)
2. Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 22-24 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 januari 2018 troffen wij [verdachte] ter hoogte van de [adres 2] te Rotterdam in een Mercedes met kenteken [kenteken 1] . Bij het fouilleren werd een hoeveelheid geld in zijn broekzak aangetroffen. In het opbergvak van de bestuurdersdeur, onder een rubberen lap, werd een bundel eurobiljetten aangetroffen. De bundel was met meerdere elastiekjes bijeengebonden en bestond uit verschillende coupures. Er waren aparte stapeltjes van 10, 20 en 50 eurobiljetten. De stapeltjes waren omvouwen met een biljet van dezelfde coupure. Wat door de verbalisant werd herkend als een werkwijze van criminelen die op deze wijze grote geldbedragen hebben. In auto hing een vage wietgeur.
Verder bleek ons in het register van het RDW dat zijn auto, gekentekend [kenteken 1] , op
naam stond van een vrouw die op hetzelfde adres ingeschreven staat als [verdachte] . Ook
zagen wij dat deze auto pas sinds twee dagen op naam van deze vrouw stond en hiervoor
een week op naam van [verdachte] zelf heeft gestaan. Al het contante geld is inbeslaggenomen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina 32, van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij het tellen van het aangetroffen geldbedrag van in totaal 8255,50 euro viel op dat de bankbiljetten naar hennep roken.
4. Een geschrift, zijnde een inkoopverklaring t.b.v. de BTW, opgenomen op pagina 153 van voornoemd eindproces-verbaal waaruit volgt dat verdachte een Volkswagen Golf Plus met kenteken [kenteken 2] heeft verkocht aan [bedrijfsnaam 1] op 5 januari 2018
5. Een geschrift inhoudende een leenovereenkomst, pagina 152 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[bedrijfsnaam 2] , gevestigd te [adres 3] , in deze vertegenwoordigd door de heer [naam 1] , hierna te noemen de "leninggever",
en [verdachte] , wonende te [adres 1] , hierna te noemen de "leningnemer".
De leninggever heeft op 03-01-2018 aan leningnemer een lening van € 13.500 verstrekt, welk bedrag leningnemer in leen heeft aanvaard. De leninggever heeft de lening contant verstrekt aan de leningnemer. De leningnemer zal met de lening het voertuig van het merk Mercedes-Benz en van het model A-Klasse met het kenteken [kenteken 1] en het chassisnummer [nummer] aanschaffen.
Aflossing zal geschieden in 45 maandelijkse termijnen van € 300,00. De betalingen zullen contant worden voldaan aan leninggever.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pagina 159-160 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De voorwaarden die wij hebben afgesproken waaronder ik het bedrag van € 13.500,- heb verstrekt is dat hij het geld contant aan mijn bedrijf zou terugbetalen. In 3 termijnen diende hij dit bedrag terug te betalen.
Ik heb het bedrag van 13.500 euro in coupures van 50 euro verstrekt.
Ik heb als vennoot van het bedrijf [bedrijfsnaam 1] een Volkswagen type Plus voorzien van het kenteken [kenteken 2] gekocht van [verdachte] op 5 januari 2018 voor een bedrag van 8500 dan wel 9000 euro. Dat bedrag heb ik contant uitbetaald in briefjes van 50 euro.
7. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. bankmutaties van de [banknaam] op naam van [verdachte] , van verbalisant [verbalisant 5] , pagina 178 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Na bestudering van dit rekeningnummer is door mij vastgesteld dat deze rekening slechts gevoed wordt door het storten van contant geld en het maandelijks ontvangen van huurtoeslag. Er zijn geen salarisinkomsten zichtbaar.
Vanaf 1 januari 2016 tot 22 januari 2018 is er in totaal een bedrag van € 35.120,- gestort.
8. Een geschrift getiteld vordering Belastingdienst 126nd, gedagtekend 25 januari 2018 (periode 1 januari 2015 t/m 22 januari 2018), pagina 281-282 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft in 2016 geen inkomsten uit loondienst ontvangen. In 2017 heeft hij €1.334 brutoloon ontvangen van [bedrijfsnaam 2] In 2018 zijn er geen inkomsten uit loondienst ontvangen. Van zijn partner [naam 3] zijn in de periode 2015 t/m 2018 geen inkomsten uit loondienst bekend.
Verdachte heeft in 2016 een omzet van €14.883 gehad van kapsalon [bedrijfsnaam 3] .